Parketnummer : 05/800659-11
Data zittingen : 27 februari 2012 en 14 mei 2012
Datum uitspraak : 25 mei 2012
Vonnis van de militaire kamer in de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
naam : [verdachte]
geboren op : [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats]
Raadsvrouw : mr. J.S. Engels, advocaat te Groningen.
Officier van justitie : mr. H.G. Velders
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 augustus 2011, te Almere, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) daarmede rijdende over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Veluwedreef, zeer, althans aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig en/of onachtzaam, zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte, in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of met zijn, verdachtes, voertuig tegen een ander op die weg stilstaand, althans langzamer rijdend en/of afremmend ander voertuig is gebotst/aangereden en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan verdachtes schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander ([slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht, terwijl het een ongeval betrof waardoor een ander lichamelijk letsel werd toegebracht en verdachte verkeerde in de toestand bedoeld in artikel 8 lid 3, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, aangezien verdachte toen dat motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes adem bij een onderzoek 650 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en sedert de datum waarop aan hem, verdachte, voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren waren verstreken en de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden ;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
A. hij op of omstreeks 28 augustus 2011, te Almere, als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 650 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren waren verstreken en de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden ; B. hij op of omstreeks 28 augustus 2011, te Almere, als bestuurder van een voertuig (personenauto) rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Veluwedreef, zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, immers is hij verdachte toen aldaar met zijn voertuig gebotst, althans in aanrijding gekomen met een voor hem op die weg stilstaand ander voertuig (auto), althans met een voor hem, verdachte, uit op die weg (langzamer) rijdend dan wel afremmend voertuig (auto) waarbij schade is toegebracht en/of letsel is ontstaan ; art 19 Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990;
hij op of omstreeks 28 augustus 2011, te Almere, als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval op de Veluwedreef, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander (te weten [slachtoffer]) letsel en/of schade was toegebracht, zonder dat de verdachte behoorlijk de gelegenheid heeft geboden tot vaststelling van zijn identiteit en/of de identiteit van het door verdachte bestuurde motorrijtuig;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 14 mei 2012 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. J.S. Engels, advocaat te Groningen.
De officier van justitie, mr. H.G. Velders, heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van feit 1 primair en van feit 2. Hij eist dat verdachte ten aanzien van beide feiten zal worden veroordeeld tot een militaire detentie voor de duur van één maand en voorts dat verdachte de bevoegdheid wordt ontzegd motorrijtuigen te besturen voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs van verdachte al ingevorderd is geweest.
Verdachte en zijn raadsvrouw hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslis¬sing inzake het bewijs
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte reed op 28 augustus 2011 rond 06.00 uur als bestuurder van een personenauto met het kenteken [nummer] op de Veluwedreef te Almere .
Verdachte heeft op de Veluwedreef een door [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) bestuurde auto van achteren aangereden . Verdachte is na de aanrijding doorgereden zonder dat hij aan [slachtoffer] kenbaar had gemaakt wie hij was en hij evenmin het kenteken van zijn auto had achtergelaten . Verdachte had die nacht tot omstreek 04.30 uur veel alcohol gedronken (zo’n vijftien bier) . Op 28 augustus 2011 werd om 14.16 uur bij verdachte door meting vastgesteld dat het alcoholpromillage 650 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bedroeg .
Aan verdachte is voor het eerst een rijbewijs afgegeven op 10 februari 2009. Hij was beginnend bestuurder .
Door de aanrijding heeft [slachtoffer] nek-, rug- en schouderklachten opgelopen, alsmede oogklachten en concentratieproblemen .
De auto van [slachtoffer] is beschadigd als gevolg van het ongeval terwijl de auto van verdachte als gevolg van het ongeval zwaar beschadigd is geraakt.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman bepleit vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde.
Hij betwist dat sprake is geweest van een ‘forse’ snelheid, voorts zijn er onvoldoende objectieve medische gegevens voor de vaststelling dat sprake is van ‘zwaar lichamelijk letsel’ bij [slachtoffer] terwijl evenmin kan worden vastgesteld dat [slachtoffer] als gevolg van de aanrijding is gehinderd in de uitoefening van zijn normale bezigheden. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde refereert de verdediging zich voor wat betreft het rijden onder invloed (A), maar geeft zij een andere lezing van de omstandigheden (B). Ten aanzien van het tweede feit refereert de verdediging zich aan het oordeel van de militaire kamer,
Beoordeling door de militaire kamer
De militaire kamer is van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 primair en onder feit 2 ten laste gelegde. Zij overweegt daartoe het navolgende.
Ten aanzien van feit 1.
