ECLI:NL:RBARN:2012:BW6195

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
22 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/900225-10
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Knevelarij door directeur van geprivatiseerde schouwburg als ambtenaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 22 mei 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als directeur van de NV Mensec, een organisatie die verantwoordelijk is voor de exploitatie van de Nijmeegse Schouwburg en het concertgebouw De Vereeniging, werd beschuldigd van knevelarij. De verdachte, die op basis van een managementovereenkomst was aangesteld, werd door de rechtbank aangemerkt als ambtenaar in de zin van artikel 366 van het Wetboek van Strafrecht, omdat hij handelde ter uitvoering van een gemeentelijke taak en onder controle van het publieke gezag. De zaak kwam aan het licht toen de verdachte een factuur van € 10.799,97 indiende bij [naam1] Horeca Exploitatie BV, terwijl hij wist dat dit bedrag niet verschuldigd was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte misbruik had gemaakt van zijn positie door de factuur te koppelen aan onderhandelingen over een contractverlenging, wat werd gekwalificeerd als knevelarij.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van augustus 2006 tot en met februari 2007, als ambtenaar, een onterecht bedrag heeft gevorderd van [naam1] Horeca. De officier van justitie had geëist dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden en een geldboete van € 25.000,-. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de beschuldigingen. De rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf van zes maanden op, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn financiële situatie en de tijd die hij al in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De rechtbank concludeerde dat het handelen van de verdachte niet alleen het vertrouwen in de overheid had geschaad, maar ook schade had toegebracht aan [naam1] en zijn werknemers.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Promis II
Parketnummer : 05/900225-10
Data zittingen : 21 februari 2012 en 8 mei 2012
Datum uitspraak : 22 mei 2012
Tegenspraak
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen:
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] 1947 te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats].
Raadsvrouw : mr. J. Steenbrink, advocaat te Arnhem.
Officier van Justitie : mr. A. van Veen.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, tenlastegelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van de maand
augustus 2006 tot en met de maand februari 2007 te Nijmegen, in elk geval in
de gemeente Nijmegen en/of te Veghel en/of te Ravestein en/of te Leur en/of
elders in Nederland, althans in Nederland, (telkens) als ambtenaar (directeur
van NV Mensec, van welke NV de gemeente Nijmegen enig aandeelhouder is, in elk
geval als ambtenaar in dienst van gemeente Nijmegen) in de uitoefening van
zijn bediening, als verschuldigd aan hemzelf, aan een andere ambtenaar of aan
enige openbare kas, heeft gevorderd van (de directeur van) [naam1] Exclusive
Catering/[naam1] een geldbedrag van ongeveer 10.799,97 euro en/of een
geldbedrag van ongeveer 10.000 euro, waarvan hij wist dat deze die
bedragen/dit bedrag niet verschuldigd was;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van de maand
augustus 2006 tot en met de maand februari 2007 te Nijmegen, in elk geval in
de gemeente Nijmegen en/of te Veghel en/of te Leur en/of te Ravestein en/of
elders in Nederland, althans in Nederland (telkens) als ambtenaar (directeur
van NV Mensec, van welke NV de gemeente Nijmegen enig aandeelhouder is, in elk
geval een ambtenaar in dienst van gemeente Nijmegen) een gift of belofte dan
wel een dienst, te weten
-een geldbedrag van ongeveer 10.799,97 euro en/of een geldbedrag van ongeveer
10.000 euro en/of een of meer andere geldbedragen aan/van (de directeur
van) [naam1] Exclusieve Catering en/of [naam1],
heeft gevraagd teneinde hem, verdachte te bewegen om, in strijd met zijn,
verdachtes verplichting, in zijn bediening iets te doen of na te laten;
meer subsidiair:
hij op een of meer tijdtippen in of omstreeks de periode van de maand
augustus 2006 tot en met de maand februari 2007 te Nijmegen, in elk geval in
de gemeente Nijmegen en/of te Veghel en/of te Ravestein en/of te Leur en/of
elders in Nederland, althans in Nederland Nederland, (telkens) als
ambtenaar (directeur van NV Mensec, van welke NV de gemeente Nijmegen enig aandeelhouder is, in elk geval een ambtenaar in dienst van de gemeente Nijmegen) een gift of belofte dan wel een dienst, te weten
-een geldbedrag van 10.799,97 euro en/of een geldbedrag van 10.000 euro en/of een of meer andere geldbedragen aan/van (de directeur van [naam1] Exclusieve Catering en/of [naam1]
heeft gevraagd teneinde hem, verdachte te bewegen iets te doen of na te laten in zijn huidige of vroegere bediening zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen.
