Vonnis in hoofdzaak en vrijwaring van 25 april 2012
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: 201599 / HA ZA 10-1136 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BROCACEF B.V.,
gevestigd te Maarssen,
eiseres,
advocaat mr. drs. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VDR BOUWGROEP B.V.,
gevestigd te Deventer,
gedaagde,
advocaat mr. E.P. Breukelaar te Nijmegen,
2. de naamloze vennootschap
AMLIN CORPORATE INSURANCE N.V.,
gevestigd te Amstelveen,
gedaagde,
advocaat mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VDR GROEP B.V.,
gevestigd te Deventer,
gedaagde,
advocaat mr. E.P. Breukelaar te Nijmegen,
4. de naamloze vennootschap
VDR HOLDING N.V.,
gevestigd te Deventer,
gedaagde,
advocaat mr. E.P. Breukelaar te Nijmegen,
5. [gedaagde],
gedaagde,
advocaat mr. E.P. Breukelaar te Nijmegen,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer 207288 / HA ZA 10-2133 van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VDR BOUWGROEP B.V.,
gevestigd te Deventer,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VDR GROEP B.V.,
gevestigd te Deventer,
3. de naamloze vennootschap
VDR HOLDING N.V.,
gevestigd te Deventer,
4. [eiser]
eisers,
advocaat mr. E.P. Breukelaar te Nijmegen,
1. de naamloze vennootschap
AMLIN CORPORATE INSURANCE N.V.,
gevestigd te Amstelveen,
gedaagde,
advocaat mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem,
2. de commanditaire vennootschap
AON NEDERLAND C.V.,
wonende te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. C.W.M. Lieverse te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Brocacef, VDR c.s., Amlin en Aon genoemd worden. Afzonderlijk worden VDR c.s. aangeduid met: VDR Bouwgroep, VDR Groep, VDR Holding en [gedaagde sub 5 in de hoofdzaak / eiser sub 4 in de vrijwaring].
1. De procedure in de hoofdzaak
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 26 oktober 2011
- de akte van VDR Bouwgroep
- de antwoordakte van Brocacef
- de antwoordakte van Amlin
- het vonnis van 11 april 2012 in het incident tot voeging.
1.2. Bij dit incidentele vonnis is de hoofdzaak naar de rol verwezen voor vonnis.
2. De procedure in de vrijwaringzaak
2.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 26 oktober 2011
- de akte van VDR c.s.
- de antwoordakte van Amlin
- de akte van antwoord in vrijwaring van Aon.
2.2. Na voormeld incidenteel vonnis in de hoofdzaak is vonnis in deze vrijwaringzaak bepaald tegelijk met het vonnis in de hoofdzaak.
De verdere beoordeling
3. in de hoofdzaak
3.1. Bij het tussenvonnis van 26 oktober 2011 heeft de rechtbank al beslist over de door Brocacef tegen Amlin, VDR Groep, VDR Holding en [gedaagde sub 5 in de hoofdzaak / eiser sub 4 in de vrijwaring] ingestelde vorderingen. Deze vorderingen worden afgewezen met veroordeling van Brocacef in de proceskosten met uitzondering van de kosten van VDR Groep.
3.2. Tussen Brocacef en VDR Bouwgroep heeft de rechtbank in dat tussenvonnis beslist dat VDR Bouwgroep aansprakelijk is voor de schade van Brocacef. De rechtbank heeft de zaak naar de rol verwezen voor nader debat over de schadeomvang en op dit onderdeel de overlegging verlangd van een rapport van een farmacoloog.
3.3. VDR Bouwgroep heeft het bedoelde document bij akte in het geding gebracht. Het blijkt geen officieel rapport te zijn, doch slechts een ongedateerde en niet-ondertekende notitie, die vermoedelijk is geschreven door de in het tussenvonnis genoemde prof. De Backer. VDR Bouwgroep stelt dat zij geen opdracht heeft gegeven aan De Backer en dat dit stuk vermoedelijk in opdracht van Amlin is opgesteld.
3.4. De laatste zin van de notitie luidt:
Daarom ben ik van mening dat in het kader van talrijke argumenten reeds opgesomd, het aangewezen lijkt, de resterende partij geneesmiddelen ongeschikt voor gebruik te verklaren en definitief als vervallen te beschouwen.
