ECLI:NL:RBARN:2012:BW2619

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
11 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
736193 BH VERZ 11-8471
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.A. Huidekoper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht over bewindvoerder en schadevergoeding onder artikel 1:362 BW

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Arnhem op 11 april 2012 uitspraak gedaan in een klachtprocedure tegen een bewindvoerder. De klacht is ingediend door de zoon van de rechthebbende, die zich beklaagde over de wijze waarop de bewindvoerder zijn taken heeft uitgevoerd. De procedure begon met een verzoekschrift van de klager op 4 april 2011, waarin hij zijn bezorgdheid uitte over de betalingen die de bewindvoerder had gedaan aan een accountantskantoor, terwijl de geleverde diensten volgens hem niet in verhouding stonden tot de kosten. De kantonrechter heeft de feiten en de klachten van de klager zorgvuldig onderzocht, waarbij hij de goedkeuring van de rekeningen door de kantonrechter in het verleden in overweging nam. De klager stelde dat de bewindvoerder onterecht kosten had gemaakt en dat er sprake was van slecht bewind, wat aanleiding gaf tot een onderzoek onder artikel 1:362 BW. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de klachten van de klager ontvankelijk zijn, ondanks dat de bewindvoerder een interne klachtenprocedure had en dat de brancheorganisatie ook een klachtenprocedure kende. De kantonrechter heeft de bewindvoerder in de gelegenheid gesteld om te reageren op de klachten en heeft de beslissing aangehouden. De zaak illustreert de verantwoordelijkheden van bewindvoerders en de mogelijkheid voor klagers om hun klachten aan de rechter voor te leggen, vooral in situaties waarin de belangen van de rechthebbende in het geding zijn.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ARNHEM
burgerlijk recht, sector kanton
Locatie Arnhem
zaakgegevens 736193 \ BH VERZ 11-8471 \ PH\163
uitspraak van 11 april 2012
beschikking
in de zaak van
[klager]
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
procederend in persoon
en
[naam bewindvoerder] in zijn hoedanigheid als bewindvoerder van [naam rechthebbende]
gevestigd te [vestigingsplaats]
verwerende partij
procederend in persoon
Partijen worden hierna klager en verweerder genoemd.
1. De procedure
De gang van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van klager van 4 april 2011 met bijlagen
- de schriftelijke reactie van verweerder van 15 juni 2011
- de brief van klager met bijlagen van 25 juli 2011
- de brief van verweerder met bijlagen van 8 september 2011
- de faxbrief van klager van 13 november 2011
- de bief van de opvolgend bewindvoerder van 9 februari 2012
- de reactie van verweerder op laatstgenoemde brief van 9 maart 2012
2. De feiten
2.1. Bij beschikking van 20 februari 2008 van de kantonrechter te Zutphen is bewindvoerder als zodanig benoemd over de goederen van mevrouw [naam rechthebbende]
2.2. Bij beschikking van 6 mei 2010 is bewindvoerder ontslagen, met benoeming van een nieuwe bewindvoerster.
2.3. [naam rechthebbende] is op 13 februari 2012 overleden.
3. De klachten
3.1. De eerste klacht betreft de betaling door verweerder van 4 facturen van accountantskantoor [naam accountantskantoor] (verder: [X]):
• factuur van 17 november 2009 van verweerder ter zake fiscaal advies van genoemde accountant ad € 696,15
• factuur van 26 november 2009 van verweerder ter zake urenverantwoording van genoemde accountant ad € 855,31
• declaratie van 22 april 2010 van genoemde accountant inzake fiscale werkzaamheden inzake schenkingsplan 2010 [Y] ad € 558,71
• declaratie van 12 mei 2010 van genoemde accountant inzake juridische en fiscale werkzaamheden [Y] (2 uur) ad € 471,24
3.2. Klager heeft toegelicht dat het de verkoop betrof in 2009 van twee panden, waarvan hij en zijn zuster blooteigenaren waren en hun moeder – rechthebbende – vruchtgebruikster. Het was de bedoeling van verweerder om [X] te laten assisteren bij de verdeling van de opbrengst en het opstellen van een schenkingsplan. Een ander accountantskantoor ([Y] verder: [Y]) had de zaak echter al grotendeels becijferd. Het inschakelen van [X] was onnodig. [Y] bleef verder werkzaamheden voor verweerder uitvoeren (aangiften en advies) blijkens de betaling op 22 januari 2010 vanaf de beheerrekening van rechthebbende aan [Y] van € 445,08 wegens “aangifte IB 2208 en advies” (de kantonrechter leest: 2008). Verweerder had ten behoeve van rechthebbende twee accountants in dienst, terwijl hij zijn eigen organisatie als specialist in belastingaangifte aanduidde.