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is laatstelijk op 8 mei 2012 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. J. Steenbrink, advocaat te Arnhem.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 (zes) maanden, geheel onvoorwaardelijk, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, en voorts tot het betalen van een geldboete ten bedrage van € 25.000,-.
Verdachte en zijn raadsvrouw hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
3.1 De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte is in de periode van oktober 2001 tot en met februari 2007 werkzaam geweest als directeur van de naamloze vennootschap Maatschappij tot Exploitatie van de Nijmeegse Schouwburg en Concertgebouw ‘De Vereeniging’ (hierna: Mensec) , van welke de gemeente Nijmegen enig aandeelhouder is. Die aanstelling was materieel een voortzetting van een eerdere aanstelling van verdachte als gedelegeerd commissaris bij die N.V. d.d. 16 januari 2001. Deze aanstelling werd verlengd middels een management overeenkomst tussen Mensec enerzijds en de vennootschap [verdachte] Holding B.V, waarvan verdachte directeur en enig aandeelhouder was, anderzijds. Die management overeenkomst werd namens de raad van commissarissen ondertekend door [naam2], de voorzitter, verdachte namens [verdachte] Holding en [naam3] namens de algemene vergadering van aandeelhouders. [naam3] tekende mee als weethouder van de gemeente Nijmegen.
De statutaire doelomschrijving van de vennootschap luidt:
Mensec heeft als statutaire doelstelling het in standhouden, exploiteren of doen exploiteren van de Stadsschouwburg Nijmegen c.a. en het concertgebouw De Vereeniging c.a. alsmede het bevorderen van culturele activiteiten in de ruimste zin. Zij biedt daarbij zoveel mogelijk een dwarsdoorsnede van de podiumkunsten tegen een betaalbare prijs voor een zo breed mogelijk publiek en richt zich daarbij op het bewaren en doorgeven van het cultureel erfgoed, het inspelen op vernieuwende tendensen en het zogenoemde avondje uit.
Op 1 november 2006 heeft verdachte op briefpapier van [naam4] c.q. [verdachte] Holding BV een declaratie verzonden aan [naam1] Culinair Centrum Brabant, t.a.v. de heer [naam1] ten bedrage van € 10.799,97 (incl. BTW) met als omschrijving: "Zoals overeengekomen doen wij u hierbij onze nota ten behoeve van management ondersteuning, volgens onze overeenkomst toekomen.
3.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde gelet op de bewijsmiddelen in het dossier.
3.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe – kort samengevat - het volgende betoogd.
Verdachte was in de ten laste gelegde periode geen ambtenaar in de zin van de ten laste gelegde artikelen van het Wetboek van Strafrecht. In het geval verdachte wel als ambtenaar in genoemde zin was aan te merken, was dit voor hem niet kenbaar. Daarnaast is er geen wettig en overtuigend bewijs om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Enerzijds bevat het dossier geen bewijsmiddelen die voldoende steun bieden aan de lezing van [naam1] en kan één enkele getuigenverklaring niet tot een bewezenverklaring leiden. Anderzijds valt uit de bewijsmiddelen nog een ander scenario af te leiden, namelijk dat [naam1] verdachte ‘erin heeft geluisd’. Bovendien moet vervolging van verdachte voor knevelarij in strijd met de ratio van die bepaling worden geacht, omdat geen sprake is geweest van ‘misleiding’ van een argeloze burger.
Verdachte heeft verklaard dat hij, vanuit zijn eigen bedrijf [verdachte] Holding BV, met [naam1] had gesproken over een adviesfunctie, en dat dit niet in relatie stond tot het cateringcontract van [naam1] met De Vereeniging BV. Verdachte heeft (management)werkzaamheden voor [naam1] verricht en heeft op verzoek van [naam1] een factuur aan hem verstuurd. Door [naam1] is deze factuur gekoppeld aan het contract van [naam1] met De Vereeniging BV. Mensec is op goede gronden verwisseld van cateraar.
3.4 De beoordeling door de rechtbank
3.4.1 ‘Ambtenaar’
De eerste vraag die ter beantwoording aan de rechtbank voor ligt is de vraag of verdachte in de ten laste gelegde periode als ambtenaar in de zin van de ten laste gelegde artikelen van het Wetboek van Strafrecht dient te worden aangemerkt. De rechtbank overweegt als volgt.