Een van die argumenten was het volgende:
Finaal zou ik ook willen opmerken dat inmiddels reeds bijna 2 jaar zijn verstreken na de voorgedane feiten. Dit impliceert dat vermoedelijk voor talrijke van de zich nog in quarantaine bevindende producten, de maximale bewaartermijn is overschreden. Temeer omdat men kan veronderstellen dat vooral omwille van hun temperatuurgevoeligheid, de houdbaarheidstermijn eerder beperkt is voor dergelijke onstabiele medicijnen.
3.5. VDR Bouwgroep concludeert dat de steller van het stuk tot de conclusie is gekomen dat vanwege het verstrijken van twee jaar de medicijnen in ieder geval al als ongeschikt voor gebruik verklaard moeten worden en dat daarmee nog niets is gezegd over de eventuele ongeschiktheid van de medicijnen kort nadat de storing zich heeft voorgedaan.
3.6. Brocacef stelt in haar antwoordakte dat dit standpunt van VDR Bouwgroep niet serieus gemeend kan zijn. Brocacef wijst erop dat prof. De Backer zijn mening dat de geneesmiddelen ongeschikt voor gebruik moeten worden verklaard baseert op talrijke argumenten en dus niet alleen op het tijdsverloop en dat die talrijke argumenten zijn terug te vinden in de drie voorafgaande pagina’s van de notitie, welke (andere) argumenten door VDR Bouwgroep onweersproken zijn gelaten.
Voorts betoogt Brocacef dat VDR Bouwgroep gebonden is aan de inhoud en de conclusies van het rapport van prof. De Backer, omdat haar (toenmalige) advocaat (althans de advocaat van Amlin, toevoeging rechtbank) schriftelijk heeft bevestigd dat zijn cliënte zich aan die beoordeling zou conformeren. Hierbij beroept Brocacef zich op een aan haar advocaat verzonden e-mail van mr. F.C.J. Polman van Dirkzwager advocaten & notarissen d.d. 24 augustus 2009, die zij bij die antwoordakte heeft overgelegd.
3.7. Hoewel in het tussenvonnis op de vorderingen tegen Amlin reeds is beslist en was aangekondigd dat deze zouden worden afgewezen, heeft Amlin toch gereageerd op de akte van VDR Bouwgroep. De rechtbank neemt aan dat zij dit heeft gedaan in verband met haar gehoudenheid om VDR Bouwgroep te vrijwaren, waarover ook al is beslist. Amlin spreekt niet tegen dat de notitie in haar opdracht is opgesteld. Amlin erkent ook dat namens haar bij de overgelegde e-mail is bevestigd dat Amlin bereid is om zich te conformeren aan de beoordeling van prof. De Backer, maar Amlin stelt dat zij hieraan niet meer is gebonden omdat deze bereidheid is uitgesproken voorafgaand aan haar dekkingsontzegging jegens VDR c.s.
3.8. De rechtbank laat in het midden of Amlin gebonden is aan de toezegging van haar (voormalige) advocaat. Amlin is in de hoofdzaak buiten spel gezet sinds de rechtbank in het tussenvonnis haar aansprakelijkheid jegens Brocacef op andere gronden heeft afgewezen.
3.9. Voorts overweegt de rechtbank dat de e-mail van mr. Polman processueel niet kan worden tegengeworpen aan VDR Bouwgroep, omdat dit stuk is overgelegd bij de antwoordakte van Brocacef en VDR Bouwgroep niet meer heeft kunnen reageren op deze antwoordakte en de daarbij overgelegde productie.
3.10. De rechtbank acht de inhoud van die e-mail ook niet van belang voor de vaststelling van de omvang van de schade en de rechtbank laat in het midden of VDR Bouwgroep, al dan niet naast Amlin, gebonden is aan de toezegging van de advocaat van de verzekeraars.
