ECLI:NL:RBARN:2012:BW3304

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
22 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/3479, 11/3539, 11/3546, 11/3555
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verleende vrijstelling voor de bouw van een Kulturhus met zorggeschikte appartementen

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 22 maart 2012 uitspraak gedaan over de verleende vrijstelling krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en de bouwvergunning voor de realisatie van een Kulturhus met zorggeschikte appartementen. De eisers, bewoners van de nabijheid van het bouwproject, hebben beroep ingesteld tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Neerijnen, die de vrijstelling en bouwvergunning hebben verleend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrijstelling van toepassing is, omdat het project onder de vrijstellingslijst valt die door Gedeputeerde Staten van Gelderland is vastgesteld. De rechtbank heeft de argumenten van eisers, waaronder de economische uitvoerbaarheid van het bouwplan en de mogelijke planschade, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de vergunninghoudster voldoende financiële draagkracht heeft om het bouwplan te realiseren zonder ongeoorloofde staatssteun. De rechtbank heeft ook de ruimtelijke onderbouwing van het project beoordeeld en geconcludeerd dat deze voldoet aan de eisen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belangen van de eisers niet onevenredig worden geschaad door het bouwproject, gezien de afstanden tussen het Kulturhus en de woningen van de eisers. De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep van eisers ongegrond verklaard en de verleende vergunningen bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummers: AWB 11/3479, 11/3539, 11/3546, 11/3555
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 22 maart 2012.
inzake
[eisers],
eisers, allen wonende te [woonplaats],
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Neerijnen, verweerder,
vertegenwoordigd door mr. A.H.E. van der Klift,
alsmede
Woonstichting De Kernen, partij ex artikel 8:26 van de Awb, vergunninghoudster,
gevestigd te Beneden-Leeuwen.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 19 juli 2011, verzonden 20 juli 2011.
2. Procesverloop
Bij besluit van 23 maart 2010 heeft verweerder aan vergunninghoudster vrijstelling krachtens artikel 19, tweede lid, van de, inmiddels vervallen, Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), zoals die luidde tot 1 juli 2008, verleend voor het bouwen van een Kulturhus met zorggeschikte appartementen op het perceel plaatselijk bekend [perceel].
Bij besluit van 13 april 2010 heeft verweerder aan vergunninghoudster hiervoor een reguliere bouwvergunning verleend.
Tegen het besluit van 23 maart 2010 hebben eisers beroep ingesteld. Bij uitspraak van 22 oktober 2010 heeft de rechtbank dit beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat tegen de vrijstelling eerst bezwaar diende te worden gemaakt. Het beroepschrift is doorgezonden naar verweerder teneinde dit als bezwaarschrift te behandelen.
Tegen het besluit van 13 april 2010 hebben eisers bezwaar gemaakt.
Bij brief van 20 september 2010 hebben eisers [namen] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende schorsing van het besluit van 13 april 2010. Bij uitspraak van 22 oktober 2010 is dit verzoek toegewezen en heeft de voorzieningenrechter het besluit van 13 april 2010 geschorst tot zes weken na de te nemen beslissing op bezwaar.
Bij besluit van 19 juli 2011 heeft verweerder de bezwaren van eisers deels gegrond en deels ongegrond verklaard. Daarbij is de ruimtelijke onderbouwing aangepast c.q. aangevuld, bouwvergunning voor een gewijzigde goothoogte van 8 meter verleend en ontheffing verleend krachtens artikel 2.5.30, vierde lid, van de Bouwverordening.
Tegen dit besluit hebben eisers beroep ingesteld.
Bij brief van 31 augustus 2011 is door eisers [namen] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is bij uitspraak van 4 oktober 2011 afgewezen.
Door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 17 februari 2012. Namens eisers zijn aldaar [namen] verschenen. Eiser [naam] en zijn gemachtigde zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door P. Buis bijgestaan door mr. A.H.E. van der Klift. Namens vergunninghoudster zijn R. Hogenboom, H. van Galen en T. van Dreumel verschenen.
3. Overwegingen
Met ingang van 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden.