De term ‘ambtenaar’ in voornoemde zin moet aldus worden uitgelegd dat daaronder tevens is begrepen degene die onder toezicht en verantwoording van de overheid is aangesteld in een functie waaraan een openbaar karakter niet kan worden ontzegd.
Was er sprake van een openbaar karakter/openbare taak?
Mensec heeft als statutaire doelstelling het in standhouden, exploiteren of doen exploiteren van de Stadsschouwburg Nijmegen c.a. en het concertgebouw De Vereeniging c.a. alsmede het bevorderen van culturele activiteiten in de ruimste zin. Zij biedt daarbij zoveel mogelijk een dwarsdoorsnede van de podiumkunsten tegen een betaalbare prijs voor een zo breed mogelijk publiek en richt zich daarbij op het bewaren en doorgeven van het cultureel erfgoed, het inspelen op vernieuwende tendensen en het zogenoemde avondje uit.
Met ingang van 1 oktober 2001 is Mensec met [verdachte] Holding B.V. een overeenkomst aangegaan tot voorzetting van het interim-management van verdachte, waarbij verdachte belast is met het voeren van de directie in de onderneming van Mensec en De Vereeniging. Blijkens de managementovereenkomst was verdachte belast met de uitvoering van het “plan van aanpak N.V. Mensec 2002-2005” en afspraken zoals vastgelegd in de budgetovereenkomst 2002-2005 tussen de gemeente Nijmegen en Mensec. Verdachte diende daarbij jaarlijks 250 culturele voorstellingen binnen Mensec te verzorgen met een minimum aantal bezoekers van 125.000 per jaar. Tevens was overeengekomen dat verdachte een reorganisatie zou realiseren conform de geformuleerde doelstellingen in het “plan van aanpak 2002-2005 (o.a. terugbrengen van het personeelbestand en het financieel rendabel maken het bedrijfsonderdeel Horeca) en dat aanvullende subsidievoorwaarden gerealiseerd zouden worden voortkomend uit de Cultuurvisie van de gemeente Nijmegen. Een en ander diende te leiden tot een financieel en bedrijfsmatig gezond cultureel bedrijf dat een podium biedt aan professionele kunstdisciplines in Nijmegen.
Anders dan de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat gelet op de hiervoor genoemde uiterlijke kenmerken sprake is van een ‘openbare taak’, waarbij verdachte in de uitoefening van zijn taken gebonden was aan de statutaire doelstelling van Mensec, de Budgetovereenkomst 2002-2005 tussen de gemeente Nijmegen en Mensec en de Cultuurvisie van de Gemeente Nijmegen. Verdachte was als directeur van Mensec feitelijk belast met de taak handen en voeten te geven aan (onderdelen van) het door de gemeente Nijmegen vastgestelde cultuurbeleid.
Was er sprake van publieke controle?
Verdachte diende in zijn functie als directeur van Mensec de Raad van Commissarissen (hierna: RvC) en de Algemene Vergadering van Aandeelhouders (hierna: AVA) van Mensec nauwkeurig op de hoogte te houden van alle werkzaamheden en diende de RvC en de AVA tijdig de verlangde gegevens en informatie te verstrekken met betrekking tot deze werkzaamheden. Daarnaast was verdachte aan de RvC en de AVA van Mensec verantwoording verschuldigd over de wijze waarop hij de werkzaamheden verrichtte (artikelen 12 en 13 van de Overeenkomst van Opdracht). Voorts kon verdachte als directeur door de AVA worden geschorst en ontslagen. Ook de RvC was bevoegd verdachte in zijn functie als directeur te schorsen.
De AVA werd voorgezeten door de wethouder van de gemeente Nijmegen en de leden van de RvC van Mensec werden door de gemeente Nijmegen, als enig aandeelhouder, aangesteld. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij ook buiten de reguliere vergaderingen om, regelmatig overleg had met (leden van) de RvC en met de wethouder.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank, anders dan de verdediging, van oordeel dat verdachte, in zijn functie als directeur, onder toezicht en controle stond van de (gemeentelijke) overheid.
