Parketnummer : 05/800970-10
Datum zitting : 12 september 2011 en 12 maart 2012
Datum uitspraak : 26 maart 2012
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats],
adres : [adres]
plaats : [woonplaats]
rang : korporaal,
ingedeeld bij : [standplaats].
Raadsman: mr. M.P.K Ruperti, advocaat te Amersfoort.
Officier van justitie mr. J.C. Stikkelman
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de maand december 2009 te Schaarsbergen, gemeente Arnhem,
opzettelijk mishandelend een persoon (te weten R. [slachtoffer1]), een (harde/stevige)
sneeuwbal, althans een hard voorwerp (met kracht) in/tegen het gezicht,
althans hoofd, heeft gegooid, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn
heeft ondervonden;
hij als militair in of omstreeks de periode van 1 februari 2010 tot en met 31
maart 2010, te of nabij Zoutkamp, gemeente De Marne, in elk geval in
Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk R. [slachtoffer1], die toen militair was, althans die bij of ten behoeve
van de krijgsmacht werkzaam was, feitelijk heeft bedreigd met geweld en/of
feitelijk heeft aangerand door toen en daar opzettelijk die [slachtoffer1] op de grond
liggend tussen hem, verdachte, en zijn mededader(s) in te klemmen, althans
vast te houden en/of (vervolgens) met ontbloot onderlichaam op het gezicht,
althans hoofd van die [slachtoffer1] te gaan zitten;
hij als militair in of omstreeks de periode van 1 december 2009 tot en met 1
februari 2010, te of nabij Harskamp, gemeente Ede,, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk A. [slachtoffer2], die toen militair was, althans die bij of ten behoeve van
de krijgsmacht werkzaam was, feitelijk heeft bedreigd met geweld en/of
feitelijk heeft aangerand door toen en daar opzettelijk die [slachtoffer2] op de grond
liggend tussen hem, verdachte, en zijn mededader(s) in te klemmen, althans
vast te houden en/of (vervolgens) met ontbloot onderlichaam op het gezicht,
althans hoofd van die [slachtoffer2] te gaan zitten;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is laatstelijk op 12 maart 2012 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. M.P.K Ruperti, advocaat te Amersfoort.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde
Standpunt van de verdediging
Door en namens verdachte is betoogd, dat verdachte weliswaar een sneeuwbal heeft gegooid naar R. [slachtoffer1] (verder: [slachtoffer1]), maar dat verdachte geen opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad om [slachtoffer1] letsel of pijn toe te brengen. Verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken van het aan hem onder 1 tenlastegelegde.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd, dat verdachte door het gooien van een sneeuwbal in de richting van [slachtoffer1] de aanmerkelijke kans voor lief heeft genomen dat deze sneeuwbal [slachtoffer1] zou raken en pijn of letsel zou veroorzaken. Daarbij heeft de officier van justitie in aanmerking genomen dat [slachtoffer1] niet mee deed aan een sneeuwballengevecht eerder die avond en reeds in zijn legeringskamer in bed lag toen de sneeuwbal werd gegooid.
Beoordeling van de militaire kamer
De militaire kamer is van oordeel dat het er onvoldoende bewijs voorhanden is dat verdachte het kwade opzet had om [slachtoffer1] met de sneeuwbal pijn of letsel toe te brengen.
Verdachte betwist voorts dat hij de aanmerkelijke kans voor lief heeft genomen dat [slachtoffer1] door zijn worp met de sneeuwbal pijn of letsel zou ondervinden. Hij verklaart dat hij denkt dat [slachtoffer1] de sneeuwbal heeft gevoeld maar dat hij zich niet kan voorstellen dat hij daardoor pijn heeft ondervonden.
De militaire kamer overweegt dat het antwoord op de vraag of het tegen het gezicht van een slapende volwassen man gooien met een sneeuwbal de aanmerkelijke kans oplevert dat de getroffene daardoor pijn of letsel ondervindt, met name afhangt van met welke snelheid en vanaf welke afstand de sneeuwbal is gegooid en welke samenstelling (hardheid) de sneeuwbal had.