Daarvan getuigt het vergaderverslag van het bewindvoerderoverleg regio Nijmegen d.d. 29 november 2010, waarin verweerder dat heeft medegedeeld. Rechthebbende verbleef wegens Alzheimer in een verpleeghuis. Het was onnodig om voor belastingtechnische zaken twee accountants in te huren.
3.3. De tweede klacht betreft de kwaliteit van het door [X] geleverde werk.
Ruim 5 weken na de overdracht waren de gelden nog niet verdeeld. Een notaris had dat binnen enkele dagen kunnen verdelen. In een rapport van [Y] van medio 2008 stond dat 24% van de opbrengst naar rechtebbende zou gaan. [X] meende dat deze 24% een recht van rechthebbende betrof, los van de afkoop van het vruchtgebruik. Klager stelt dat hij vele uren heeft getelefoneerd met [X] om hem (uit de producties in samenhang bezien, blijkt dat het hier kennelijk gaat om de heer [Z] van [X]; de kantonrechter) aan de hand van het rapport [Y] te overtuigen dat het ging om de afkoop van het vruchtgebruik. Na lange telefoongesprekken gaf [Z] dat toe. Begin oktober werd door [X] een berekening aangeboden, die na bestudering optelfouten bleek te bevatten. Dit wordt bevestigd door de e-mail die verweerder op 2 oktober 2009 heeft gezonden aan de opvolgend bewindvoerder, waarin verweerder meedeelt dat [Z] zijn excuses heeft aangeboden voor de onjuiste informatie die hij had verstrekt.
3.4. Daarnaast werd een schenkingsplan aangeboden, waarin wederom fouten zaten. Ook hiervoor heeft [Z] in zijn e-mail van 12 november 2009 aan klager zijn excuses aangeboden. Verder zou [X] begin 2010 assisteren bij verdere schenkingen. In april 2010 heeft hij berekeningen op basis van fictieve getallen geproduceerd. Het doel hiervan ontgaat klager. De door [X] gemaakte berekeningen zijn ook niet door verweerder gebruikt, omdat ze onbruikbaar waren. [Z] heeft in die tijd aangegeven dat geen verdere rekeningen meer zouden volgen. Na het aantreden van de opvolgend bewindvoerder bleek tot welke bedragen verweerder rekeningen van [X] had voldaan.
3.5. Een ander punt betreft de berekening van [X] die uitwees dat tussen november 2009 en april 2010 door rechthebbende € 20.000 onverklaarbare uitgaven gedaan zouden zijn. Ook dit bleek een rekenfout te zijn, zoals [Z] op de zitting in mei 2010 heeft toegegeven. In zijn e-mail van 10 mei 2010 aan klager noemt [Z] dat een inschattingsfout “van ons”. Verweerder heeft bij brief van 12 juli 2010 de declaratie van [X] over de maand mei 2010 aangeboden aan de opvolgend bewindvoerder met het verzoek deze te betalen. Opvolgend bewindvoerder heeft de declaratie niet betaald.
3.6. Het door [X] in 2010 uitgevoerde werk was volledig onbruikbaar en is door verweerder ook niet gebruikt. De opvolgend bewindvoerder heeft in de door verweerder aan haar overgedragen stukken niets teruggevonden van het door [X] geleverde werk.
Klager vraagt de kantonrechter te bezien of restitutie van de vier betaalde declaratie/facturen mogelijk is.
3.7. Verweerder heeft bij brief van 15 juni 2011 als volgt gereageerd.
Hij stelt enerzijds dat hij inhoudelijk niet ingaat op de klachten omdat de rekening en verantwoordingen door de kantonrechter zijn gezien en goedgekeurd. Er is een klachtenprocedures bij de Brancheorganisatie BPI – waarvan verweerder lid is – en bij zijn eigen kantoor.