Ingevolge artikel 9.1.10, eerste lid, van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening (IWro) blijft het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet van toepassing ten aanzien van een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste of tweede lid, van de WRO, waarvan het verzoek is ingediend voor dat tijdstip.
Nu vergunninghoudster op 23 juni 2008, derhalve vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Wro, heeft verzocht om planologische medewerking voor het bouwplan, welk verzoek door alle partijen wordt aangemerkt als het verzoek om vrijstelling te verlenen, bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO, is het recht zoals dat gold voor 1 juli 2008 op de vrijstelling van toepassing.
De aanvraag om bouwvergunning is vervolgens ingediend op 8 april 2010.
Ingevolge artikel 9.1.10, derde lid, van de IWro, zoals ingevoegd bij artikel 3.6 van de Crisis- en herstelwet, blijft het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de IWro van toepassing ten aanzien van een aanvraag om bouwvergunning en een besluit tot verlening daarvan in overeenstemming met een verleende vrijstelling als bedoeld in het eerste lid.
Uit dit samenstel van bepalingen volgt dat ook op de bouwaanvraag van 8 april 2010, die is verleend met toepassing van een voor 1 juli 2008 verzochte vrijstelling, het recht van voor
1 juli 2008 van toepassing blijft.
Het bouwplan voorziet in de bouw van een Kulturhus met zorggeschikte appartementen. In het Kulturhus worden maatschappelijke functies, zoals een bibliotheek, kinderopvang, buitenschoolse opvang, een gymzaal, (ouderen)zorg en een multifunctionele ruimte voor andere culturele activiteiten ondergebracht.
Alle eisers wonen in de nabijheid van het bouwplan en zijn derhalve als belanghebbende aan te merken.
Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de Woningwet, zoals dat gold ten tijde van belang, zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang, mag een bouwvergunning slechts, en moet deze worden geweigerd, indien het bouwen in strijd is met het Bouwbesluit, de bouwverordening of het bestemmingsplan, het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk in strijd is met redelijke eisen van welstand of voor het bouwen een vergunning ingevolge de Monumentenwet of gemeentelijke monumentenverordening is vereist en niet is verleend.
Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Kern Ophemert” heeft het perceel deels de bestemming “Bedrijf” en hoofdzakelijk de bestemming “Maatschappelijk”. Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, omdat het niet binnen de planvoorschriften past.
Teneinde, gelet op artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet, niettemin bouwvergunning te kunnen verlenen, heeft verweerder vrijstelling van het bestemmingsplan verleend als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO. Met gebruikmaking van die vrijstelling heeft verweerder vervolgens een reguliere bouwvergunning verleend.
Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan, indien dit project past in de door Gedeputeerde Staten, in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde Staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden een verklaring van hen dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, tweede en derde volzin, van de WRO wordt onder een goede ruimtelijke onderbouwing bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied.
Verweerder heeft gebruik gemaakt van de zogenoemde vrijstellingslijst van 15 november 2005, waarin Gedeputeerde Staten van Gelderland categorieën van gevallen als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO hebben aangewezen. Het projectgebied is in het Streekplan Gelderland 2005 aangeduid als bebouwd gebied en valt daarmee volgens de vrijstellingslijst onder stedelijk gebied. De rechtbank heeft vastgesteld dat het project onder de categorieën 1, 2 en 3 van de vrijstellingslijst valt. Het betreft de categorieën ‘Wonen’, ‘Recreatieve en bijzondere doeleinden’ en ‘Werken’. Onder categorie 1 ‘Wonen’ vallen (bouw)projecten voor woonfuncties, mits niet gesitueerd op een bedrijventerrein. Onder categorie 2 ‘Recreatieve en bijzondere doeleinden’ vallen (bouw)projecten voor recreatieve dan wel bijzondere doeleinden functies mits niet gesitueerd op een bedrijventerrein. Onder categorie 3 ‘Werken’ vallen (bouw)projecten voor kleinschalige werkfuncties behorende tot milieucategorie 1 en 2, mits niet gesitueerd op een bedrijventerrein.