3.11. Waar het namelijk om gaat is dat Brocacef de omvang van haar schade moet stellen en onderbouwen en vervolgens, bij een voldoende gemotiveerde betwisting door VDR Bouwgroep, moet bewijzen. De rechtbank heeft in het tussenvonnis reeds vastgesteld dat Brocacef haar schade gedetailleerd berekend heeft op € 376.345,00. Brocacef heeft bij haar dagvaarding een lijst overgelegd van de geneesmiddelen, die in de koelkast lagen, met gedetailleerde vermelding van merken, soorten en hoeveelheden en met vermelding per partij van de waarde van 1) de desbetreffende partij, 2) het gedeelte daarvan dat (nog) akkoord was (voor het op de markt brengen), 3) het gedeelte dat vernietigd moest worden en 4) de vergoeding van de leverancier. De per kolom gesaldeerde bedragen zijn € 723.867 voor de totale voorraad, waarvan € 201.683 ‘accoord’, € 521.548 ‘vernietigen’ en € 145.840 ‘vergoeding leverancier’. De rechtbank leest deze opstelling aldus dat, met een onverklaard verschil van € 637,00, de schade de resultante is van de waarde van de vernietigde of te vernietigen geneesmiddelen en de vergoedingen van de leverancier.
3.12. Tegenover deze gedetailleerde schadeopstelling is het aan VDR Bouwgroep om de gestelde schadeomvang gemotiveerd te betwisten. Dat had VDR Bouwgroep in haar conclusie van antwoord niet gedaan. Zij heeft daar volstaan met een algemene betwisting van de hoogte van de schade en zij heeft gesteld dat zij niet in staat is om de juistheid daarvan te beoordelen, waar het ‘gaat om specifieke kennis van medicijnen, van aantallen medicijnen en onbruikbaarheid daarvan’. Deze betwisting is niet toereikend. De medicijnen en de aantallen zijn gespecificeerd. VDR Bouwgroep (en haar aansprakelijkheids-verzekeraars) hebben intussen voldoende gelegenheid gehad om die gedetailleerde lijst te bestuderen en zich door een ter zake kundige te laten informeren omtrent de aard van die medicijnen en de houdbaarheid en bewaarcondities van die medicijnen.
3.13. Dat hebben VDR Bouwgroep en Amlin ook laten doen. Uit de eerder overgelegde correspondentie, in het bijzonder de brief van Aon aan Brocacef d.d. 29 november 2007, volgt dat VDR c.s. de afhandeling van hun aansprakelijkstelling hebben overgelaten aan hun verzekeraars. Amlin heeft prof. De Backer verzocht om de schade te onderzoeken en zijn bevindingen kunnen onder deze omstandigheden aan VDR Bouwgroep worden toegerekend.
3.14. Uit de overgelegde notitie blijkt dat prof. De Backer een inspectie heeft uitgevoerd op het bedrijf van Brocacef. Uit de notitie volgt dat prof. De Backer het magazijn, de betrokken koelkast en de resterende medicijnen, die zich in quarantaine bevonden, heeft geïnspecteerd en dat hij zich ter plaatse heeft laten informeren door de medewerkers van Brocacef, waaronder een apotheker. Uit de notitie volgt dat prof. De Backer de resterende geneesmiddelen niet farmacologisch heeft geanalyseerd en onderzocht op hun huidige staat en dat hij zijn conclusies baseert op algemene bevindingen en beginselen.
3.15. In zijn notitie beschrijft prof. De Backer de mogelijke gevolgen voor de opgeslagen medicijnen van de blootstelling aan de temperatuuroverschrijding boven de bovengrens van 8° Celsius, waarbij sprake was van temperatuuroverschrijding gedurende in totaal ongeveer 25 uur en, gedurende ongeveer 15 uur, een blootstelling aan een temperatuur van 25° tot 30° C. Prof. De Backer maakt melding van mogelijke vermindering van het gehalte van de actieve substantie, degradatie tot inactieve en zelfs mogelijk toxische afbraakproducten, fysische veranderingen in oplosbaarheid en pH, denaturatie van de polypeptide- en eiwitstructuren en andere onvoorspelbare reacties. Volgens prof. De Backer kunnen deze reacties zowel betrekking hebben op de actieve substanties maar ook op de hulpstoffen. Ook kunnen zich fysico-chemische interacties voordoen tussen de verschillende componenten van een geneesmiddel onder invloed van de ongewenste bewaaromstandigheden. Prof. De Backer schrijft dat enerzijds de veranderingen macroscopisch van aard zullen zijn terwijl anderzijds het geneesmiddel ogenschijnlijk zichtbaar onveranderd is gebleven door de plotse temperatuurstijging. Volgens prof. De Backer blijkt in het laatste geval echter vaak bij nader analytisch onderzoek dat toch degradatie van het product is opgetreden met een belangrijk verlies aan activiteit. Prof. De Backer schrijft dat het hem daarom totaal onmogelijk lijkt dat iemand louter door visuele inspectie van de voorraad medicijnen in quarantaine, zou kunnen vaststellen of de geneesmiddelen hun conformiteit en stabiliteit hebben behouden na het temperatuurincident.