Verdachte verklaart daarover bij de Koninklijke Marechaussee dat het een “stevige sneeuwbal” was die hij vanaf een meter of 4, maar niet met kracht, gooide. Uitgaande van die gegevens kan niet worden vastgesteld dat dit de aanmerkelijke kans op het veroorzaken van pijn of letstel met zich bracht. De militaire kamer is voorts van oordeel dat er onvoldoende bewijs is dat de sneeuwbal harder was (zoals ijs) en dat deze met meer kracht is gegooid dan verdachte verklaart. De enkele aangifte van [slachtoffer1] waarin hij verklaart dat het een ijsbal was en hij dat het hem pijn deed levert daarvoor onvoldoende overtuigend bewijs op, temeer nu deze aangifte pas negen maanden nadat het voorval had plaatsgevonden is gedaan.
Ook overigens blijkt niet dat verdachte de aanmerkelijke kans op het veroorzaken van pijn of letsel voor lief heeft genomen.
Gelet op hierop is de militaire kamer van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is, dat verdachte opzet - al dan niet in voorwaardelijke zin - heeft gehad op het toebrengen van lichamelijk letsel bij R. [slachtoffer1].
De militaire kamer zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 1 tenlastegelegde.
Ter zake van het onder 2 tenlastegelegde
Vaststaande feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Omstreeks de periode van 1 februari 2010 tot en met 31 maart 2010 heeft nabij Zoutkamp, gemeente De Marne, een zogenaamd “3 man tillen incident” plaatsgevonden. Bij dit incident werd [slachtoffer1], die toen militair was , door een van zijn medemilitairen gevraagd mee te doen aan een weddenschap, waarbij hem werd voorgehouden dat een medemilitair 3 man zou kunnen optillen. Bij deze weddenschap moest [slachtoffer1] op zijn rug op de grond gaan liggen. Vervolgens haakten twee medemilitairen elk aan een kant van [slachtoffer1] de armen in de zijne. Ook werd zijn rechterbeen ingehaakt door een van de medemilitairen. Het rechterbeen van [slachtoffer1] was op dat moment in het gips. Een derde medemilitair heeft vervolgens zijn onderlichaam ontbloot en boven het gezicht van [slachtoffer1] een zittende beweging gemaakt .
Ter zake van het onder 3 tenlastegelegde
Vaststaande feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Omstreeks de periode van 1 december 2009 tot en met 1 februari 2010 heeft nabij Harskamp, gemeente Ede, een zogenaamd “3 man tillen incident” plaatsgevonden. Bij dit incident werd A. [slachtoffer2] (verder: [slachtoffer2]), die toen militair was , door een medemilitair gevraagd mee te doen aan een weddenschap, waarbij hem werd voorgehouden dat een medemilitair 3 man zou kunnen optillen. Bij deze weddenschap moest [slachtoffer2] op zijn rug op de grond gaan liggen. Vervolgens haakten twee medemilitairen elk aan een kant van [slachtoffer2] hun armen en benen in de zijne. Een derde medemilitair heeft vervolgens zijn onderlichaam ontbloot en boven het gezicht van [slachtoffer2] een zittende beweging gemaakt .
Standpunt van de verdediging
Door en namens verdachte is betoogd dat de verweten gedragingen niet het in artikel 140 Wetboek van Militair Strafrecht genoemde strafbaar feit opleveren , omdat, als het totale complex van de verweten gedraging wordt bekeken, niet kan worden vastgesteld dat [slachtoffer1] en [slachtoffer2] fysiek hardhandig in hun persoonlijkheid zijn aangetast. Het geweldsaspect was niet dusdanig hardhandig dat sprake is geweest van een feitelijke aanranding. Er is geen sprake geweest van geweld en het opzet was daar ook niet op gericht.