Eisers hebben gesteld dat verweerder de vrijstellingslijst van de provincie niet heeft kunnen toepassen omdat het project zich niet verdraagt met één van de algemene voorwaarden voor toepassing van de vrijstellingslijst, namelijk de voorwaarde dat het project geen onevenredige afbreuk doet aan of onevenredig hinder/beperkingen oplevert voor aangrenzende of nabije functies en bestemmingen. De rechtbank heeft in hetgeen eisers hebben aangevoerd, mede gelet op de hierna volgende overwegingen, geen aanknopingspunten gevonden op grond waarvan het standpunt van eisers gevolgd moet worden.
Voor zover is aangevoerd dat geen gebruik mag worden gemaakt van de vrijstellingslijst omdat de realisatie van het bouwplan zal leiden tot aantasting van het stiltegebied dat achter de dijk is gelegen, heeft de rechtbank vastgesteld dat uit de gedingstukken blijkt dat het dorp Ophemert en de locatie van het bouwplan weliswaar aan het stiltegebied grenzen, maar zelf geen deel uitmaken van een desbetreffende stiltegebied. De in genoemde vrijstellingslijst genoemde uitzondering voor projecten in een stiltegebied is derhalve niet van toepassing.
Eisers hebben verder aangevoerd dat de economische uitvoerbaarheid van het bouwplan onvoldoende is gewaarborgd. Het bouwplan betreft een particulier initiatief en de kosten daarvan komen voor rekening van vergunninghoudster, terwijl de exploitatie slechts met een grote financiële bijdrage van de gemeente rond kan komen. Een dergelijke bijdrage zou echter verboden staatsteun opleveren.
De rechtbank overweegt dat een algemene voorwaarde voor het kunnen toepassen van de vrijstellingslijst ook is dat de economische uitvoerbaarheid aangetoond wordt. In dat verband is van belang dat het Centraal Fonds Volkshuisvesting op 27 april 2011 met betrekking tot de financiële positie van vergunninghoudster over 2011 het continuïteitsoordeel A1 heeft gegeven. Dit betekent dat de voorgenomen activiteiten passen bij de vermogenspositie van vergunninghoudster. Bovendien heeft de Stichting Waarborgfonds Sociale Woningbouw op 29 december 2010 verklaard dat vergunninghoudster voldoet aan de eisen van kredietwaardigheid. Hieruit blijkt reeds dat vergunninghoudster geacht moet worden over voldoende financiële draagkracht te beschikken om het bouwplan te kunnen realiseren. Daarnaast heeft vergunninghoudster ter zitting verklaard dat het bouwplan ook indien de uit de samenwerkingsovereenkomst met verweerder voortvloeiende financiële bijdrage in het exploitatietekort niet door haar zou mogen worden ontvangen, of door haar zou moeten worden terugbetaald, het bouwplan zal worden gerealiseerd. Ter zitting is tevens verklaard dat de realisatie van het bouwplan reeds is begonnen. Nu vaststaat dat vergunninghoudster over voldoende financiële draagkracht beschikt om het bouwplan zonder financiële bijdrage van de gemeente te kunnen realiseren, kan buiten beschouwing blijven of er sprake is van ongeoorloofde staatssteun.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder op grond van de vrijstellingslijst van de provincie bevoegd was tot het verlenen van vrijstelling krachtens artikel 19, tweede lid van de WRO.
De rechtbank stelt voorop dat de bevoegdheid tot het verlenen van vrijstelling van discretionaire aard is. In het kader van de uitoefening van die bevoegdheid moet door verweerder een belangenafweging worden gemaakt. Nu deze belangenafweging plaatsvindt in het kader van de uitoefening van een discretionaire bevoegdheid van verweerder, zal de rechtbank zich bij de toetsing van die afweging dienen te beperken tot de vraag of er sprake is van een zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen, dat moet worden geoordeeld dat verweerder niet in redelijkheid tot verlening van de gevraagde vrijstelling heeft kunnen komen. Ingevolge vaste jurisprudentie moeten aan de ruimtelijke onderbouwing van een project zwaardere eisen worden gesteld naarmate de inbreuk van dat project op het bestaande planologische regime groter is.