Conclusie over de status van verdachte in de ten laste gelegde periode
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van verdachte in zijn functie als directeur bij Mensec kan worden geconcludeerd dat hij onder toezicht en verantwoording van de overheid is aangesteld in een functie die een typisch openbaar karakter heeft, te weten de realisering van het gemeentelijke cultuurbeleid. Hij was aangesteld door de RvC, de wethouder tekende mee en hij was aan de gemeente Nijmegen als enig aandeelhouder verantwoording verschuldigd. Hieruit volgt dat verdachte in de ten laste gelegde periode kon worden aangemerkt als ambtenaar in de zin van de artikelen 366, 365, 363 en 362 van het Wetboek van Strafrecht.
Voor zover de raadsvrouw zich op het standpunt heeft gesteld dat het verdachte niet kenbaar was gemaakt dat hij ambtenaar was, waardoor opzet op het plegen van het feit in de hoedanigheid als ambtenaar heeft ontbroken, verwerpt de rechtbank dit verweer eveneens omdat het delictsbestanddeel "als ambtenaar" onttrokken is aan het opzetvereiste.
3.4.2 ‘Als verschuldigd’
Vervolgens ligt de vraag ter beantwoording voor of [naam1] het door verdachte gevorderde bedrag van € 10.799,97 aan hem verschuldigd was.
Namens Mensec had verdachte (via haar dochtervennootschap "De Vereeniging BV) in 2002 een overeenkomst gesloten met [naam1] Horeca Exploitatie BV (met de handelsnaam [naam1] Exclusive Catering), waardoor de exploitatie van de horeca-activiteiten in het concertgebouw en de schouwburg voor rekening en risico van [naam1] Horeca kwam. Deze overeenkomst zou door de opzeggingsbrief van 2 januari 2006 per 1 april 2007 aflopen, zodat er onderhandeld diende te worden over de vraag of [naam1] Horeca de exploitatie mocht voortzetten (en zo ja, op welke voorwaarden) dan wel of de horeca-activiteiten in de schouwburg en het concertgebouw aan een andere cateraar zouden worden gegund.
Verdachte heeft op 1 november 2006 een factuur ten bedrage van € 10.799,97 (incl. BTW) verzonden aan [naam1]. Deze factuur vormt de inzet van de onderhavige strafprocedure. Volgens de officier van justitie moet deze factuur worden gezien in het licht van de lopende onderhandelingen over verlenging van het cateringcontract. Verdachte heeft hiermee een betaling aan hemzelf willen afdwingen, die onverschuldigd was en heeft daarbij de mogelijke contractsverlenging als drukmiddel gebruikt. Dat is ambtelijke knevelarij volgens de officier van justitie.
Verdachte heeft ten aanzien van de door hem verstuurde factuur verklaard dat deze betrekking had om door hem verrichte advieswerkzaamheden en dat hij deze zond op uitdrukkelijk verzoek van [naam1]. Verdachte zou advies hebben gegeven ten aanzien van de bedrijfsvoering van [naam1] Horeca, waarbij hij ongeveer tien dagen bezig is geweest met inventarisatie van stoelen en omzet van theaters in den lande. Daarnaast zouden de advieswerkzaamheden hebben geleid tot een contract bij de Lindenberg.
De rechtbank stelt vast dat de factuur van 1 november 2006 van verdachte aan [naam1] Horeca niet gespecificeerd is, zodat hieruit op geen enkele wijze blijkt op welke werkzaamheden de factuur betrekking heeft. De betreffende factuur bevat enkel de vermelding ‘Zoals overeengekomen doen wij u hierbij, onze nota ten behoeve van management ondersteuning, volgens deze overeenkomst toekomen.”
De rechtbank stelt verder vast dat zich ook overigens geen enkel bewijsmiddel in het dossier bevindt waaruit zou kunnen blijken waaruit de door verdachte gestelde werkzaamheden ten behoeve van [naam1] Exclusive Catering BV zou hebben kunnen bestaan of dat dergelijke werkzaamheden zouden zijn overeengekomen.
Verdachte heeft verklaard dat er inderdaad nooit een overeenkomst is gesloten, althans op papier gezet. Hij was niet gewend alle afspraken met zakenpartners schriftelijk vast te leggen. Dat neemt echter niet weg dat er volgens hem wel afspraken waren gemaakt met [naam1] en dat hij daadwerkelijk advieswerkzaamheden heeft verricht.