Daarnaast dient het handelen te worden gezien als geintje, dat in een lollige, niet grimmige sfeer werd uitgevoerd, en kan het ook om die reden niet gekwalificeerd worden als een strafbaar feit conform artikel 140 Wetboek van Militair Strafrecht.
Er is, aldus de raadsman, voorts onvoldoende bewijs dat verdachte een actieve rol bij (een van) beide incidenten heeft gepleegd. Hij kan zich hier niets of niet veel meer van herinneren. De verklaringen van aangevers dat hij daar bij betrokken was vinden onvoldoende steun in andere bewijsmiddelen. Getuige (destijds medeverdachte) L. [getuige1] (verder: [getuige1]) heeft bij het verhoor bij de rechter commissaris verklaard dat hijzelf niet heeft gezien dat het bij [slachtoffer2] of [slachtoffer1] is gebeurd en dat hij het zich niet meer precies weet te herinneren omdat het tijd geleden is.
Als laatste is door verdachte betwist dat zijn ontblote onderlichaam het gezicht van [slachtoffer1] of [slachtoffer2] heeft aangeraakt.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat [verdachte] bij de beide incidenten medepleger was. Hij heeft betoogd dat de slachtoffers er gewoonweg worden ingeluisd en er geen sprake is van vrijwilligheid bij de slachtoffers. De slachtoffers worden vastgeklemd en vervolgens gaat iemand met ontbloot onderlichaam op het slachtoffer zitten. Hierdoor is er sprake van een vorm van geweld en kan de feitelijke aanranding worden bewezen.
De officier van justitie heeft voorts betoogd dat de tenlastegelegde gedragingen niet meer kunnen worden gekwalificeerd als een ‘geintje’. Het betoog van de raadsman dat er sprake zou zijn van een bepaalde bedrijfscultuur waarbinnen deze handelingen plaatsvinden, wordt door de officier van justitie gezien als stofnesten die uit de organisatie van Defensie zouden moeten verdwijnen.
De officier van justitie heeft betoogd dat het onder 2 en 3 tenlastegelegde bewezen dient te worden verklaard.
Beoordeling door de militaire kamer
Verklaringen getuige [getuige1].
Op 23 september 2010 is [getuige1] gehoord door de Koninklijke Marechaussee . Hij verklaart dan uitgebreid over de zogenaamde ‘3 man tillen incidenten’. Bij twee verschillende incidenten waren [slachtoffer2] respectievelijk [slachtoffer1] als slachtoffer betrokken. [getuige1] verklaart bij beide incidenten een actieve rol te hebben gespeeld. Hij noemt eveneens andere leden van het peloton die hierbij waren betrokken en meededen.
In beide gevallen verklaart [getuige1] dat verdachte hier ook bij was betrokken. Bij het incident met [slachtoffer2] hield verdachte [slachtoffer2] samen met [getuige1] vast en bij het incident met [slachtoffer1] was verdachte degene die “met zijn blote kont op het gezicht van [slachtoffer1] ging zitten”
Op 5 december 2011 is [getuige1] door de rechter-commissaris nader gehoord. Hij verklaart dat hij zelf niet heeft gezien dat het ‘3 man tillen incident’ met [slachtoffer2] en [slachtoffer1] heeft plaatsgevonden en dat hij het niet meer precies weet omdat het een tijd geleden is.
De militaire kamer zal, ondanks de laatste verklaring van [getuige1], zijn eerdere verklaring bij de Koninklijke Marechaussee voor het bewijs gebruiken, nu hij daarin precies verklaart over welke rol hij zelf en zijn collega’s bij de beide incidenten hadden, hij zichzelf in zijn verklaring evenzeer belast en deze verklaring voorts steun vindt in andere bewijsmiddelen. De militaire kamer ziet geen reden waarom hij destijds niet de waarheid zou hebben verklaard. Zijn verklaring bij de rechter-commissaris is niet alleen ruim een jaar later afgelegd, [getuige1] geeft daarbij ook zelf aan dat hij het zich niet meer precies kan herinneren. Voorts kan niet worden uitgesloten dat hij verklaart dat hij de voorvallen met [slachtoffer2] en [slachtoffer1] zelf niet heeft gezien omdat hij er achteraf gezien tegen op ziet zijn collega’s te belasten.