Verweerder heeft het project voorzien van een ruimtelijke onderbouwing in de vorm van een door Croonen Adviseurs opgestelde notitie van 28 januari 2011, die deel uitmaakt van het bestreden besluit.
De rechtbank is van oordeel dat deze ruimtelijke onderbouwing voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Hierin is ingegaan op de relatie met het bestemmingsplan en is gemotiveerd waarom het bouwplan naar het oordeel van verweerder past in de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het gebied.
Uit de Woonvisie 2010-2025 en de Visie Woonservicezone, waarnaar in de ruimtelijke onderbouwing is verwezen, blijkt dat er in de gemeente behoefte bestaat aan zorgwoningen en dat er in de periode 2005-2025 20 zorgwoningen in de kern Ophemert moeten worden gerealiseerd om aan de vraag in Ophemert en twee andere kernen van de gemeente te kunnen voldoen. Hierin wordt ook ingegaan op de behoefte aan een multifunctionele voorziening (gebouwencomplex met dorpshuis, school en sporthal) die gecombineerd zou kunnen worden met zorggeschikte woningen en zorgfuncties.
Daarnaast blijkt uit het rapport van het bureau Companen van 24 juni 2011, dat in opdracht van de gemeente Neerijnen, van vergunninghoudster en van een andere woonstichting is opgesteld, de kwalitatieve woningbehoefte in de gemeente Neerijnen. Verweerder heeft onder verwijzing daarnaar in zijn verweerschrift aangegeven, dat er in Ophemert de komende jaren sprake zal zijn van een sterke vergrijzing, dat de huidige woningvoorraad hierop niet is toegesneden en dat er behoefte bestaat aan seniorenwoningen in de huursector, in het zogenoemde nultredensegment. De onderhavige appartementen zullen in het laagste huursegment worden aangeboden. Weliswaar volgt uit het rapport dat voor de gehele gemeente voornamelijk behoefte is aan grondgebonden seniorenwoningen, dit betekent echter niet dat in Ophemert geen behoefte zou zijn aan de onderhavige nultreden appartementen.
Ter zitting is door vergunninghoudster desgevraagd verklaard dat, in tegenstelling tot hetgeen eisers uit de ISV-subsidieaanvraag menen op te maken, sprake is van 10 zorggeschikte appartementen die onder de huurtoeslaggrens zullen worden aangeboden. De desbetreffende appartementen zijn alle nagenoeg even groot en kunnen derhalve als sociale huurwoningen worden aangemerkt.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in de besluitvorming de maatschappelijke behoefte met betrekking tot het bouwplan voldoende heeft gemotiveerd.
Voor zover eisers hebben betoogd dat zij bang zijn dat het gebouwencomplex niet te exploiteren is en dat indien de te verhuren ruimten leeg komen te staan deze ruimten eventueel ook voor de realisatie van (zorg)woningen in aanmerking komen, merkt de rechtbank op dat voor een dergelijke wijziging opnieuw in besluitvorming zal moeten worden overwogen of dat ruimtelijk wenselijk is en aanvaardbaar is nu een dergelijke wijziging niet is voorzien in het bestemmingsplan of de onderhavige vrijstelling.
Eiser [naam] heeft aangevoerd dat hij twijfels heeft ten aanzien van het uitgevoerde vleermuizenonderzoek. De rechtbank stelt vast dat ten behoeve van de besluitvorming door Bilan bij rapport van 6 november 2009 een vleermuizenonderzoek is uitgevoerd waarin is geconcludeerd dat de bouw van het Kulturhus de Flora- en Faunawet met betrekking tot vleermuizen niet overtreedt. Nu eisers dit rapport niet gemotiveerd, bijvoorbeeld door middel van een tegenrapport, hebben bestreden, faalt de beroepsgrond.