[slachtoffer] heeft in de aangifte verklaard dat hij op 28 augustus 2011 rond 06.16 uur voor een rood verkeerslicht in het voorsorteervak stond om links af te slaan. Hij zag ineens een auto aan komen rijden met hoge snelheid, via de binnenspiegel, waarna hij een harde klap voelde door de botsing en hij ongeveer vijf meter met de auto naar voren schoof. [slachtoffer] zag dat de auto die op hem was gereden, naast hem kwam staan waarna de bestuurder vervolgens, zonder zich kenbaar te maken, is weggereden richting de A6. [slachtoffer] heeft het kenteken kunnen noteren. Hij verklaart dat de auto (zwaar) is beschadigd en dat hij als gevolg van de aanrijding veel pijn in nek en rug heeft.
In zijn verhoor bij de Koninklijke Marechaussee heeft verdachte het volgende verklaard: Hij zag bij het stoplicht een auto voorgesorteerd staan , terwijl hij zelf 60 kilometer per uur reed, waar de toegestane snelheid 50 kilometer per uur is. Hij kwam aanrijden en botste achterop de auto.
In hetzelfde verhoor verklaart verdachte dat hij zag dat de auto niet geheel stilstond maar nog reed met lage snelheid, dat de remlichten aangingen, waarna hij achterop die auto reed . Deze laatste lezing heeft verdachte ter terechtzitting van 21 mei 2012 herhaald. Daar heeft hij benadrukt dat het stoplicht nog op groen stond, terwijl de andere auto al over de stopstreep was en opeens remde. Verdachte had daar niet op gerekend en kon zijn voertuig niet meer tijdig tot stilstand brengen.
De militaire kamer hecht, ten aanzien van de vraag of de auto van [slachtoffer] stilstond of nog reed op het moment van de botsing, meer waarde aan de verklaring van [slachtoffer]. In de eerste plaats staat vast dat verdachte (veel) te veel alcohol had gedronken ten tijde van de aanrijding, terwijl van alcohol bekend is dat het de waarneming beïnvloed, terwijl er geen reden is aan te nemen dat [slachtoffer] eveneens onder invloed van alcohol diens auto bestuurde.
In de tweede plaats heeft [slachtoffer] een gedetailleerde en duidelijke verklaring afgelegd terwijl verdachte in zijn verklaring bij de Marechaussee niet eenduidig is; hij verklaart zowel over een stilstaande als over een langzaam rijdende voorligger. Ter terechtzitting lijkt het of hij dit nog ‘aandikt’ door onder meer te verklaren dat hij ‘zeker weet dat het verkeerslicht nog op groen stond’ terwijl de auto voor hem opeens remde.
Verdachte erkent dat hij te hard heeft gereden. Uit de verklaring van [slachtoffer] over de hoge snelheid en de harde klap, alsmede gelet op de aanzienlijk schade aan de auto van verdachte – waarbij verdachte de auto na korte tijd wegens autopech als gevolg van de aanrijding langs de weg achter moeten laten - moet worden afgeleid dat sprake is geweest van een hoge snelheid ten tijde van de botsing. Uit het dossier is niet gebleken dat verdachte heeft geremd, zo zijn geen remsporen op het wegdek aangetroffen terwijl [slachtoffer] heeft verklaard, zoals hiervoor is overwogen, dat hij de auto met hoge snelheid aan zag komen en meteen daarop de klap voelde.
De militaire kamer concludeert daarmee dat verdachte met een hoge snelheid is ingereden op een voor het stoplicht stilstaande auto. Dit maakt naar haar oordeel dat sprake is geweest van aanmerkelijk onvoorzichtig/onoplettend en onachtzaam rijgedrag, waarmee het aan de schuld van verdachte te wijten is geweest dat de aanrijding heeft plaatsgevonden.
[slachtoffer] heeft, ten slotte, verklaard dat hij als gevolg van de aanrijding gedurende (langere) tijd is gehinderd in de uitoefening van zijn normale werkzaamheden, te weten het exporteren van goederen naar Afrika . De militaire kamer heeft, mede gezien de onder de feiten opgenomen constatering van de arts dat sprake is van meerdere klachten, geen reden te twijfelen aan de verklaring van [slachtoffer] hieromtrent.
Daarmee komt de militaire kamer tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde, zoals hierna opgenomen.
Ten aanzien van feit 2
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer], p. 14;
- de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 14 mei 2012.