Rol verdachte
[slachtoffer1] heeft verklaard dat hij zag dat verdachte zijn broek losmaakte en ook zijn onderbroek naar beneden deed, dat hij meerdere malen gezegd heeft dat ze hem los moesten laten, dat hij nog geprobeerd heeft los te komen, maar dat dit niet lukte, dat hij vervolgens zag dat verdachte met zijn blote kont boven hem ging hangen en op zijn gezicht ging zitten. Daar bleef hij een seconde of 15 zitten. Hij zat en bewoog over zijn gezicht. Al die tijd kon [slachtoffer1] geen kant op. [getuige1] stond er naast te lachen .
Verdachte zelf heeft bij de Koninklijke Marechaussee verklaart dat hij zelf één keer op iemands gezicht is gaan zitten en dat was bij [slachtoffer1]. Hij heeft op een gegeven moment zijn broek en onderbroek naar beneden gedaan en is op het gezicht van [slachtoffer1] gaan zitten .
De verklaring van [slachtoffer1] wordt voorts ondersteund door de voornoemde verklaring van [getuige1] van 23 september 2010. Op basis van deze verklaringen acht de militaire kamer bewezen dat verdachte een wezenlijke rol heeft gespeeld bij het “3 man tillen incident” met [slachtoffer1].
[slachtoffer2] heeft over het bij hem uitgevoerde “3 man tillen incident” verklaard dat [getuige1] en verdachte naast hem kwamen liggen en hun armen in zijn armen haakten zodat hij geen kant op kon. [slachtoffer2] lag dus in het midden. [getuige1] en verdachte haakten ook hun benen in zijn benen. Opeens kwam [medeverdachte1] eraan. [medeverdachte1] ging met zijn blote kont op zijn gezicht zitten . Gelet op deze verklaring en de voornoemde verklaring van [getuige1] van 23 september 2010, die daarmee overeenkomt, acht de militaire kamer bewezen
dat verdachte ook een wezenlijke rol heeft gespeeld bij het “3 man tillen incident” met [slachtoffer2].
Fysieke aanraking
Verdachte heeft ter terechtzitting ontkend dat tijdens het ‘3-man tillen’ de vierde militair met zijn ontblote achterlichaam het gezicht van het slachtoffer raakt.
De militaire kamer acht wettig en overtuigend bewezen dat bij de tenlastegelegde “3 man tillen incidenten” bij [slachtoffer1] en [slachtoffer2] wel fysieke aanraking van de billen van de vierde man van de gezichten van beide aangevers heeft plaatsgevonden en dat deze daarbij op hun gezichten is gaan zitten.
Aangever [slachtoffer2] verklaart hierover dat [medeverdachte1] ongeveer 5 sec op zijn gezicht heeft gezeten . Aangever [slachtoffer1] verklaart dat verdachte met zijn blote kont op zijn gezicht is gaan zitten en bewoog over zijn gezicht .
[medeverdachte2] verklaart meer in het algemeen over “3 man tillen incidenten” dat de vierde militair met zijn kont op het gezicht gaat zitten en soms met zijn kont heen en weer gaat over het gezicht van de persoon die op de grond ligt . [getuige1] verklaart in het algemeen dat de vierde man bij de “3 man tillen incidenten” met zijn blote kont over het gezicht van het slachtoffer heen en weer gaat schuiven en meer specifiek dat bij het incident met [slachtoffer2] medeverdachte [medeverdachte1] en bij het incident met [slachtoffer1] verdachte op het gezicht van respectievelijk [slachtoffer2] en [slachtoffer1] ging zitten . Verdachte zelf heeft hierover bij de Koninklijke Marechaussee verklaard dat hij op het gezicht van [slachtoffer1] is gaan zitten . [medeverdachte1] verklaart hierover dat hij niet vol op het gezicht gaat zitten maar het gezicht wel raakt en het zou best kunnen zijn dat hij dan heen en weer heeft geschoven . Ook is er op zijn eigen hoofd gezeten .