3.8. Anderzijds merkt verweerder – inhoudelijk – op, dat hij, voordat hij contact heeft gezocht met [X], de beide kinderen [Y] (klager en zijn zuster) hierover heeft benaderd. Het is niet ongebruikelijk om bij bepaalde zaken een tweede of derde partij in te schakelen. Destijds werd daarop positief gereageerd. Klager heeft in het verleden zijn ongenoegen geuit over het kantoor [Y]. [X] heeft werkzaamheden verricht, ook nog in 2010 en daarvoor facturen gestuurd. Omdat verweerder toen geen bewindvoerder meer was, heeft hij deze aangeboden aan de opvolgend bewindvoerder. Nadat de opvolgend bewindvoerder had geweigerd de facturen te betalen, heeft [X] deze gecrediteerd.
3.9. Verweerder wijst er verder op dat hij voorafgaand aan het inschakelen van [X] machtiging aan de kantonrechter heeft gevraagd en op 2 december 2009 gekregen. In dat verband verwijst hij naar de brief van de kantonrechter van 17 december 2009 aan klager. Deze brief was een antwoord op een verzoek van klager om machtiging aan bewindvoerder te verlenen om mede te werken aan de uitvoering in 2009 van het schenkingsplan opgesteld door een accountant van [X]. Het bevreemdt verweerder dat klager nu bezwaren formuleert over het door [X] geleverde werk.
3.10. Ten aanzien van de opmerking van klager over het feit dat bewindvoerder zich in een overleg met bewindvoerders en de gemeente Nijmegen heeft gepositioneerd als specialist in het doen van belastingaangiften, merkt verweerder op dat bij het kennismakingsrondje werd gevraagd of binnen de kantoren speciale afdelingen bestonden. In dat verband heeft verweerder gemeld dat hij een medewerker had die zich in belastingzaken specialiseerde. Hij heeft gezegd dat hij belastingconsulent of specialist op het gebeid van nalatenschappen is.
3.11. De klacht dat € 20.000 zou zijn verdwenen berust op een verkeerde interpretatie van klager van opmerkingen van de accountant van [X]. Dat blijkt al uit productie M van klager zelf, waarin duidelijk sprake is van een voorbeeld dat de accountant gebruikt om zijn boodschap duidelijk te maken.
3.12. Verweerder besluit met de conclusie dat hij de klachten geheel niet kan delen.
3.13. Bij brief van 25 juli 2011 heeft klager reactie gegeven.
De essentie van zijn klacht is dat de bewindvoerder vier rekeningen van [X] heeft betaald, terwijl een geleverd product nauwelijks aanwijsbaar is.
3.14. De alternatieve klachtenprocedures heeft klager niet gevolgd, c.q. kunnen volgen.
De klachtenprocedure bij de Branchevereniging is niet toegankelijk voor familieleden van de rechthebbende. Alleen moeder kon een klacht indienen, maar zij had de ziekte van Alzheimer. Ook heeft klager geïnformeerd bij het kantoor van bewindvoerder en hem is medegedeeld dat de behandelaar van de klacht bewindvoerder goed kende. Klager stelt dat binnen het kantoor geen sprake is van onafhankelijke klachtbehandeling.
3.15. Verder blijft klager bij zijn eerdere opmerkingen, onder andere over de inschakeling van [X] door de bewindvoerder. Hij stelt de vraag: waar is het geleverde product dat een bedrag van € 2.581,41 rechtvaardigt?
3.16. In zijn brief van 8 september 2011 heeft de bewindvoerder verwezen naar de brief die [X] op 21 januari 2011 aan bewindvoerder heeft geschreven, nadat dat kantoor een klacht over de declaraties in kwestie van klager had ontvangen. Omdat [X] klager niet als partij beschouwde, heeft zij haar opdrachtgever – de bewindvoerder – geschreven dat zij de klacht had onderzocht en dat haar bevindingen de volgende waren.
• De hoogte van de declaraties zijn juist.
• Er zijn fouten gemaakt vanwege onjuiste uitgangspunten.