3.16. Daarom hebben, aldus nog steeds prof. De Backer, de medewerkers van Brocacef contact opgenomen met de producenten en/of registratiehouders van de betrokken geneesmiddelen om nadere gegevens te verkrijgen over de stabiliteit van de producten bij hogere temperaturen. Met aanvullende gegevens zouden sommige van de betrokken geneesmiddelen vooralsnog uit quarantaine kunnen worden geplaatst en vrijgegeven voor verkoop. Alleen bij bevestiging door de verantwoordelijke van een nog aanwezige conformiteit bij temperaturen van 30° C en meer werd, aldus prof. De Backer, door Brocacef en registratiehouder beslist om dat te doen.
De rechtbank gaat ervan uit dat dit laatste betrekking heeft op de in de lijst van Brocacef genoemde hoeveelheden met een akkoord voor het op de markt brengen. In totaal ging dit volgens die lijst om geneesmiddelen ter waarde van € 201.683,00.
3.17. Prof. De Backer rapporteert dat, indien bij voorafgaandelijk uitgevoerd onderzoek zou blijken dat het gehalte en de kwaliteit van het geneesmiddel niet langer kan worden gewaarborgd bij hogere temperaturen en in het geval er geen gegevens beschikbaar zijn, vrijgave van het betrokken medicijn onmogelijk is en in strijd met de regelgeving hieromtrent. Dan moet het geneesmiddel ongeschikt worden verklaard voor gebruik en vernietigd.
De rechtbank verstaat dat dit het geval was voor de kolom vernietigde of te vernietigen geneesmiddelen. Het betrof geneesmiddelen ter waarde van € 521.548,00.
3.18. Prof. De Backer maakt nog melding van een andere mogelijkheid om tot een gefundeerde beslissing te komen in het geval er geen gegevens beschikbaar zijn, en dat zou zijn een bijkomend onderzoek naar stabiliteit en conformiteit van de geneesmiddelen, waarbij telkens minimaal 1 verpakking van ieder medicijn zou moeten worden aangesproken. Prof. De Backer vermeldt daarbij dat een belangrijk tegenargument voor dit onderzoek is dat de kostprijs voor deze dure stabiliteitsanalyses meestal niet in verhouding staat tot de mogelijke schadebeperking. Prof. De Backer is van mening dat een dergelijk bijkomend stabiliteitsonderzoek dient te worden vermeden.
3.19. De conclusie van de rechtbank is dat het rapport c.q. de notitie van prof. De Backer de door Brocacef gestelde schadeomvang eerder onderschrijft dan weerlegt. Verder is VDR Bouwgroep in haar akte na tussenvonnis wederom in het geheel niet ingegaan op de gestelde schadeomvang. Onder deze omstandigheden beschouwt de betwisting van VDR Bouwgroep als onvoldoende gemotiveerd, zodat geen nadere bewijslevering nodig is voor de door Brocacef gestelde en onderbouwde schadeomvang en deze thans als vast staand kan worden aangenomen.
3.20. De slotsom is dat de hoofdvorderingen van Brocacef jegens VDR Bouwgroep zonder nadere bewijslevering kunnen worden toegewezen.
3.21. Brocacef heeft nog vergoeding gevorderd van haar kosten van buitengerechtelijke rechtsbijstand ten bedrage van € 17.492,46. Ter onderbouwing heeft Brocacef bij haar dagvaarding een viertal facturen van haar advocaat overgelegd.
Deze nevenvordering is door VDR Bouwgroep bestreden. Zij betwist de hoogte van de kosten alsook de redelijkheid daarvan. VDR Bouwgroep noemt de gevorderde kosten buitensporig hoog en beroept zich op rapport Voor-werk II.