Geweld/Feitelijke aanranding
De militaire kamer heeft het door de verdediging gevoerde verweer over het ontbreken van geweld c.q. feitelijk aanranding opgevat als een bewijsverweer.
Verdachte heeft ter terechtzitting, beweerd dat om een grap zou gaan. Het is de militaire kamer bekend dat binnen de krijgsmacht bepaalde grappen –bijvoorbeeld in het kader van ontgroeningen– gebruikelijk zijn. Daartegen behoeft op zichzelf genomen geen bezwaar te bestaan, zolang dit met de instemming van betrokkenen gebeurt en het geen strafbaar feit oplevert.
Bij het “drie man tillen incident” wordt de betrokken militair (hierna: het slachtoffer) voorgehouden dat een medesoldaat in staat is om drie man op te tillen. Het zou hier een weddenschap betreffen. Het slachtoffer mag twee anderen aanwijzen. De drie militairen gaan op de grond liggen waarbij het slachtoffer tussen de twee door hem aangewezen militairen plaats neemt. De armen en de benen worden in elkaar gehaakt waardoor het slachtoffer klem komt te liggen. Tot daartoe werkt het slachtoffer, er van uitgaande dat hij in het kader van de weddenschap wordt opgetild, vrijwillig mee. In plaats van te tillen laat een vierde militair echter zijn broek zakken en gaat met zijn ontblote achterlichaam, te weten zijn billen, op het gezicht van het slachtoffer zitten en in sommige gevallen wordt met de billen over het gezicht heen en weer geschoven. Van vrijwilligheid is op dat moment geen sprake meer.
Een dergelijk ritueel is zodanig buitensporig dat niet alleen de grens tot welk een grap zich kan uitstrekken, maar ook de grenzen die het Wetboek van Militair Strafrecht aan de gedraging van een militair stelt, wordt overschreden.
Uit de verklaringen blijkt voorts dat sprake is van dwang waardoor het slachtoffer geen kant meer op kan als hem de bedoeling van ‘3-man tillen’ duidelijk wordt. [getuige2] verklaart hierover ten aanzien van wat hem overkwam toen hijzelf als ‘slachtoffer’ deelnam aan het ‘3-man tillen’: “Ik wilde eigenlijk weg maar ik kon niet weg omdat ik tussen -2- mensen in lag en vastgeklemd werd .” Evenzo verklaart [medeverdachte2]: “Ik weet zeker dat als niemand mij had vastgehouden dat ik me had omgedraaid of was weggelopen . [getuige1] verklaart hierover: “Het is echter zo dat die 2 militairen met het slachtoffer tussen hen in liggen met zijn rug op de grond. Deze 2 houden het slachtoffer dan vast bij zijn armen en zijn benen, zodat deze nergens meer heen kan gaan .” Verdachte zelf verklaart dat het slachtoffer in het midden ligt en geen kant op kan . [medeverdachte1] zegt dit feitelijk ook, hij verklaart dat de persoon aan wie het gevraagd wordt in het midden ligt en zo wordt ingeklemd met armen en benen dat hij niets meer kan doen . Volgens hem zou niemand vrijwillig mee doen aan dit spelletje en later verklaart hij nogmaals hierover: “Degene die het ondergaat ligt in het midden en wordt vastgehouden, hij kan niet weg als hij dit zou willen .” Ten slotte verklaart [getuige3] dat als de middelste persoon niet aan (2) kanten wordt ingehaakt en wordt vastgehouden de meeste personen wel op zouden staan en de ‘weddenschap’ niet zouden ondergaan. Hij zou zelf dan ook opstaan en deze “weddenschap” niet vrijwillig ondergaan zijn .
