ECLI:NL:RBARN:2012:BW4175

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
27 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/700599-11 en 05/511819-09(tul)
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • T.P.E.E. van Groeningen
  • C. van Linschoten
  • E. de Boer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van schuld aan dodelijk verkeersongeval, maar veroordeling voor rijden onder invloed en gevaarzettend verkeersgedrag

Op 27 april 2012 heeft de Rechtbank Arnhem uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 34-jarige man uit Nijmegen, die werd beschuldigd van een dodelijk verkeersongeval op 3 april 2011. De rechtbank sprak de verdachte vrij van schuld aan het dodelijk ongeval, maar veroordeelde hem wel voor rijden onder invloed en gevaarzettend verkeersgedrag. De verdachte reed met een snelheid van ongeveer 50 kilometer per uur in een 30 kilometer zone, terwijl hij onder invloed was van alcohol. Het alcoholgehalte in zijn adem bleek 475 microgram per liter te zijn, wat ruim boven de wettelijke limiet ligt. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor het dodelijk ongeval, omdat de directe oorzaak van het ongeval lag bij een passagier die aan het stuur trok. Desondanks werd vastgesteld dat de verdachte door zijn verkeersgedrag gevaar had kunnen veroorzaken en het verkeer had kunnen hinderen. De rechtbank legde een werkstraf op van 16 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van drie maanden. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 40 uren, waarvan 20 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor zes maanden. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het advies van de reclassering.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Meervoudige Kamer
Promis II
Parketnummer : 05/700599-11 en 05/511819-09 (tul)
Data zitting : 30 september 2011, 28 november 2011 en 16 april 2012
Datum uitspraak : 27 april 2012
Tegenspraak
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen:
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats]
Raadsman : mr. F.H.J. van Gaal, advocaat te Wijchen.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 03 april 2011, te Nijmegen, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) daarmede rijdende over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Vossenlaan,
roekeloos, althans zeer, althans aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig en/of onachtzaam,
terwijl hij onder invloed verkeerde van (een aanzienlijke hoeveelheid) alcohol en/of drugs, althans na het gebruik van een (niet onaanzienlijke) hoeveelheid alcohol(houdende drank) en/of drugs, en/of
terwijl het zicht van verdachte ter plaatse niet werd belemmerd, beperkt en/of werd gehinderd, en/of
terwijl hij een fietser ([slachtoffer]), welke (op korte afstand) voor hem uit reed, had waargenomen, en/of
terwijl de rijbaan werd versmald door aldaar geparkeerd staande (personen)auto's,
met een snelheid van (ongeveer) 50 kilometer per uur, in elk geval met een hogere snelheid dat de aldaar toegestane maximumsnelheid van 30 kilometer per uur over die Vossenlaan en/of over de (gelijkwaardige) kruising van de Vossenlaan en de Oude Molenweg heeft gereden en/of bij (het naderen van) die kruising de snelheid van zijn voertuig niet (aanzienlijk) heeft verminderd/gereduceerd, en/of (aldus) voor de situatie ter plaatse (mede gelet op de reeds waargenomen fietser en/of de links en/of rechts geparkeerde auto's) een te hoge snelheid heeft gereden, en/of
(daarbij) niet, althans in onvoldoende mate op het voor hem gelegen gedeelte van die weg (de Vossenlaan) en/of de door hem waargenomen fietser, en/of het overige verkeer en/of de (verkeers)situatie ter plaatse heeft gelet en/of is blijven letten, en/of
(daarbij) zijn aandacht niet, althans in onvoldoende mate op of bij het overige verkeer en/of de (verkeers)situatie ter plaatse heeft gericht en/of gehouden en/of is blijven houden, en/of
(daarbij) in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte, in staat was voormeld motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, die weg, de Vossenlaan, kon overzien en waarover deze vrij was, en/of