3.22. De rechtbank overweegt dat in een van de declaraties werkzaamheden in rekening worden gebracht die behoren tot de werkzaamheden waarvoor de proceskostenveroordeling geldt. Het betreft uren voor processtukken, in het bijzonder de dagvaarding en verzoekschriften conservatoir beslag. Verder gaat het veelal om gebruikelijke werkzaamheden ter voorbereiding van een procedure, zoals conferenties met de eigen cliënt en bestudering van het dossier, de jurisprudentie en de literatuur. Met die declaraties is niet aannemelijk gemaakt dat ten behoeve van Brocacef werkzaamheden zijn verricht die een hogere vergoeding rechtvaardigen dan is aanbevolen in het rapport Voor-werk II. Daarom zal de gevorderde vergoeding wegens buitengerechtelijke incassowerkzaamheden worden gematigd tot een bedrag gelijk aan twee punten van het toepasselijke liquidatietarief, met een maximum van 15% van de hoofdsom, zijnde € 4.000,00.
3.23. In de overgelegde factuurspecificaties van de advocaat van Brocacef wordt, zoals gesignaleerd, melding gemaakt van werkzaamheden inzake verzoekschriften leggen conservatoir derdenbeslag. Brocacef heeft echter geen beslagstukken overgelegd en de rechtbank kan op deze basis geen vergoeding voor beslagkosten toekennen.
3.24. VDR Bouwgroep zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, waaronder de kosten van het vrijwaringincident. De kosten aan de zijde van Brocacef worden begroot op:
- dagvaarding € 73,89
- overige explootkosten 0,00
- griffierecht 263,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat 7.000,00 (3,5 punten × tarief € 2.000,00)
Totaal € 7.336,89
3.25. Ten behoeve van de vrijwaringzaak zal de rechtbank ook de proceskosten van VDR Bouwgroep begroten. De rechtbank begroot de proceskosten in de hoofdzaak inclusief het vrijwaringincident aan de zijde van VDR c.s. even zoals bij Brocacef op € 263,00 voor griffierecht en € 7.000,00 voor salaris van de advocaat. VDR Bouwgroep heeft tezamen met VDR Groep, VDR Holding en [gedaagde sub 5 in de hoofdzaak / eiser sub 4 in de vrijwaring] geconcludeerd en in het tussenvonnis van 26 oktober 2011 is beslist dat Brocacef wordt veroordeeld in de proceskosten van VDR Holding en [gedaagde sub 5 in de hoofdzaak / eiser sub 4 in de vrijwaring]. Brocacef zal daarvoor een bedrag van € 3.131,50 moeten betalen aan VDR Holding en [gedaagde sub 5 in de hoofdzaak / eiser sub 4 in de vrijwaring] (het bedrag van € 1.500,00 voor salaris advocaat, genoemd in het tussenvonnis in rechtsoverweging 6.25, berust op een kennelijke rekenfout: in deze zaak moet voor het salaris worden uitgegaan van € 2.000,00 per punt). De rechtbank trekt dit bedrag af van de totale kosten van VDR c.s., zodat aan VDR Bouwgroep wordt toegerekend een bedrag van € 7.263,00 - € 3.131,50 = € 4.131,50.
4. in de vrijwaringzaak
4.1. In het tussenvonnis van 26 oktober 2011 is reeds beslist op alle geschilpunten in de vrijwaringzaak. De rechtbank heeft de zaak in dat vonnis niet naar de rol verwezen voor nader debat bij akte, maar alleen voor vonnisbepaling tegelijk met het vonnis in de hoofdzaak. Desalniettemin hebben partijen ook in vrijwaringzaak nog aktes ingediend, waarbij Amlin het uiteindelijke deskundigenrapport van prof. De Backer heeft overgelegd. Dit rapport wijkt inhoudelijk niet af van het conceptrapport dat in de hoofdzaak is besproken.
4.2. Hetgeen partijen verder stellen in hun nadere aktes geeft de rechtbank geen aanleiding om terug te komen op het tussenvonnis. De rechtbank zal nu dienovereenkomstig eindvonnis wijzen en Amlin veroordelen om aan VDR Bouwgroep te vergoeden de helft van al hetgeen zij op grond van het vonnis in de hoofdzaak aan Brocacef zal moeten betalen. Daarbij zal de rechtbank Amlin ook veroordelen om aan VDR Bouwgroep te vergoeden de helft van de kosten, die zij heeft moeten maken om in de hoofdzaak verweer te voeren. Dit verweer is mede in het belang van Amlin gevoerd.