Verder verklaren [slachtoffer2] en [slachtoffer1] dat zij, toen duidelijk werd dat het voorval een andere strekking had dan het ‘3 man tillen’, zich hebben verzet en aangegeven niet meer mee te willen werken. Aangezien zij onder andere door verdachte en een andere militair waren ingeklemd konden zij niet loskomen . Gelet op het vorenstaande verwerpt de militaire kamer de stelling van verdachte tijdens de rechtszitting dat een slachtoffer zonder enig probleem kan loskomen aangezien hij eveneens onderdeel is van de ‘klem’.
De militaire kamer is van oordeel dat het tegen de wil inklemmen/ingeklemd houden (ook nadat zij hebben aangegeven niet meer deel te willen nemen aan het ‘3 man tillen’) wel degelijk geweld behelst en dat zowel dat element van het 3 man tillen als het vervolgens met ontbloot bovenlichaam op het hoofd zitten een met geweld afgedwongen schending oplevert van de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De opzet van verdachte zowel gericht was het geheel van het “3 man tillen”, dus zowel op het klemmen als op het daaropvolgende kontzitten” “acht de militaire kamer ook het opzet van de feitelijke aanranding bewezen.
Conclusie
De militaire kamer acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij als militair omstreeks de periode van 1 februari 2010 tot en met 31 maart 2010, te Zoutkamp, gemeente De Marne, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk R. [slachtoffer1], die toen militair was, feitelijk heeft aangerand door toen en daar opzettelijk die [slachtoffer1] op de grond liggend tussen hem, verdachte, en zijn mededaders in te klemmen, vervolgens met ontbloot onderlichaam op het gezicht van die [slachtoffer1] te gaan zitten;
hij als militair omstreeks de periode van 1 december 2009 tot en met 1 februari 2010, te Harskamp, gemeente Ede, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk A. [slachtoffer2], die toen militair was, feitelijk heeft aangerand door toen en daar opzettelijk die [slachtoffer2] op de grond liggend tussen hem, verdachte, en zijn mededader(s) in te klemmen, althans vast te houden en vervolgens met ontbloot onderlichaam op het gezicht van die [slachtoffer2] te gaan zitten;
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewe¬zen. Verdach¬te moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
4a. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van de feiten 2 en 3 telkens:
Het medeplegen van het als militair opzettelijk een andere militair feitelijk aanranden, meermalen gepleegd
4b. De strafbaarheid van de feiten
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 8 december 2010.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Standpunt van de verdediging
Door de raadsman is verzocht, indien het tot een bewezenverklaring zou komen, mee te laten wegen dat verdachte in voorlopige hechtenis heeft gezeten en zijn toekomstperspectieven, vanwege deze zaak, op een laag pitje zijn gezet. Voorts is verdachte een uitmuntende militair. Verder is volgens de raadsman van belang dat bij een oplegging van een straf het vrijwel zeker is dat de MIVD de verklaring van geen bezwaar zal intrekken. Ten slotte brengt de raadsman onder de aandacht dat het incident bedoeld is geweest als een ‘geintje’. Hij verzoekt de militaire kamer verdachte eventueel schuldig te verklaren zonder oplegging van straf.
Beoordeling door de militaire kamer
De militaire kamer overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft samen met anderen, in zijn bewoordingen, twee maal bij een ander slachtoffer “een geintje uitgehaald” waarbij het slachtoffer steeds feitelijk werd gedwongen te moeten ondergaan dat iemand met zijn blote billen op zijn gezicht ging zitten. De militaire kamer is van oordeel dat het hier niet meer is gegaan om een enkele grap. De gedragingen van verdachte en zijn medeverdachten zijn van dien aard geweest dat er een inbreuk is gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Uit de verklaringen van de slachtoffers komt naar voren dat zij zich door het voorval vies voelden en zich schaamden. Een dergelijke handelen hoort zeker niet thuis op de werkvloer en is een professionele organisatie als de Landmacht onwaardig. Dit handelen, overschrijdt niet alleen de grens tot welke een grap zich kan uitstrekken, maar ook de grenzen die het Wetboek van Strafrecht aan ieders gedragingen stelt.