waardoor tegen de achterzijde van die fiets(er) (voornoemde [slachtoffer]) is gebotst en/of aangereden, ten gevolge waarvan die fietser over dat motorrijtuig (personenauto) is gevlogen en/of ten val is gekomen (en/of (ongeveer) 19 meter van de plaats van de botsing is weggeworpen),
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan verdachtes schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander ([slachtoffer]) werd gedood,
terwijl het een ongeval betrof waardoor een ander werd gedood en verdachte verkeerde in de toestand bedoeld in artikel 8 lid 2 van de Wegenverkeerswet 1994, aangezien verdachte toen dat motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes adem bij een onderzoek 475 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 03 april 2011 te Nijmegen, in elk geval in Nederland, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, Vossenlaan,
terwijl hij onder invloed verkeerde van (een aanzienlijke hoeveelheid) alcohol en/of drugs, althans na het gebruik van een (niet onaanzienlijke) hoeveelheid alcohol(houdende drank) en/of drugs, en/of
terwijl het zicht van verdachte ter plaatse niet werd belemmerd, beperkt en/of werd gehinderd, en/of
terwijl hij een fietser ([slachtoffer]), welke (op korte afstand) voor hem uit reed, had waargenomen, en/of
terwijl de rijbaan werd versmald door aldaar geparkeerd staande (personen)auto's,
met een snelheid van (ongeveer) 50 kilometer per uur, in elk geval met een hogere snelheid dat de aldaar toegestane maximumsnelheid van 30 kilometer per uur over die Vossenlaan en/of over de (gelijkwaardige) kruising van de Vossenlaan en de Oude Molenweg heeft gereden en/of bij (het naderen van) die kruising de snelheid van zijn voertuig niet (aanzienlijk) heeft verminderd/gereduceerd, en/of (aldus) voor de situatie ter plaatse (mede gelet op de reeds waargenomen fietser en/of de links en/of rechts geparkeerde auto's) een te hoge snelheid heeft gereden, en/of
(daarbij) niet, althans in onvoldoende mate op het voor hem gelegen gedeelte van die weg (de Vossenlaan) en/of de door hem waargenomen fietser, en/of het overige verkeer en/of de (verkeers)situatie ter plaatse heeft gelet en/of is blijven letten, en/of
(daarbij) zijn aandacht niet, althans in onvoldoende mate op of bij het overige verkeer en/of de (verkeers)situatie ter plaatse heeft gericht en/of gehouden en/of is blijven houden, en/of
(daarbij) in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte, in staat was voormeld motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, die weg, de Vossenlaan, kon overzien en waarover deze vrij was, en/of
waardoor tegen de achterzijde van die fiets(er) (voornoemde [slachtoffer]) is gebotst en/of aangereden, ten gevolge waarvan die fietser over dat motorrijtuig (personenauto) is gevlogen en/of ten val is gekomen (en/of (ongeveer) 19 meter van de plaats van de botsing is weggeworpen),
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2.
hij op of omstreeks 03 april 2011 te Nijmegen als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 475 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
1b. De vordering na voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich een vordering na voorwaardelijke veroordeling (parketnummer 05/511819-09) gedateerd 13 oktober 2011.
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is laatstelijk op 16 april 2012 ter terechtzitting onderzocht. Verdachte is verschenen en bijgestaan door mr. F.H.J. van Gaal voornoemd.
De officier van justitie, mr. T. Feuth, heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Het tenlastegelegde onder feit 1
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 3 april 2011 reed verdachte met een personenauto over de Vossenlaan te Nijmegen. Verdachte reed met een snelheid van ongeveer 50 kilometer per uur , terwijl ter plaatse een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur was toegestaan . Verdachte zag een persoon voor zich fietsen. Verdachte is met de personenauto over de (gelijkwaardige) kruising van de Vossenlaan en de Oude Molenweg gereden. Het zicht ter plaatse werd niet belemmerd, beperkt of gehinderd. Aan de linkerzijde van de weg – bezien vanuit de rijrichting – stonden auto’s op de weg zelf geparkeerd. De auto’s aan de rechterzijde stonden in parkeervakken naast de weg.