Getuige [naam1], directeur van [naam1] Horeca Exploitatie BV, heeft verklaard dat verdachte geen enkele werkzaamheid voor zijn bedrijf heeft verricht, dat er nooit een hulpvraag van zijn zijde aan verdachte of een overeenkomst is geweest die de factuur van 1 november 2006, onder de beschrijving van management ondersteuning, rechtvaardigt.
Getuige [getu[getuige1], financieel manager bij [naam1] Horeca Exploitatie BV, heeft het volgende verklaard:
“ Het betrof een factuur voor management uren of managementondersteuning uren. Ik weet nog dat het aantal uren niet stond ingevuld. Ook het uurtarief stond niet ingevuld. Bovendien was aan deze factuur geen contract verbonden. Wij werken altijd met een onderliggend contract voor dit soort facturen. (…) Bij mijn weten heeft dhr. [verdachte] geen werkzaamheden voor ons bedrijf verricht. Als u mij vraagt of ik hem wel eens gezien heb bij ons aan het bedrijf, kan ik u verklaren dat ik hem volgens mij hier nooit heb gezien. Ik heb ook nooit van Bob (rechtbank: [naam1]) gehoord dat hij (rechtbank: verdachte) werkzaamheden voor ons bedrijf verrichtte. Ik zou daar dan zeker van op de hoogte moeten zijn gezien mijn functie.”
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van getuige [naam1] in voldoende mate wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige1]. Gegeven de omstandigheid dat in de dossierstukken geen grond is te vinden voor de door verdachte gestelde verschuldigde betaling van € 10.799,97 in samenhang met de verklaringen van getuigen [naam1] en [getuige1] die de werkzaamheden tegenspreken, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een bedrag van € 10.799,97 heeft gevorderd van [naam1] Horeca, waarvan hij wist dat dit bedrag niet verschuldigd was. Daaraan doet niet af dat verdachte de factuur heeft verzonden op uitnodiging van [naam1]. Immers, uit de hierna te bespreken verklaringen van [naam1] en [getuige2] leidt de rechtbank af dat verdachte betaling van een bedrag van € 10.000 vroeg en dat plaatste in de sleutel van de contractsverlenging. [naam1] heeft verklaard dat hij verdachte om een schriftelijke factuur had gevraagd enkel om de bestaande verdenking concreet te maken. Het initiatief lag echter bij verdachte.
3.4.3 ‘In de uitoefening van zijn bediening’
Ten slotte ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of het bewezen verklaarde handelen van verdachte plaatsvond in de uitoefening van zijn bediening, in het kader van zijn taakvervulling als directeur van Mensec dus.
Daartoe overweegt de rechtbank dat verdachte belast was met het voeren van de directie in de onderneming van Mensec en haar dochtervennootschap De Vereeniging en dat verdachte in de uitoefening van zijn functie bij brief van 2 januari 2006 de overeenkomst tussen De Vereeniging BV en [naam1] Horeca Exploitatie heeft opgezegd teneinde ruimte te creëren voor onderhandelingen voor een nieuwe overeenkomst vanaf 1 april 2007.
Het al dan niet verlengen van de overeenkomst stond dus in directe relatie tot het uitoefenen van de directeursfunctie door verdachte. Gelet op de functie van verdachte en de daarbij komende bevoegdheden, moet het al dan niet overgaan tot een contractsverlening worden aangemerkt als een ambtsverrichting.
Voorts stelt de rechtbank vast dat verdachte het contract met [naam1] Horeca niet heeft verlengd.
Getuige [naam1] heeft over de reden van het niet verlengen van het contract het volgende verklaard:
“Hij (rechtbank: verdachte) vertelde me dat de verlenging van het contract iets voor hem moest opleveren. (…) Hij wilde een persoonlijke vergoeding. Hij zei vervolgens tegen mij dat hij tienduizend (10.000) euro wilde hebben. (…) Consequentie van niet betalen was volgens ons (rechtbank: getuigen [naam1] en [getuige1]) dat we dan het contract zouden gaan verliezen.(…) Ik ben van mening dat wanneer ik de factuur had betaald, ik ook de verlenging van het contract had gekregen.”