• De uren van het herstel van deze fouten zijn niet gedeclareerd.
• De fouten hebben geen invloed op het uiteindelijke advies.
• De rechtbank heeft de eindrekening en verantwoording goedgekeurd.
• Er is op 14-6-2010 een factuur gezonden (declaratienummer V0102039) ter hoogte van € 412,34. Dit betreft uren van de heer [Z] vanwege vragen van de heer [Y] aangaande het schenkingsplan. Deze uren zijn terecht gemaakt op 10 en 11 mei 2010. U heeft uw functie als bewindvoerder op 6 mei 2010 overgedragen aan een nieuwe bewindvoerder. De uren zijn terecht gemaakt echter de vraag is of hiervoor een opdracht nodig is van de nieuwe bewindvoerder. Deze discussie willen we uitsluiten en derhalve zullen we declaratie V0102039 te bedrage van € 412,34 crediteren.
3.17. De griffie heeft bij brief van 22 september 2011 aan klager - in verband met het plannen van een datum voor de mondelinge behandeling van de klacht - gevraagd om aan te geven welke perioden hij in Nederland zou zijn. Tevens werd daarin de vraag gesteld of, indien klager voorlopig niet in Nederland zou zijn, de nieuwe bewindvoerster namens hem bij een zitting zou mogen optreden.
3.18. Klager heeft per faxbrief van 13 november 2011 geschreven dat hij niet kon aangeven wanneer hij weer in Nederland kon zijn en dat het hem niet zinvol leek om de nieuwe bewindvoerster in de zaak te betrekken.
3.19. In verband met deze laatste opmerking laat de kantonrechter de brief die de nieuwe bewindvoerster d.d. 9 februari 2012 heeft geschreven, buiten beschouwing.
3.20. Tenslotte heeft bewindvoerder bij brief van 9 maart 2012 aangegeven dat hij bereid is – mocht het nodig zijn – tijdens een mondelinge behandeling nadere toelichting te geven.
4. De beoordeling
4.1. Door de schriftelijke stukken acht de kantonrechter zich voldoende voorgelicht om een tussenbeslissing te nemen.
4.2. Blijkens het dossier heeft de bewindvoerder rekening en verantwoording afgelegd over – onder meer – zijn beheer in de jaren 2009 en 2010 tot aan de datum van zijn ontslag. De kantonrechter heeft de beide rekeningen goedgekeurd.
4.3. Voorop staat de vraag of het signaal dat klager met zijn klachten afgeeft, kan worden opgevat als omstandigheid die aanleiding voor de kantonrechter is om gebruik te maken van zijn ambtshalve bevoegdheid vermeld in artikel 1:362 BW, tot vaststelling van schade door slecht bewind.
Omdat de klacht erop neerkomt dat de bewindvoerder nodeloos beheerskosten zou hebben gemaakt, is er in beginsel aanleiding om onderzoek te doen naar de vraag of deze bevoegdheid moet worden gebruikt.
4.4. De wet zwijgt over de concrete aanleiding voor het gebruik van deze ambtshalve bevoegdheid. Dat betekent dat elke bron van wetenschap omtrent het gevoerde beheer van bewindvoerder in beginsel voor de kantonrechter een deugdelijke reden is om gebruikmaking van zijn ambtshalve bevoegdheid te overwegen.
De inhoud van de klacht is daarbij wel, de hoedanigheid van de bron is daarbij niet van belang.
In dit geval is de bron klager, die de zoon is van rechthebbende is en volgens artikel 1:438, lid 2 BW niet bevoegd een verschil van mening over het beleid van de bewindvoerder aan de kantonrechter voor te leggen.
Zie voor een analoog geval (de ambtshalve ontslagbevoegdheid) de parlementaire geschiedenis van de invoering van boek 1, titel 19 BW (Kst 1979-1980, 15350, Memorie van Antwoord, bl 25 toelichting op de artikelen 448 en 449. Na een uiteenzetting van de Minister dat hij de kring van personen die het ontslag van de bewindvoerder niet wil uitbreiden, zegt deze: “Overigens staat het hun [ nl. derden die het niet eens zijn met het beleid van de bewindvoerder; de kantonrechter] steeds vrij om de kantonrechter op de in hun ogen bestaande tekortkomingen te attenderen; de kantonrechter kan immers ook ambtshalve ontslaan.”).
