RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 11/3903
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van
[naam] eiser,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. P.L.O. van de Waarsenburg,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 20 september 2011, uitgereikt door het UWV te Arnhem.
Bij besluit van 24 juni 2011 heeft verweerder geweigerd om aan eiser per 31 juli 2010 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het hiertegen ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 24 juni 2011gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 3 februari 2012. Eiser is aldaar verschenen, bijgestaan door mr. P.L.O. van de Waarsenburg, advocaat te Nijmegen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door J. de Graaf.
Eiser is op 2 augustus 2008 arbeidsongeschikt geworden voor zijn werk als uitzendkracht schoonmaker voor 5,36 uur per week in verband met rechter beenklachten ten gevolge van een bedrijfsongeval (val van een ladder).
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij meer beperkt is op de aspecten traplopen en knielen, kruipen en hurken. Eiser heeft daartoe verwezen naar het rapport van de orthopedisch chiru[naam] van 20 januari 2011 waarin staat vermeld:
“ - knielen, kruipen, hurken onmogelijk.
- traplopen matig tot flink beperkt.”
Deze vaststelling in het rapport staat los van de beoordeling door [naam] van de situatie van eiser aan de hand van de criteria van de American Medical Association guide (hierna: AMA-guide). De rechtbank ziet dan ook niet in dat aan deze vaststelling in het rapport van [naam] in het kader van de schatting geen betekenis kan worden toegekend.
Uit het rapport van [naam] en het rapport van de verzekeringsarts [naam] blijkt dat eiser zijn rechterknie maximaal 60 graden kan buigen. In laatstgenoemd rapport is in paragraaf 4.1, onder het kopje “Functionele mogelijkheden”, het volgende overwogen:
“Ook andere zwaardere belasting van het rechter been is beperkt (staand frequent zwaar tillen of langer zwaarder dragen is niet te vragen; klimmen, frequent traplopen) Grondbereik is er wel d.m.v. hurken op links (rechterbeen naar achter steken), even knielen op links kan ook door het rechterbeen naar voren te zetten doch dat gaat om incidentele zaken; echt knielend of hurkend werken wat meer duurzaam is kan hij niet.”
Voorafgaand aan de zitting hebben zowel de rechter als de griffier geprobeerd, met in de rechterknie een hoek van 60 graden, te hurken en te knielen op de wijze zoals door de verzekeringsarts omschreven is. Dat lukte niet.
Gelet op het rapport van [naam], die op basis van zijn deskundigheid als orthopedisch chirurg de stellige uitspraak heeft gedaan dat knielen, kruipen en hurken onmogelijk is, en de eigen ervaring van de rechtbank, is de rechtbank van oordeel dat er van uitgegaan moet worden dat knielen, kruipen en hurken niet mogelijk is.
Met betrekking tot de aspecten traplopen (4.20) en klimmen (4.21) in de functionele mogelijkheden lijst (FML) is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd, gelet op de rapportage van [naam], waarom gekozen is voor de beperkingen zoals op die aspecten in de FML zijn opgenomen.
In vrijwel alle geduide functies komt een belasting voor op de aspecten knielen of hurken (4.22) en geknield of gehurkt actief zijn (5.5). Die functies zijn naar het oordeel van de rechtbank dus ongeschikt.
Het voorgaande betekent dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Verweerder dient een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Ten aanzien van het in bezwaar gedane verzoek van eiser om vergoeding van de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken, merkt de rechtbank op dat verweerder bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar daarover dient te beslissen.
De rechtbank acht wel termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten in beroep, welke zijn begroot op € 874 aan kosten van rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ten bedrage van € 874;
bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 41 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Post, rechter, in tegenwoordigheid van drs. G. Sassen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op .
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.