Getuige [getuige2], in 2005 en 2006 directeur bij [naam1] Horeca, heeft over het niet verlengen van het contract het volgende verklaard:
“Albert (rechtbank: verdachte) vroeg aan mij of hij niet een functie van commissaris kon krijgen bij [naam1] van waaruit hij dat advies zou kunnen gaan geven. Dat liep eigenlijk gaandeweg als een rode draad door de besprekingen heen met Albert. Uiteindelijk kreeg ik daar een nare smaak van in mijn mond. Ik kreeg de indruk dat [verdachte] een mogelijkheid aan het construeren was om zijn managementbedrijf te binden met een adviesfunctie aan de firma [naam1].(…) U houdt mij voor dat ik in mijn email sprak over 10.000 euro die letterlijk genoemd zou zijn door [verdachte]. (…) Het sluit overigens wel aan bij mijn overtuiging dat [verdachte] een vergoeding in de vorm van geld wilde hebben voor zijn handtekening onder de verlenging van het contract tussen Mensec NV en [naam1] Catering BV.”
Uit de verklaringen van getuigen [naam1] en [getuige2] leidt de rechtbank af dat voor verdachte tegenover een contractsverlenging, betaling van het bedrag van € 10.799,79 stond.
Verdachte heeft aangevoerd dat de eventuele contractsverlenging niet samenhing met het gevorderde bedrag van € 10.799,97, maar dat het in de onderhandelingen over het te verlengen contract ging om twee speerpunten, namelijk het door [naam1] Horeca inbrengen van klantencontacten, waarbij gebruik kon worden gemaakt van een gezamenlijk marketingsysteem, en de verbouwing c.q. herinrichting van het restaurant in het concertgebouw en dat [naam1] een dergelijke garantie niet willen geven.
Dit strookt echter niet met de voorhanden bewijsmiddelen.
Verdachte heeft bij brief van 2 januari 2007 (namens De Vereeniging) nog aan [naam1] Horeca een aanbod gedaan tot het sluiten van een nieuwe overeenkomst per 1 april 2007, waarbij de voorgestelde wijzigingen voornamelijk betrekking hadden op de contractsperiode en de ontbindende voorwaarden in verband met de mogelijke bouw van een theater-hotel naast de schouwburg. Over de door verdachte genoemde speerpunten, te weten de verbouwing of herinrichting van het restaurant van het concertgebouw en een gezamenlijk marketingsysteem, wordt met geen woord gerept in dit voorstel, hetgeen toch voor de hand zou hebben gelegen wanneer deze onderwerpen van wezenlijk belang waren voor verdachte en uiteindelijk de reden waren voor het niet verlengen van het contract met [naam1], zoals verdachte aanvoert. De verklaring die verdachte geeft voor het niet-verlengen, acht de rechtbank daarom niet geloofwaardig.
Ook anderszins zijn in het dossier geen aanwijzingen te vinden dat verdachte het contract met [naam1] niet wilde verlengen.
In de conclusie van een interne notitie van 18 juli 2005, betreffende Bespreekpunten voor verlenging contract [naam1], is het volgende opgenomen:
“Over het algemeen echter ben ik zeer tevreden over de samenwerking. Er zijn altijd verbeterpunten en ik realiseer mij dat we soms nog kritischer zijn dan onze gasten. Gezien de ervaring die we nu met elkaar hebben opgedaan en de samenwerking die is ontstaan is het wat mij betreft niet wenselijk om makkelijk over te stappen naar een ander cateraar, het afbreukrisico is groot.”
In het Concept Directieverslag NV Mensec 2005 van februari 2006, opgesteld door verdachte, is het volgende opgenomen:
“Ondanks de achterblijvende economische groei zijn wij zelfs in staat gebleken om een omzet binnen te halen die uitkomt boven het begrote resultaat, dit resultaat komt mede tot stand door de inspanningen van onze cateraar, [naam1] Catering BV. De samenwerking met deze cateraar verloopt goed (…)”.
Tijdens de vergadering van de RvC van Mensec op 13 november 2006 deelt verdachte mee dat het contract met [naam1] inmiddels mondeling is verlengd. Hij geeft daarbij aan te denken dat dat een goede zet is, omdat de prestaties goed zijn en de afspraken voor de afdracht gunstig zijn.
Gelet op de omstandigheid dat de verklaringen van verdachte niet worden ondersteund door bewijsmiddelen, in samenhang met vorenstaande verklaringen van getuigen [naam1] en [getuige2], concludeert de rechtbank dat er een verband bestond tussen het al dan niet verlengen van het contract en de onverschuldigde vordering. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte vanuit zijn functie als directeur van Mensec, in de uitoefening van zijn bediening, namelijk tijdens de onderhandelingen met [naam1] over een te verlengen cateringcontract met Mensec, van [naam1] het bedrag € 10.799,97 heeft gevorderd, als verschuldigd aan hemzelf terwijl hij wist dat [naam1] dit bedrag niet verschuldigd was. Verdachte heeft daarbij het te verlengen contract, waar [naam1] een groot financieel belang bij had, als dwangmiddel gebruikt om [naam1] ertoe te bewegen het niet verschuldigde bedrag van € 10.799,97 aan hem te betalen.