Namens eiser [naam] is aangevoerd dat het eiser opvalt dat er geen voorziening is getroffen voor planschadeclaims. Ter zitting is door verweerder en vergunninghoudster verklaard dat ten behoeve van eventuele planschadeclaims een risicoanalyse is gemaakt. De kosten van eventuele planschadeclaims komen op basis van een gesloten overeenkomst voor rekening van vergunninghoudster. Vergunninghoudster heeft deze kosten ook meegenomen in de begroting van het bouwplan.
Voor zover eiser [naam] heeft bedoeld dat eventuele planschade ten gevolge van de verleende vrijstelling bij de besluitvorming had moeten worden meegewogen, overweegt de rechtbank dat voor beoordeling van eventuele planschade in het kader van deze procedure voor het overige geen plaats is. Indien eiser van mening is dat hij ten gevolge van het bestreden besluit planschade lijdt, kan hij daartoe een verzoek tot vergoeding daarvan bij verweerder indienen.
Naar het oordeel van de rechtbank bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid tot het verlenen van vrijstelling, aangezien eisers door het bouwplan niet onevenredig in hun belangen worden geschaad. Daartoe wordt het volgende overwogen.
De afstand tussen het Kulturhus en de woning van eisers [namen] is op enig punt, gemeten van de hoek van de woning van eisers [namen] tot de hoek van het Kulturhus, 17,20 meter. Dit betreft het laagste gedeelte van het Kulturhus met daarin voorzien de berging, het kantoor en de technische ruimte. De afstand van de zaal waarin activiteiten zullen plaatsvinden tot de woning van eisers [namen] bedraagt 28,20 meter. Gezien deze afstanden is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een zodanige schending van de privacy, beperking van het uitzicht, verslechtering van de bezonningssituatie of lichthinder, dat om die reden de vrijstelling niet kon worden verleend. Daarnaast is ter zitting met betrekking tot de te realiseren dakterrassen aangegeven dat daar afschermende muren van ongeveer 2 meter hoog zullen worden aangebracht ter voorkoming van inkijk in de tuin van eisers [namen]. Verder bestaat onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat het bouwplan tot verkeershinder zal leiden, aangezien uit het onderzoek naar de parkeerbehoefte van het bouwplan is gebleken dat in voldoende mate in parkeerplaatsen is voorzien en het bouwplan is gesitueerd aan een weg waar de maximum toegestane snelheid 30 km/uur is.
Ten aanzien van eiser [naam] overweegt de rechtbank dat uit de gedingstukken volgt dat eiser [naam] al uitzicht had op de oude gymzaal die op de plaats van het te bouwen Kulturhus aanwezig was. In die zin is er door de realisatie van het bouwplan geen sprake van een (onevenredige) verslechtering van het uitzicht. De rechtbank merkt daarbij op dat uitzicht binnen de bebouwde kom niet gegarandeerd is. Daarnaast zal het Kulturhus voor eiser [naam] deels aan het oog worden onttrokken door de aan weerszijden van de [straatnaam] aanwezige woningen.
Tussen de woning van eiser [naam] en het Kulturhus bevindt zich nog een rij met woningen die aan de [straatnaam] zijn gelegen. Daarnaast zal het aanwezige groen aan die straat behouden blijven, zodat in die zin geen sprake is van onevenredige aantasting van het woongenot door de realisatie van het bouwplan.
Ten aanzien van eiser [naam] overweegt de rechtbank dat tussen zijn woning en het Kulturhus nog de woning [adres] staat. Hierdoor bestaat slechts beperkt uitzicht op het Kulturhus. De vermindering van de privacy van eiser [naam] zal daarom zeer beperkt zijn. Ook met betrekking tot eiser [naam] is geen sprake van een (onevenredige) aantasting van het woongenot.
De stelling van eisers dat het parkeeronderzoek van Megaborn dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit niet voldoende zou zijn volgt de rechtbank niet. In hetgeen eisers hebben aangevoerd ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor een dergelijk oordeel.
Voor zover de hoogte van het bouwplan door eisers is bestreden overweegt de rechtbank dat voor de afwijking van de maximale bouwhoogte ter plaatse vrijstelling is verleend van de planvoorschriften. Uit de gedingstukken volgt dat op grond van de planvoorschriften ter plaatse de maximale bouwhoogte 10 meter bedraagt. De maximale bouwhoogte van het Kulturhus bedraagt 11.71 meter zodat de afwijking van de planvoorschriften gering is.