Het alcoholgehalte van verdachtes adem bleek na onderzoek 475 microgram per liter uitgeademde lucht te zijn.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 1 primair ten laste gelegde, maar dat het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard, nu verdachte met een snelheid van zeker 49 kilometer per uur - vermoedelijk zelfs aanzienlijk boven de 50 kilometer per uur - door een woonwijk heeft gereden, terwijl hij daar een persoon zag fietsen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde onder feit 1. Er kan geen causaal verband worden aangenomen tussen het verkeersgedrag van verdachte en het verkeersongeval. Hetgeen in overwegende mate van invloed is geweest op de aanrijding met de fietser, is dat [medeverdachte] - die achterin de personenauto zat op het moment van het ongeval - plotseling naar voren kwam en een ruk aan het stuur gaf. Dit gedrag van [medeverdachte] heeft ook de gevaarzetting/hinder veroorzaakt zodat verdachte ook moet worden vrijgesproken van de overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
De beoordeling door de rechtbank
Vrijspraak ten aanzien van het onder 1, primair, ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen aannemelijk is geworden dat de directe aanleiding van het ongeval gelegen is in het feit dat [medeverdachte], die op het moment van het ongeval als passagier, op de stoel achter verdachte in de auto zat, op enig moment tussen de bestuurdersstoel en zijn bijrijder naar voren is gekomen en een ruk aan het stuur heeft gegeven. Zowel verdachte als de persoon op de bijrijderstoel, [getuige], hebben daarover verklaard en zij hebben ook verklaard dat het ongeval direct na de manoeuvre die de auto dientengevolge maakte, is gebeurd.
Dit leidt tot de conclusie dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bestaat om bewezen te verklaren dat het dodelijk ongeval in redelijkheid kan worden toegerekend aan de aan verdachte verweten gedragingen. Aldus zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het ten laste gelegde onder feit 1, primair.
Ten aanzien van het onder 1, subsidiair, ten laste gelegde
Op basis van de hiervoor beschreven feiten is bewezen dat verdachte op 3 april 2012 als bestuurder van een personenauto met een snelheid van ongeveer 50 kilometer per uur over de Vossenlaan, en de kruising van de Vossenlaan met de Oude Molenweg, heeft gereden terwijl ter plaatse een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur was toegestaan en verdachte onder invloed van alcohol verkeerde. Ook staat op grond van voornoemde feiten vast dat het zicht van verdachte niet belemmerd of beperkt werd, dat hij een fietser ([slachtoffer]) voor hem heeft zien fietsen en dat aan de linkerzijde van de Vossenlaan auto’s op de weg geparkeerd stonden, terwijl aan de rechterzijde auto’s waren geparkeerd in de daartoe bestemde vakken.
Nu is gebleken dat aan beide zijden van de weg auto’s geparkeerd stonden, terwijl slechts aan de rechterzijde van de rijbaan een parkeerstrook was aangebracht , acht de rechtbank bewezen dat de Vossenlaan was versmald door geparkeerde auto’s. Dit, bezien in samenhang met het feit dat verdachte ter plaatse 20 kilometer per uur te hard heeft gereden en op enig moment een fietser heeft waargenomen, leidt de rechtbank tot de conclusie dat bewezen kan worden geacht dat verdachte bij het naderen van de kruising de snelheid van de door hem bestuurde auto (gelet op de verkeerssituatie en een fietser in de nabijheid) niet dan wel onvoldoende heeft aangepast.
Voorts staat op grond van voornoemde feiten vast dat het alcoholgehalte van verdachtes adem na onderzoek 475 microgram per liter uitgeademde lucht was, ruim tweemaal hoger dan het wettelijk toegestane alcoholgehalte van 220 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht. De rechtbank acht daarmee bewezen dat verdachte ten tijde van het ongeval verkeerde onder invloed van een ‘aanzienlijke hoeveelheid’ alcohol.
Zoals al eerder is overwogen, gaat de rechtbank er vanuit dat het hiervoor genoemde ongeval met dodelijke afloop dat heeft plaatsgevonden op de Vossenlaan niet te wijten valt aan de gedragingen van verdachte maar aan de ruk aan het stuur door de persoon die achter verdachte in de auto zat. Niettemin heeft verdachte door zijn verkeersgedragingen naar het oordeel van de rechtbank gevaar kunnen veroorzaken op de weg en het verkeer op de weg kunnen hinderen.
Om die reden acht de rechtbank het ten laste gelegde onder feit 1, subsidiair, wettig en overtuigend bewezen.
Het ten laste gelegde onder feit 2
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal misdrijf p. 34-37;
- een schriftelijk bescheid, te weten een afdruk ademanalyse betreffende verdachte, p. 39.