Het verweer van de raadvrouw dat vervolging van verdachte voor knevelarij in strijd is met de ratio van die bepaling, omdat geen sprake is geweest van ‘misleiding’ van een ‘argeloze burger’ wordt door de rechtbank verworpen. Daartoe overweegt de rechtbank dat niet alleen gevallen waarin argeloze burgers worden misleid door ambtenaren onder de ratio van artikel 366 van het Wetboek van Strafrecht vallen. Het artikel sluit niet uit dat vormen van dwang of, beter gezegd, misbruik van machtspositie, waarvan naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval sprake van is, ook ‘knevelarij’ opleveren. Dat de gewraakte factuur op briefpapier van
[verdachte] Holding is gedrukt en niet op briefpapier van Mensec, doet aan het voorgaande niet af. Uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen volgt immers dat er wel degelijk een verband was tussen de werkzaamheden van verdachte als directeur van Mensec en de gevraagde betaling.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij in of omstreeks de periode van de maand augustus 2006 tot en met de maand februari 2007 te Nijmegen en/of te Ravestein als ambtenaar (directeur van NV Mensec, van welke NV de gemeente Nijmegen enig aandeelhouder is, in de uitoefening van zijn bediening, als verschuldigd aan hemzelf, heeft gevorderd van (de directeur van) [naam1] Exclusive Catering/[naam1] een geldbedrag van 10.799,97 , waarvan hij wist dat deze dit bedrag niet verschuldigd was;
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
4. De kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien het primair ten laste gelegde:
Knevelarij
Het feit is strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 (zes) maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, alsmede de betaling van een geldboete ten bedrage van € 25.000,-. Daartoe stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat in het geval verdachte het contract met [naam1] had verlengd, hij geen lucratief contract met La Vie had afgesloten.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om bij een eventuele strafoplegging rekening te houden met verdachtes maatschappelijke en financiële situatie, hij zit inmiddels financieel aan de grond, en het aantal dagen dat verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft gezeten.
De beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 31 maart 2012.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ambtsdelict. Dit is een buitengewoon ernstig feit. Verdachte heeft getracht zichzelf te verrijken, door misbruik te maken van zijn machtspositie. Niet alleen heeft verdachte hiermee het vertrouwen van de samenleving in de overheid en het openbaar bestuur ernstig beschadigd. Hij heeft ook schade toegebracht aan [naam1] en zijn werknemers.
Het met deze zaak gemoeide publieke belang maakt dat in een zaak als deze niet anders gereageerd kan worden dan met een tenminste deels onvoorwaardelijke vrijheidstraf.
Gelet op de ernst van het feit zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden opleggen. Gelet op de leeftijd en gezondheid van verdachte alsmede gelet op de omstandigheid dat het bewezen verklaarde handelen zes jaar geleden heeft plaatsgevonden, zal een deel van de straf, te weten 3 maanden voorwaardelijk worden opgelegd met een proeftijd van 2 jaren.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal de tijd, door verdachte voor de tenuitvoer¬legging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering worden gebracht.
Voor het opleggen van een geldboete ziet de rechtbank geen aanleiding. Daartoe overweegt de rechtbank dat niet is gebleken dat verdachte daadwerkelijk financieel voordeel heeft gehad van het bewezen verklaarde handelen. [naam1] heeft immers de declaratie niet voldaan en het contract met La Vie en eventueel als gevolg daarvan door verdachte genoten voordeel, wat daarvan ook zij, staat niet in een zodanig bewijsbaar verband met dit handelen dat dit als een dergelijk voordeel moet worden aangemerkt.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27 en 366 van het Wetboek van Strafrecht.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezen verklaarde tot
Een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf 3 (drie) maanden niet ten uitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door mr. F.J.H. Hovens, als voorzitter, mr. L.C.P. Goossens, mr. N.K. van den Dungen-Dijkstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.H.J. Baarsma-Reuchlin, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 mei 2012.