RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 11/907
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van
[naam], eiseres,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. B. van der Perk,
Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 25 januari 2011.
Bij besluiten van 15 oktober 2010 en 19 oktober 2010 heeft verweerder de definitieve berekeningen van de kindertoeslag over 2008 respectievelijk het kindgebonden budget over 2009 herzien en eiseres meegedeeld dat zij over 2008 en 2009 geen recht heeft op de kindertoeslag respectievelijk het kindgebonden budget. De aan eiseres over 2008 en 2009 verstrekte bedragen aan kindertoeslag respectievelijk kindgebonden budget heeft verweerder teruggevorderd.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en de eerder genoemde besluiten gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 12 december 2011. Eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Perk voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Chattou, werkzaam bij verweerder.
Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de partner van eiseres, [naam 2] (hierna: [naam 2]) over de periode in geding als toeslagpartner van eiseres geldt. Blijkens de gegevens van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) heeft de toeslagpartner van eiseres per 1 november 2006 geen rechtmatig verblijf (meer) in Nederland. Om die reden kan eiseres geen aanspraak maken op de kindertoeslag over 2008 en het kindgebonden budget over 2009 voor hun beider zoon, geboren in december 2007.
Eiseres kan zich met de herziening van de kindertoeslag en het kindgebonden budget niet verenigen en heeft aangevoerd dat [naam 2] voor de kindertoeslag over 2008 en het kindgebonden budget over 2009 niet als toeslagpartner kan worden aangemerkt.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) geldt deze wet voor inkomensafhankelijke regelingen.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awir is in het geval van eiseres de partner de niet duurzaam gescheiden levende echtgenoot of geregistreerde partner.
Ingevolge artikel 9, tweede lid, van de Awir, heeft de belanghebbende, ingeval de partner van de belanghebbende een vreemdeling is die niet rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000, geen aanspraak op een tegemoetkoming.
Ingevolge artikel 21, eerste lid, onder b, van de Awir kan de Belastingdienst/Toeslagen een toegekende tegemoetkoming herzien indien de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag is toegekend en de belanghebbende of zijn partner dit wist of behoorde te weten.
Ingevolge artikel 26 van de Awir is, indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.
Onbetwist is dat [naam 2] vanaf 1 november 2006, en derhalve ook in de periode in geding, geen rechtmatig verblijf in Nederland (meer) heeft. In geschil is of de [naam 2] in de onderhavige berekeningsjaren toeslagpartner van eiseres was.
Verweerder heeft zich bij het standpunt dat [naam 2] als toeslagpartner moet worden aangemerkt gebaseerd op de GBA, waaruit blijkt dat [naam 2] vanaf 12 juli 1996 op hetzelfde adres staat ingeschreven als eiseres, [adres] te [woonplaats].
Eiseres heeft aangevoerd dat [naam 2] ten tijde van de geboorte van hun kind feitelijk al niet meer tot hun huishouden behoorde en om die reden niet kan gelden als toeslagpartner. Van 2003 tot in 2008 heeft [naam 2] een gevangenisstraf uitgezeten. Ter ondersteuning van deze stelling heeft eiseres een uitspraak op het beroep van [naam 2] tegen de ongewenstverklaring overgelegd, waaruit deze detentie blijkt. Aansluitend aan de strafrechtelijke detentie heeft [naam 2] in vreemdelingenbewaring gezeten. Deze detentie duurde voort tot 14 januari 2009. Ter ondersteuning hiervan heeft eiseres de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad overgelegd waarbij de vreemdelingenbewaring is opgeheven. Sinds de opheffing van de bewaring is de verblijfplaats van [naam 2], zo heeft eiseres gesteld, onbekend. In april 2010 heeft eiseres [naam 2] van haar adres laten uitschrijven.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres in voldoende mate heeft aangetoond dat [naam 2] in de periode tot 14 januari 2009 feitelijk niet op hetzelfde adres als eiseres woonde. Tevens acht de rechtbank, gelet op de ongewenstverklaring, aannemelijk dat [naam 2] na zijn invrijheidstelling op 14 januari 2009 niet op het adres van eiseres is gaan wonen.
Voor de uitleg van het begrip 'duurzaam gescheiden leven' als bedoeld in artikel 3 van de Awir acht de rechtbank, zoals de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State ook heeft geoordeeld in de uitspraak van 11 januari 2012, LJN: BV0560, beslissend de vaste rechtspraak van de Hoge Raad der Nederlanden (hierna: Hoge Raad), waartoe zij verwezen naar onder meer het arrest van 10 februari 1960, RSV 1960/67 en het arrest van 8 februari 2002, LJN: AD9107.
Door de Hoge Raad worden wat betreft de situatie van duurzaam gescheiden leven twee situaties onderkend:
1) de gewilde verbreking van de echtelijke samenleving;
2) de door geen van beide echtelieden gewilde toestand.
De rechtbank is van oordeel dat aangenomen kan worden dat van gewilde verbreking van de echtelijke samenleving in het onderhavige geval geen sprake is. Blijkens het daarvan opgemaakte verslag heeft eiseres tijdens de hoorzitting in bezwaar aangegeven dat zij en haar echtgenoot niet met problemen uit elkaar zijn gegaan. Haar echtgenoot is met onbekende bestemming vertrokken om uit handen te blijven van de politie. Voorts heeft eiseres aangegeven dat zij met haar echtgenoot wil beslissen over een eventuele scheiding, maar dat dit niet mogelijk is gelet op zijn onbekende verblijfplaats.