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 28 november 2011.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde onder feit 1, subsidiair, en feit 2 heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1, subsidiair,
hij op 03 april 2011 te Nijmegen, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, Vossenlaan,
terwijl hij onder invloed verkeerde van (een aanzienlijke hoeveelheid) alcohol en
terwijl het zicht van verdachte ter plaatse niet werd belemmerd, beperkt en gehinderd, en
terwijl hij een fietser ([slachtoffer]), welke (op korte afstand) voor hem uit reed, had waargenomen, en
terwijl de rijbaan werd versmald door aldaar geparkeerd staande (personen)auto's,
met een snelheid van (ongeveer) 50 kilometer per uur, een hogere snelheid dan de aldaar toegestane maximumsnelheid van 30 kilometer per uur over die Vossenlaan en over de (gelijkwaardige) kruising van de Vossenlaan en de Oude Molenweg heeft gereden en bij (het naderen van) die kruising de snelheid van zijn voertuig niet (aanzienlijk) heeft verminderd/gereduceerd, en (aldus) voor de situatie ter plaatse (mede gelet op de reeds waargenomen fietser en de links en rechts geparkeerde auto's) een te hoge snelheid heeft gereden,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg kon worden veroorzaakt, en het verkeer op die weg kon worden gehinderd.
2.
hij op 03 april 2011 te Nijmegen als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 475 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Hetgeen verdachte meer of anders ten laste is gelegd, is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Ten aanzien van feit 2:
Overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke en financiële omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 3 maart 2012;
• een aanvullend voortgangsverslag van GGZ IrisZorg betreffende verdachte, gedateerd 12 april 2012;
• een voortgangsverslag van Reclassering IrisZorg betreffende verdachte, gedateerd 4 april 2012;
• een voortgangsverslag van Reclassering IrisZorg betreffende verdachte, gedateerd 11 november 2011;
• een advies van Reclassering IrisZorg betreffende verdachte, gedateerd 6 september 2011; en
• een beknopt advies van Reclassering Nederland betreffende verdachte, gedateerd 6 april 2011.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1, subsidiair, wordt veroordeeld tot een werkstraf van 16 uren, subsidiair acht dagen vervangende hechtenis met daarnaast een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van drie maanden.
Voorts heeft hij voor feit 2 gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen vervangende hechtenis (met aftrek van zes uren), en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden.
De officier van justitie heeft bij voornoemde strafeis rekening gehouden met de aard en ernst van verdachtes gedraging, de justitiële documentatie betreffende verdachte waaronder het feit dat verdachte voor de derde keer een alcoholovertreding heeft begaan en nog in de proeftijd liep, de landelijke oriëntatiepunten voor strafoplegging en de reclasseringsrapportage.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte geeft de rechtbank, ook vanwege het reclasseringsadvies waarin begeleiding wordt geadviseerd, in overweging een deels voorwaardelijke straf op te leggen.
De beoordeling door de rechtbank
Verdachte heeft onder invloed van alcohol in een 30 kilometer zone, waar de weg was versmald door ter plaatse geparkeerde auto’s, gereden met een snelheid van (in ieder geval) 50 kilometer per uur. Ook toen hij voor zich een fietser zag rijden heeft hij zijn snelheid niet verminderd. Hiermee kon verdachte voor zichzelf, maar ook voor andere verkeersdeelnemers, waaronder die fietser, gevaarzettende en hinderlijke omstandigheden veroorzaken. De fietser is uiteindelijk, door toedoen van een passagier van verdachte die aan het stuur trok, verongelukt.
Temeer nu verdachte zelf betrokken is geraakt bij dit dodelijk verkeersongeval en de rechtbank, mede uit zijn houding ter terechtzitting, heeft begrepen dat dit verdachte zeer heeft aangegrepen, gaat de rechtbank er vanuit dat verdachte zich realiseert welke vergaande gevolgen dergelijk verkeersgedrag kan hebben. De rechtbank rekent verdachte dit gedrag zwaar aan. Daarbij neemt de rechtbank voorts in aanmerking dat verdachte reeds tweemaal eerder, te weten in 2009 en 2010, is veroordeeld wegens rijden onder invloed van alcohol en verdachte ten tijde van het in deze zaak bewezen verklaarde ook nog eens in de proeftijd liep van de veroordeling in 2010. Verdachte is naar het oordeel van de rechtbank kennelijk zeer hardleers. De rechtbank acht het zorgwekkend dat verdachte, zoals is gebleken uit de rapportages van Reclassering IrisZorg, de ernst van zijn alcoholmisbruik bagatelliseert. Reclassering IrisZorg, schat het herhalingsgevaar in als hoog gemiddeld en adviseert reclasseringstoezicht met behandeling voor verdachtes alcoholproblematiek.
