ECLI:NL:RBARN:2012:BV8943

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
15 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/720085-11
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van huiselijk geweld door onvoldoende bewijs in strafzaak

Op 15 maart 2012 heeft de Rechtbank Arnhem uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 39-jarige man uit Ede, die werd beschuldigd van huiselijk geweld. De officier van justitie had geëist dat de verdachte schuldig zou worden bevonden aan een poging tot doodslag en mishandeling van zijn levensgezel, J. [slachtoffer]. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verklaringen van de aangeefster en de verdachte op cruciale punten sterk uiteenlopen. Het dossier bevat onvoldoende steunbewijs om tot een bewezenverklaring te komen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangifte van de aangeefster en de verklaring van de verdachte niet overeenkomen. De aangeefster verklaarde dat de verdachte haar keel had dichtgeknepen en dat zij buiten bewustzijn was geraakt. De verdachte ontkende deze beschuldigingen en stelde dat hij een scherf van een gebroken bloempot naar de aangeefster had gegooid en daarna naar buiten was gegaan. De rechtbank heeft ook gekeken naar de foto’s van het letsel van de aangeefster, maar deze waren van slechte kwaliteit en gaven geen duidelijkheid over de aard en oorzaak van het letsel.

Gezien het gebrek aan overtuigend bewijs heeft de rechtbank besloten om de verdachte vrij te spreken van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde feit. De uitspraak werd gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende wettige bewijsmiddelen zijn om de verdachte schuldig te verklaren aan de tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Promis II
Parketnummer : 05/720085-11
Data zittingen : 21 juli 2011 en 1 maart 2012
Datum uitspraak : 15 maart 2012
Tegenspraak
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen:
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats],
inschrijfadres : [adres],
plaats : [woonplaats].
Raadsman : mr. A.G. de Jong, advocaat te Oosterbeek.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 januari 2011 te Ede,
ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk J. [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk op die [slachtoffer] is gaan zitten
en/of (vervolgens) de keel van die [slachtoffer] heeft vastgepakt en/of (met
kracht) heeft dichtgeknepen en/of dichtgeknepen gehouden
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 23 januari 2011 te Ede opzettelijk mishandelend zijn
levensgezel, althans een persoon, te weten J. [slachtoffer], op die [slachtoffer] is gaan zitten en/of (vervolgens) de keel van die [slachtoffer] heeft
vastgepakt en/of (met kracht) heeft dichtgeknepen en/of dichtgeknepen gehouden
en/of die [slachtoffer]t heeft getrapt en/of geschopt, waardoor deze letsel
heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is laatstelijk op 1 maart 2012 ter terechtzitting onderzocht.
Daarbij is verdachte niet verschenen. Als uitdrukkelijk gemachtigd raadsman is verschenen
mr. A.G. de Jong, advocaat te Oosterbeek.
De officier van justitie, mr. H. Timmer, heeft gerekwireerd.
De raadsman heeft het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
De rechtbank constateert allereerst dat de aangifte van [slachtoffer] en de verklaring van verdachte op cruciale punten sterk uiteen lopen. Uit aangifte en verklaring valt nog wel op te maken dat [slachtoffer] en verdachte een relatie met elkaar hebben (gehad) en dat zij op 23 januari 2011 ruzie met elkaar hebben gehad waarbij zij op enig moment op de slaapkamer zijn beland. Daar is door aangeefster tegen de televisie getrapt, als gevolg waarvan een daarop staande bloempot op de grond kapot is gevallen. Over de gebeurtenissen die daarop zijn gevolgd verklaren aangeefster respectievelijk verdachte in sterke mate verschillend
In de aangifte leest de rechtbank namelijk dat aangeefster vervolgens door verdachte tegen haar bovenbeen, ter hoogte van haar bil, is getrapt. Volgens aangeefster zou verdachte op haar zijn gaan zitten en zou hij haar keel dusdanig lang hebben dichtgedrukt dat zij buiten bewustzijn is geraakt. Het volgende moment dat aangeefster zich weet te herinneren is dat zij in het trapgat bij kennis kwam.
Verdachte daarentegen ontkent de lezing van aangeefster en heeft verklaard een scherf van de gebroken bloempot in de richting van aangeefster te hebben gegooid. Vervolgens zou verdachte de trap zijn afgelopen en naar buiten zijn gegaan. Aangeefster zou hem achterna zijn gelopen. Nadat aangeefster verdachte daar buiten eerst met een hard voorwerp op zijn hoofd sloeg, zou hij haar wel hebben geslagen, waarbij zij opgemerkt dat deze handeling niet aan verdachte ten laste is gelegd.
Voorts is naar het oordeel van de rechtbank geen bewijs voorhanden dat de aangifte van [slachtoffer] voldoende overtuigend ondersteunt. De in het dossier aanwezige foto’s van lichaamsdelen van aangeefster kunnen in ieder geval niet tot steunbewijs worden gebezigd. Weliswaar is op deze foto’s enig letsel waarneembaar, maar de foto’s zijn van zodanig slechte kwaliteit dat niet is vast te stellen waaruit het letsel precies bestaat en wat daarvan de oorzaak kan zijn geweest. Nader onderzoek van de foto’s door een forensisch arts heeft over de aard, omvang en mogelijke oorzaak van het letsel, heeft geen uitsluitsel gegeven.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat op grond van de wettige bewijsmiddelen niet tot het overtuigende bewijs kan worden gekomen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op J. [slachtoffer] dan wel aan mishandeling van deze [slachtoffer]. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde.
4. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit.
Aldus gewezen door mr. J.J.H. van Laethem, als voorzitter, mr. C.M.E. Lagarde en mr. D.R. Sonneveldt, rechters, in tegenwoordigheid van E. Terlouw-Boeijink, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 maart 2012.