Als duurzaam gescheiden levend geldt tevens de situatie waarin “een door geen van beide echtelieden gewilde toestand is ingetreden, welke voor de voortzetting van de echtelijke samenleving een daadwerkelijk beletsel vormt, terwijl redelijkerwijze niet valt te verwachten, dat in dien toestand binnen afzienbare tijd een wijziging zal komen, welke de mogelijkheid tot hervatting van de echtelijke samenleving zou openen”.
Zoals hierboven reeds is overwogen acht de rechtbank voldoende aangetoond c.q. voldoende aannemelijk dat eiseres en [naam 2] in de periode in geding ongewild niet woonachtig waren op hetzelfde adres. De vraag dient te worden beantwoord, of redelijkerwijs niet valt te verwachten dat in die toestand binnen afzienbare tijd een wijziging zal komen, welke de mogelijkheid tot hervatting van de echtelijke samenleving opent.
De rechtbank overweegt dat strafrechtelijke detentie zich kenmerkt door de tijdelijke duur ervan. Ditzelfde geldt ten aanzien van vreemdelingenbewaring die, hoewel vooraf niet in tijd begrensd, gericht is op het zo spoedig mogelijk effectueren van de uitzetting van de vreemdeling en dientengevolge niet te lang mag voortduren. In geval van verbreking van de echtelijke samenwoning als gevolg van detentie valt derhalve te verwachten dat in die toestand binnen afzienbare tijd een wijziging zal komen die de mogelijkheid tot hervatting van de echtelijke samenleving zal openen. In het onderhavige geval is [naam 2] evenwel tot ongewenst vreemdeling verklaard. De ongewenst verklaring van [naam 2] belet eiseres en [naam 2] om na de invrijheidsstelling op 14 januari 2009 de samenleving in Nederland voort te zetten. De rechtbank oordeelt dat dit evenwel niet betekent dat eiseres en [naam 2] de samenleving niet elders zouden kunnen voortzetten. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 9 juli 2011, LJN: BR1092, is de rechtbank van oordeel dat de verbreking van de samenwoning in zoverre dient te worden beschouwd als eigen keuze, en dat derhalve niet kan worden gesproken van een door geen van beide echtelieden gewilde toestand die de echtelijke samenwoning daadwerkelijk belet.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van ‘duurzaam gescheiden leven’ als bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awir. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder [naam 2] terecht als toeslagpartner heeft aangemerkt.
Eiseres heeft gewezen op de mogelijkheid in het Besluit op de huurtoeslag om bij het toekennen van huurtoeslag (onder meer) de partner buiten beschouwing te laten indien sprake is van een bijzondere omstandigheid. Eiseres verzoekt om analoge toepassing van deze regeling in de onderhavige procedure betreffende de kindertoeslag c.q. het kindgebonden budget. Zij is van mening dat haar situatie in de periode in geding kan worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid op basis waarvan haar partner buiten beschouwing dient te worden gelaten.
De rechtbank oordeelt dat eiseres hierin niet kan worden gevolgd, nu wat betreft de kindertoeslag en het kindgebonden budget de wetgever niet heeft voorzien in de mogelijkheid van het buiten beschouwing laten van de toeslagpartner.
Gelet op het bepaalde in artikel 9, tweede lid, van de Awir heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor de kindertoeslag over 2008 en het kindgebonden budget over 2009.
Eiseres heeft betoogd dat verweerder de onderhavige situatie van herziening en terugvordering had kunnen voorkomen door de kindertoeslag en het kindgebonden budget niet toe te kennen. [naam 2] had reeds ten tijde van de aanvraag geen rechtmatig verblijf (meer). Verweerder heeft met de toekenning van de kindertoeslag en het kindgebonden budget onzorgvuldig gehandeld en rechtsonzekerheid voor eiseres gecreëerd.
De rechtbank is van oordeel dat dit betoog van eiseres gelet op het bepaalde in artikel 21, tweede lid, onder b van de Awir, faalt. Eiseres wist dan wel had behoren te weten dat zij als gevolg van het niet rechtmatig verblijf van haar toeslagpartner geen recht kon doen gelden op kindertoeslag en kindgebonden budget. De omstandigheid dat verweerder reeds ten tijde van de aanvraag had kunnen onderkennen dat eiseres niet in aanmerking kwam voor kindertoeslag en kindgebonden budget vormt geen reden om een onterechte verstrekking van kindertoeslag en kindgebonden budget in stand te laten door van herziening en terugvordering af te zien.
Zoals ter zitting door de gemachtigde van verweerder is toegelicht, voert verweerder het beleid dat bij een vaststelling van de toeslag tot een te hoog bedrag, de toekenning volledig wordt herzien. Gelet op het feit dat sprake is van de besteding van publieke middelen acht de rechtbank deze wijze van invulling van zijn bevoegdheid redelijk.
De terugvordering van de verstrekte bedragen aan kindertoeslag en kindgebonden budget ex artikel 26 van de Awir laat geen ruimte om in voorkomende gevallen rekening te houden met bijzondere omstandigheden om van terugvordering af te zien.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder de bedragen aan kindertoeslag en kindgebonden budget over de jaren 2008 respectievelijk 2009 terecht herzien en teruggevorderd. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Post, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. B. de Vries, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op .
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.