De rechtbank acht gelet op de ernst van het bewezenverklaarde gedrag en het gevaar dat daarbij werd veroorzaakt, het strafblad van verdachte, zijn persoonlijke omstandigheden en het belang dat verdachte onder begeleiding van de reclassering zijn alcoholproblemen aanpakt voor het onder 2 tenlastegelegde een werkstraf passend voor de duur van 40 uren, waarvan 20 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarde(n) als vermeld in voornoemd reclasseringsadvies, met daarnaast een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden.
Wat betreft het onder 1 subsidiair tenlastegelegde feit volgt de rechtbank de strafeis van de officier van justitie, te weten een werkstraf voor de duur van 16 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid van motorrijtuigen voor de duur van drie maanden. Opmerking verdient dat voor dit bewezen verklaarde feit een in de ogen van de rechtbank relatief lage straf wordt opgelegd, rekening houdend met het feit dat een element van het gevaarzettende gedrag bestaat uit het rijden onder invloed waarvoor verdachte een afzonderlijke straf krijgt en dat bij die afzonderlijke straf het verkeersgevaarlijk rijgedrag is meegewogen.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank tevens rekening gehouden met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
6a. De beoordeling van de civiele vordering
[naam] en haar kinderen hebben overeenkomstig het bepaalde in artikel 51g van het Wetboek van Strafvordering een voegingsformulier in gediend maar daarin geen opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade, nu geen schadebedrag op het voegingsformulier is vermeld. De rechtbank zal het voegingsformulier daarom buiten beschouwing laten.
6b. De beoordeling van de vordering na voorwaardelijke veroordeling
Op grond van het verhandelde ter terechtzitting acht de rechtbank de feitelijke grondslag van de vordering van de officier van justitie juist. De rechtbank zal dan ook de tenuitvoerlegging gelasten van de gehele voorwaardelijke straf die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter te Arnhem van 17 februari 2010.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14g, 22c, 22d, 27, 62, 63 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 8, 176, 177, 178 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Ten aanzien van het bewezenverklaarde van feit 1, subsidiair
Veroordeelt verdachte tot
een werkstraf voor de duur van 16 (zestien) uren.
Bepaalt dat de werkstraf binnen 1 (één) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op 8 (acht) dagen.
Veroordeelt verdachte daarnaast tot
een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen, bromfietsen daaronder begrepen, voor de duur van 3 (drie) maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 179, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Ten aanzien van het bewezenverklaarde van feit 2
Veroordeelt verdachte tot
een werkstraf voor de duur van 40 (dertig) uren.
Bepaalt dat de werkstraf binnen 1 (één) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op 20 (twintig) dagen.
Bepaalt dat van de werkstraf 20 (twintig) dagen, subsidiair 10 (tien) dagen vervangende hechtenis niet ten uitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren schuldig maakt aan een strafbaar feit dan wel navolgende bijzondere voorwaarde niet is nagekomen:
- Veroordeelde dient zich te melden bij Reclassering IrisZorg en dient zich gedurende de proeftijd - zo frequent en lang Reclassering IrisZorg dit nodig acht - te gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die hem door of namens Reclassering IrisZorg zullen worden gegeven, ook indien dit inhoudt de verplichting zich ambulant te laten behandelen bij IrisZorg voor zijn alcoholproblematiek en/of de verplichting de gedraginterventie training alcohol en drugs te volgen.
Geeft opdracht aan Reclassering IrisZorg om aan veroordeelde bij naleving van voornoemde voorwaarde hulp en steun te verlenen.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht (drie dagen), geheel in mindering zal worden gebracht, met dien verstande dat de werkstraf met 6 (zes) uren wordt verminderd.
Veroordeelt verdachte daarnaast tot
een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen, bromfietsen daaronder begrepen, voor de duur van 6 (zes) maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 179, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
8b. De beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling bij parketnummer 05/511819-09
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Arnhem van 17 februari 2010 onder parketnummer 05/511819-09, voorwaardelijk opgelegde:
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 (zes) maanden.
Aldus gewezen door:
mr. T.P.E.E. van Groeningen, als voorzitter,
mr. C. van Linschoten, rechter,
mr. E. de Boer, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.W.M. Heutinck, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 april 2012.