Verdachte is, zoals blijkt uit de aangehaalde justitiële documentatie, niet eerder veroordeeld ter zake van een strafbaar feit. De ernst van het bewezen verklaarde feit maakt echter dat dit niet zonder strafrechtelijke gevolgen kan blijven. Het is de militaire kamer verder niet gebleken dat een oplegging van een straf per definitie zal leiden tot een intrekking van de verklaring van geen bezwaar door de MIVD. De militaire kamer heeft bij de oplegging van de straf hiermee dan ook geen rekening gehouden.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen oordeelt de militaire kamer dat voor de afdoening van de onderhavige zaak een werkstraf, zoals door de officier van justitie is geëist, passend en geboden is, temeer nu verdachte tijdens de terechtzitting van 12 maart 2012 niet volledig leek te zijn doordrongen van het strafbare karakter van zijn handelen.
Echter, in het voordeel van verdachte heeft de militaire kamer meegewogen dat verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft gezeten en dat verdachte met zijn gewraakte handelen niet louter kwaadwillende bedoelingen had.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen oordeelt de militaire kamer dat voor de afdoening van de onderhavige zaak een geheel voorwaardelijke werkstraf passend en geboden is.
6a. De beoordeling van de civiele vordering van A. [slachtoffer2]
De benadeelde partij A. [slachtoffer2] heeft, overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering, opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van de door hem geleden schade.
Hij vordert ter zake van geleden immateriële schade een bedrag van € 300,-.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden toegewezen en dat er een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 6 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen, nu verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde dan wel dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De beoordeling door de militaire kamer
De militaire kamer acht voldoende bewezen dat A. [slachtoffer2] door hetgeen hem is aangedaan immateriële schade heeft geleden en dat hij uit dien hoofde terecht aanspraak maakt op vergoeding van die schade. De militaire kamer stelt dit bedrag schattenderwijs vast op € 100,-.
De militaire kamer zal het overige deel van de vordering afwijzen.
De militaire kamer zal tevens de wettelijke rente vanaf 1 februari 2010 toewijzen en de maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht toepassen.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 36f, 47, 57 en 91 van het Wetboek van Straf¬recht en artikel 6, 11 en 140 Wetboek van Militair Strafrecht.
De militaire kamer, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij voor het onder 1 tenlastegelegde.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot:
het verrichten van een werkstraf gedurende 40 (veertig) uren.
Bepaalt dat deze werkstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De rechtbank stelt een proeftijd vast van twee (2) jaren.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende militaire detentie zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende militaire detentie vast op 20 (twintig) dagen.
De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht geheel in mindering wordt gebracht, te weten twee (2) uren, zijnde een (1) dag hechtenis.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij A. [slachtoffer2].
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
- Veroordeelt de veroordeelde - met dien verstande dat indien en voorzover B.F.N .[medeverdachte1] of T. [medeverdachte2] betaalt ook veroordeelde daardoor tegenover A.[slachtoffer2] zal zijn gekweten -, te betalen € 100,- (zegge honderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2010.
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
- Wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af.
Maatregel van schadevergoeding ad € 100, subsidiair 2 dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde - met dien verstande dat indien en voorzover B.F.N .[medeverdachte1] betaalt ook veroordeelde daardoor tegenover A. [slachtoffer2] zal zijn gekweten - de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer A. [slachtoffer2],
- € 100, (zegge honderd euro), bij gebreke van volledi¬ge betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 2 (twee) dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Aldus gewezen door:
Mr. T.P.E.E. van Groeningen, als voorzitter,
mr. E. de Boer, rechter,
kapitein ter zee van administratie mr. F.N.J. Jansen, militair lid,
in tegenwoordigheid van mr. G. Croes, griffier.
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 maart 2012.