4.3. Ten aanzien van de proceskosten van de vrijwaringzaak constateert de rechtbank ambtshalve dat zij zich in het tussenvonnis heeft vergist bij de begroting en dat zij daarbij ten onrechte vergoeding van griffierecht in het vooruitzicht heeft gesteld. In de vrijwaringzaak is immers geen griffierecht geheven. De rechtbank corrigeert dit in deze uitspraak. Verder kent de rechtbank bij de proceskostenveroordeling in de vrijwaringzaak geen vergoeding toe voor de nadere aktes. Om die aktes heeft de rechtbank niet gevraagd en zij voegen niets toe aan het debat. De kosten van die aktes zijn onnodig gemaakt. Voorts wijst de rechtbank nog de nakosten toe, voor zover gevorderd.
De beslissing
De rechtbank
5. in de hoofdzaak
5.1. veroordeelt VDR Bouwgroep om aan Brocacef te betalen een bedrag van € 380.345,00 (driehonderdtachtig duizenddriehonderdvijfenveertig euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het bedrag van € 376.345,00 met ingang van 12 november 2007 tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt VDR Bouwgroep in de kosten van de hoofdzaak en het vrijwaringincident aan de zijde van Brocacef, tot op heden begroot op € 7.336,89,
5.3. veroordeelt Brocacef in de kosten van de hoofdzaak van Amlin, tot op heden begroot op € 4.263,00,
5.4. veroordeelt Brocacef in de kosten van de hoofdzaak en het vrijwaringincident van VDR Holding en [gedaagde sub 5 in de hoofdzaak / eiser sub 4 in de vrijwaring], tot op heden begroot op € 3.131,50,
5.5. verklaart dit vonnis in deze zaak tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6. wijst het meer of anders gevorderde af,
6. in de vrijwaringzaak
6.1. verklaart VDR Groep niet-ontvankelijk in haar vorderingen op Amlin en Aon,
6.2. wijst de vorderingen van VDR Holding en [gedaagde sub 5 in de hoofdzaak / eiser sub 4 in de vrijwaring] op Amlin en Aon af,
6.3. wijst de vorderingen van VDR Bouwgroep op Aon af,
6.4. veroordeelt Amlin om aan VDR Bouwgroep te betalen de helft van al hetgeen waartoe VDR Bouwgroep in de hoofdzaak jegens Brocacef is veroordeeld, waaronder de proceskosten van de hoofdzaak waarin VDR Bouwgroep is veroordeeld, gesteld op € 7.336,89,
6.5. veroordeelt Amlin om aan VDR Bouwgroep te vergoeden de helft van de kosten die VDR Bouwgroep zelf heeft moeten maken om verweer te voeren in de hoofdzaak, gesteld op € 4.131,50,
6.6. veroordeelt Amlin in de kosten van de vrijwaringzaak aan de zijde van VDR Bouwgroep, tot op heden begroot op € 2.042,45,
6.7. veroordeelt VDR Holding en [gedaagde sub 5 in de hoofdzaak / eiser sub 4 in de vrijwaring] in de kosten van het verweer van Amlin in de vrijwaringzaak, voor zover betrekking hebbend op hun vorderingen, tot aan deze uitspraak begroot op € 2.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 dagen na deze uitspraak tot aan de dag van voldoening,
6.8. veroordeelt VDR Holding en [gedaagde sub 5 in de hoofdzaak / eiser sub 4 in de vrijwaring] in de na dit vonnis ontstane kosten aan de zijde van Amlin met betrekking tot deze proceskostenveroordeling, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat VDR Holding en [gedaagde sub 5 in de hoofdzaak / eiser sub 4 in de vrijwaring] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
6.9. veroordeelt VDR c.s. in de kosten van Aon, tot aan deze uitspraak begroot op € 4.000,00,
6.10. veroordeelt VDR c.s. in de na dit vonnis ontstane kosten aan de zijde van Aon met betrekking tot deze proceskostenveroordeling, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat VDR c.s. niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
6.11. verklaart dit vonnis in deze zaak tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.12. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.W. Huijgen en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2012.