Overeenkomstig dit door de Minister geschetste mechanisme acht de kantonrechter klager ontvankelijk in zijn klacht.
4.5. Aan het voorgaande doet niet af dat de bewindvoerder zelf een interne klachtenprocedure heeft, noch dat de brancheorganisatie waarbij hij is aangesloten een klachtenprocedure kent. Meerderjarigenbewind is een door de kantonrechter ingestelde beschermingsmaatregel. Op de uitvoering daarvan is de kantonrechter toezicht opgedragen, zoals onder meer blijkt uit de bevoegdheid om de bewindvoerder te allen tijde voor verhoor op te roepen, waarbij deze verplicht is de gewenste inlichtingen te verstrekken (artikel 1:436, lid 5 BW) en de ambtshalve bevoegdheid tot ontslag wegens gewichtige redenen (artikel 1:448, lid 2 BW).
Deze bevoegdheden verdragen zich niet met een buitenwettelijke regel, waaruit zou volgen dat een klacht eerst op andere wijze getoetst zou moeten worden, voordat de kantonrechter – ambtshalve – zou kunnen beoordelen of hij van zijn bevoegdheden gebruik mag maken.
4.6. Evenmin is voor beoordeling van de klacht van belang dat de rekeningen en verantwoordingen over 2009 en 2010 – tot aan de ontslagdatum – reeds door de kantonrechter zijn goedgekeurd. De goedkeuring is immers gebaseerd op de door de bewindvoerder overgelegde stukken (overzichten) en – in voorkomend geval, zoals hier – verleende machtigingen voor bepaalde uitgaven. Het betrof een rechtmatigheidstoets van de rekening.
De vraag die de klachten aan de orde stellen is niet door de kantonrechter beoordeeld.
Dat vraagt om een doelmatigheidstoets, namelijk de vraag of de uitgaven redelijkerwijs gemaakt konden worden voor de geleverde dienst of zaak.
De klachten vragen om dat tweede type onderzoek.
4.7. Voor de procedure voorafgaand aan het gebruik van de ambtshalve bevoegdheid van artikel 1:362 BW zijn geen procedureregels vastgesteld.
Gelet op de aard van de bevoegdheid – vaststelling schade en veroordeling van de bewindvoerder tot vergoeding - zal de kantonrechter de procedureregels van een dagvaardingsprocedure op tegenspraak bij de kantonrechter volgen.
Nu het ambtshalve uitoefening van een bevoegdheid betreft, zal de kantonrechter – waar nodig – mede gebruik maken van kennis die hem ambtshalve uit het bewindsdossier is gebleken. Partijen kunnen zich daarover zo nodig uitlaten.
Gelet op de grondslag van de bevoegdheid zal de kantonrechter als maatstaf voor het gevoerde beheer het begrip “slecht bewind” uit het laatst genoemd wetsartikel nemen.
4.8. De klachten betreffen de volgende vier declaraties:
• factuur van 17 november 2009 van verweerder ter zake fiscaal advies van genoemde accountant ad € 696,15
• factuur van 26 november 2009 van verweerder ter zake urenverantwoording van genoemde accountant ad € 855,31
• declaratie van 22 april 2010 van genoemde accountant inzake fiscale werkzaamheden inzake schenkingsplan 2010 [Y] ad € 558,71
• declaratie van 12 mei 2010 van genoemde accountant inzake juridische en fiscale werkzaamheden [Y] (2 uur) ad € 471,24.
Omdat de laatste declaratie inmiddels is gecrediteerd, zal de kantonrechter deze klacht wat deze declaratie betreft, ongegrond verklaren.
4.9. De bewindvoerder heeft over de inschakeling van [X] gesteld dat hij, voordat hij contact heeft gezocht met [X], de beide kinderen [Y] (klager en zijn zuster) hierover heeft benaderd. Zij hebben daarop destijds positief gereageerd. Klager heeft in het verleden zijn ongenoegen geuit over het kantoor [Y]. [X] heeft werkzaamheden verricht, ook nog in 2010 en daarvoor facturen gestuurd.