Wat betreft de welstandsaspecten van het bouwplan staat, gelet op het bepaalde in artikel 44, aanhef en onder d, van de Woningwet in samenhang met artikel 12, eerste lid, van die wet, slechts ter beoordeling de vraag of verweerder in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat het bouwplan in overeenstemming is met redelijke eisen van welstand. Verweerder mag, hoewel hij niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen.
In de Welstandsnota van de gemeente Neerijnen valt het perceel onder het deelgebied ’bijzondere bebouwingsthema’s’. Aan het perceel is het welstandsniveau 1 toegekend. Voor belangrijke ingrepen in dit deelgebied moet door het gemeentebestuur een programma van eisen betreffende de stedenbouwkundige en architectonische inpassing van deze ingrepen worden opgesteld.
Voor het onderhavige bouwplan heeft het gemeentebestuur op 5 november 2009 een programma van eisen opgesteld. De welstandscommissie heeft op 22 april 2010 en 24 november 2011 vastgesteld dat het bouwplan aan de uitgangspunten van het programma van eisen voldoet en geoordeeld dat het bouwplan aan redelijke eisen van welstand voldoet.
Eisers hebben rapporten van stedenbouwkundig adviesbureau Witpaard (Witpaard) van
2 juni 2010 en 24 augustus 2011 overgelegd om aan te tonen dat het bouwplan ruimtelijk gezien niet op deze plaats past. Witpaard is van mening dat het bouwplan onvoldoende is afgestemd op de omgeving, waarbij als voornaamste bezwaren worden gezien de afbreuk aan het groene karakter van de omgeving, het ruimtebeslag op de kavel en de massaliteit van het gebouw. Daarnaast is Witpaard van mening dat het programma van eisen geen recht doet aan de beleidsuitgangspunten uit de Welstandsnota, omdat het programma van eisen zich niet richt op een hoogwaardige architectuur die beantwoordt aan de algemene welstandscriteria.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de adviezen van de welstandscommissie van 22 april 2010 en 24 november 2011 voldoende heeft gemotiveerd dat het bouwplan aan redelijke eisen van welstand voldoet. Daarbij is in aanmerking genomen dat het bouwplan aan de uitgangspunten van het programma van eisen voldoet, zoals ook door Witpaard wordt erkend, en in het programma van eisen in voldoende mate rekening wordt gehouden met de beleidsuitgangspunten uit de Welstandsnota. Volgens de Welstandsnota gelden de volgende aandachtsvelden: relatie met de omgeving, het bouwwerk op zichzelf en de detaillering. Met betrekking tot de relatie met de omgeving wordt in het programma van eisen gewezen op het aansluiten op de karakteristieken van de bestaande dorpse bebouwing in de vorm van een eenduidig volume, aandacht voor de gevels, de oriëntatie en openheid naar de [straatnaam] door een grote relatie tussen binnen en buiten op straatniveau.
Met betrekking tot het bouwwerk op zichzelf wordt gewezen op de visuele verkleining van de massa door de sterke verticale geleding, lage goothoogte met overstekken en het realiseren van loggia’s. Met betrekking tot de detaillering wordt gewezen op het gebruik van materialen en stenen die zijn afgestemd op de omgeving.
Op grond van de rapporten van Witpaard kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat de aan de besluitvorming ten grondslag liggende adviezen naar inhoud of wijze van totstandkoming gebrekkig zijn.
Nu zich, met inachtneming van de vrijstelling, overigens geen van de weigeringsgronden, genoemd in artikel 44, eerste lid, van de Woningwet, voordoet, was verweerder gehouden de gevraagde bouwvergunning te verlenen. Het beroep is ongegrond.
In hetgeen overigens door partijen is aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J.M. Besselink, voorzitter, en mr. A.A.J. de Gier en mr. G.A. van der Straaten, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Dijkman, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2012.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 22 maart 2012.