Voor de inschakeling van [X] heeft hij op 2 december 2009 machtiging gekregen. Tenslotte verwijst hij naar klagers eigen verzoek aan de kantonrechter van december 2009 om machtiging te verlenen aan bewindvoerder voor de uitvoering – nog in 2009 – van het door [X] opgestelde schenkingsplan.
Klager heeft deze gang van zaken niet weersproken, zodat de kantonrechter van de juistheid van deze stellingen uitgaat.
4.10. Voorts overweegt de kantonrechter dat de omstandigheid dat de bewindvoerder in ander verband – een overleg tussen de gemeente Nijmegen en een aantal professionele beschermingsbewindvoerders – zich heeft aangemerkt als specialist in belastingaangiften in dezen geen rol van betekenis speelt.
Deskundigheid op het gebied van belastingaangiften – naar de kantonrechter in dit verband aanneemt aangifte inkomstenbelasting – behoeft geenszins deskundigheid op het gebied van belastingbesparing bij vermogensoverdracht aan een volgende generatie (zogenaamde “estate planning”) in te houden.
4.11. Ambtshalve merkt de kantonrechter op dat hem uit het dossier bekend is dat de financiële situatie van rechthebbende in 2009 door verschillende oorzaken precair was.
Zij woonde aanvankelijk samen met haar beide kinderen in een pand dat was gesplitst in drie zelfstandige woningen. De kinderen waren bloot eigenaren en rechthebbende had het vruchtgebruik. De zoon (klager) stopte op een bepaald moment met het betalen van de huur van de door hem bewoonde woning. Daardoor verminderde de inkomsten van rechthebbende. Omstreeks die tijd moest zij in verband met Alzheimer worden opgenomen in een verpleegtehuis. De kosten daarvan konden uit haar verminderde inkomsten niet worden betaald. Er was een liquiditeitsprobleem. De bewindvoerder heeft toen bij de blooteigenaren aangedrongen op het nemen van een beslissing omtrent de door hun moeder tot dan toe bewoonde woning, waardoor zij inkomsten uit het vruchtgebruik zou ontvangen. De beide bloot eigenaren konden echter samen niet tot een besluit tot verhuur, dan wel verkoop van de woning komen.
In dezelfde tijd speelde daarnaast een schenkingsverzoek van de zoon (klager).
Voor, onder meer, de fiscale implicaties van dit verzoek heeft de bewindvoerder machtiging verzocht om – bij wijze van second opinion - een andere accountant in te schakelen dan degene die tot dan toe de boekhouding had verzorgd. Daarvoor heeft hij machtiging gekregen.
De volgende twee brieven uit het griffiedossier illustreren een en ander.
De kantonrechter citeert uit de aan hem gerichte brief van de bewindvoerder van 2 december 2009 uit het griffiedossier:
“Met uw beschikking zijn de woningen [adres] verkocht. … Rechthebbende had hiervan het vruchtgebruik. … Doordat de woningen zijn verkocht heeft rechthebbende op basis van haar vruchtgebruik, recht op 24% van de koopprijs. Om hiervan zeker te zijn heb ik contact gezocht met [Z]… in de persoon van mr. [Z]. Hij heeft een opstelling gemaakt voor de verdeling van de verkregen saldi,… . Op grond daarvan heeft rechthebbende recht op een bedrag van € 125.472,70. Deze gelden hebben vanaf datum overdracht een tijdje op de derdengeldrekening van de notaris gestaan en derhalve is daar nog een stukje rente bijgekomen. Die saldi zijn blijven staan omdat ik eerst de zekerheid wilde hebben over de rechten van rechthebbende. Vervolgens is het toekomende bedrag van rechthebbende op respectievelijk 1 en 7 oktober in totaal € 125.531,39 ontvangen. … Mede waarom ik de heer [Z] ook heb verzocht eens te kijken naar het vermogen van rechthebbende mede gezien haar leeftijd wat de fiscale consequenties zijn m.b.t. het doen van schenkingen. Ik heb hem dit verzocht omdat voor mijn aanstelling tot bewindvoerder er een schenkingshistorie aanwezig was. Het betrof een jaarlijkse schenking aan de kinderen d.m.v. een kwijtschelding op de vordering die rechthebbende heeft op haar kinderen. Rechthebbende is bij het overlijden van haar man onderbedeeld voor een bedrag van € 165.505 welke een vordering op de kinderen is. Per 31 december 2008 is die vordering nog € 130.872 … . In het e-mailbericht van 13 november j.l. heb ik van de heer [Z] een opstelling ontvangen voor een mogelijk schenkingsplan. … Daarbij aangetekend dat de banktegoeden van rechthebbende € 123.600 op dit moment bedragen en dat zij nog recht heeft op haar deel vruchtgebruik van de nog te verkopen woning [adres], welke momenteel nog te koop staat… . Gezien de berekeningen gedaan door de fiscalist, de heer mr [Z], zouden schenkingen die dit jaar nog worden gedaan een fiscaal voordeel opleveren van € 5.600 per kind er van uitgaande dat de schenking in het totaal een bedrag van om en nabij de € 100.000 zouden moeten zijn. Ik wil u hierbij dan ook verzoek of u akkoord kunt gaan aan de kinderen [Y] een bedrag van € 100.000 te schenken waarvan ik dan wil voorstellen om 50% in liquide middelen te doen en 50% kwijtschelding op de uitstaande vordering van de kinderen. Verder wil ik u nog onder de aandacht brengen dat de heer [Y] over 2008 t/m heden geen huurpenningen meer betaald en dochter [Y] vanaf februari 2009 niet meer tot verkoop woning [ kennelijk weggevallen: “genegen was”; de kantonrechter].
Bij brief van 8 december 2009 uit het griffiedossier heeft de kantonrechter – voor zover van belang - aan de bewindvoerder geschreven:
Naar aanleiding van uw brief van 2 december 2009 deel ik u mede dat ik hierbij machtiging verleen voor de schenkingen aan de kinderen [Y], zoals door u is voorgesteld. Daarbij maak ik echter één voorbehoud.
Voor zover de kinderen niet hebben voldaan aan hun financiële verplichtingen jegens hun moeder (het niet betalen van huur) dient u de niet betaalde bedragen te verrekenen met de thans te schenken bedragen. …
Verder betrekt de kantonrechter nog de volgende brief uit het griffiedossier bij zijn beoordeling.
In de begeleidende brief d.d. 4 mei 2010 van de bewindvoerder bij de rekening en verantwoording over 2009 schrijft deze onder meer:
“Er zijn inderdaad 2 accountants voorhanden en ik zie daarin geen problemen.
1. [A]. Dit kantoor was reeds voorhanden omdat deze al voor mijn aanstelling de aangifte voor de inkomstenbelasting deden voor rechthebbende. In het verleden is omtrent schenkingen ook al eens contact geweest met dit kantoor. Zij doen nog steeds de aangifte inkomstenbelasting.
2. [Z]. Dit kantoor is benaderd om het schenkingsplan te bezien en advies hierover uit te brengen en niet meer en niet minder.
De heer [Y] stelt dat dit enkel kan leiden tot onnodig hoge rekeningen. Dat zie ik niet zo, omdat het werk door de een of de ander moet worden gedaan. Wel zouden nota’s hoger kunnen worden door de bemoeienissen van de heer [Y], omdat hij ongevraagd contact opneemt met o.a. [X] en ook daar weer zijn dead line geeft om antwoorden te krijgen op vragen die ik niet aan dit kantoor heb gesteld. De opdracht aan dit kantoor is geweest om te bekijken hoe het schenkingsplan voor 2010 eruit zou kunnen zien. Daarop is antwoord gekomen.”
4.12. Omdat de kantonrechter bij de beoordeling informatie heeft betrokken, die klager en verweerder mogelijk niet beiden bekend is, stelt hij beiden – achtereen volgend - in de gelegenheid zich over het in punt 4.11 van deze beschikking overwogene uit te laten.
4.13. Elke verdere beslissing wordt aangehouden.
5. De beslissing
De kantonrechter,
5.1. stelt partijen – te beginnen met klager vóór 1 juni 2012 - in de gelegenheid zich uit te laten over het in punt 4.11 overwogene;
5.2. houdt elke verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. P.A. Huidekoper en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2012.