De militaire kamer acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1. primair
hij op 28 augustus 2011, te Almere, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) daarmede rijdende over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Veluwedreef, aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig en/of onachtzaam, zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte, in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en waarover deze vrij was en met zijn, verdachtes, voertuig tegen een ander op die weg stilstaand, is gebotst en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan verdachtes schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander ([slachtoffer]) zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht, terwijl het een ongeval betrof waardoor een ander lichamelijk letsel werd toegebracht en verdachte verkeerde in de toestand bedoeld in artikel 8 lid 3, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, aangezien verdachte toen dat motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes adem bij een onderzoek 650 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en sedert de datum waarop aan hem, verdachte, voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren waren verstreken en de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden;
hij op 28 augustus 2011, te Almere, als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval op de Veluwedreef, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander (te weten [slachtoffer]) letsel en/of schade was toegebracht, zonder dat de verdachte behoorlijk de gelegenheid heeft geboden tot vaststelling van zijn identiteit en/of de identiteit van het door verdachte bestuurde motorrijtuig;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewe¬zen. Verdach¬te moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 primair:
Overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waarbij een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8 derde lid van de Wegenverkeerswet 1994
Ten aanzien van feit 2:
Overtreding van artikel 7 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ten aanzien van feit 1 primair en feit 2 zal worden veroordeeld tot een militaire detentie voor de duur van één maand en voorts dat hem de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen wordt ontzegd voor de duur van 18 maanden, met aftrek. De officier van justitie is tot deze eis gekomen vanwege de ernst van het feit en de schijnbare achteloosheid waarmee verdachte na het gebruik van een aanzienlijke hoeveelheid heeft gemeend een voertuig te kunnen besturen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat sprake is van twee misdrijven en één overtreding en vindt een (forse) geldboete in plaats van militaire detentie meer op zijn plaats. Daarnaast heeft verdachte oprechte spijt en wil hij zijn excuses aan de heer [slachtoffer] aanbieden. Ten slotte is verdachte al acht en een halve maand zijn rijbewijs kwijt.
Beoordeling door de militaire kamer
Bij de beslissing over de straf heeft de militaire kamer rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de om¬stan¬dighe¬den waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 6 februari 2012.
De militaire kamer overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft in de vroege ochtend van zondag 28 augustus 2011 als beginnend bestuurder, nadat hij een forse hoeveelheid alcoholhoudende consumpties had genuttigd door aanmerkelijke onoplettendheid een aanrijding veroorzaakt. Het slachtoffer heeft als gevolg van de aanrijding lichamelijk letsel opgelopen als gevolg waarvan hij gedurende langere tijd is gehinderd in de uitoefening van zijn normale bezigheden.
Verdachte is na de aanrijding niet gestopt maar heeft zijn weg vervolgd terwijl hij wist dat de bestuurder van de andere auto schade had en hij redelijkerwijs moest weten dat die bestuurder gewond zou kunnen zijn.
De militaire kamer rekent verdachte de feiten zwaar aan. Het gebruik van een dergelijke hoeveelheid alcohol in combinatie met deelname aan het verkeer had ook kunnen leiden tot een ongeluk met dodelijke afloop. Verdachte heeft in zijn rijgedrag noch in de nasleep van de door hem veroorzaakte aanrijding de verantwoordelijkheid getoond die van iedere verkeersdeelnemer wordt geëist.
Dit zijn ernstige feiten, die overeenkomstig de geldende oriëntatiepunten de door de officier van justitie geëiste straf in beginsel rechtvaardigen.
De militaire kamer houdt echter rekening met het feit dat verdachte een blanco documentatie heeft en oprechte – spijt heeft getoond tijdens de rechtszitting. Tevens heeft hij benadrukt dat hij contact wil met het slachtoffer teneinde zijn excuses aan te kunnen bieden. De militaire kamer acht een militaire detentie, mede gelet op deze en zijn overige persoonlijke omstandigheden, waaronder een bij hem geconstateerde ziekte, in dit geval niet gepast en zal daarom afwijken van de eis van de officier van justitie.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen oordeelt de militaire kamer dat voor de afdoening van de onderhavige zaak een werkstraf van 150 uren passend en geboden is.
Daarnaast zal de militaire kamer aan verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen voor de duur van 18 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 179 zesde lid van de Wegenverkeerswet 1994.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 57, 91 van het Wetboek van Straf¬recht en
de artikelen 6, 7, 8, 175, 176, 178 en 179 Wegenverkeerswet 1994.
De militaire kamer, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
het verrichten van een werkstraf gedurende 150 (honderdvijftig) uren.
Bepaalt dat deze werkstraf binnen 1 (één) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op 75 (vijfenzeventig) dagen.
een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen, bromfietsen daaronder begrepen, voor de duur van 18 (achttien) maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 179, lid 6, van de Wegenverkeerswet 1994.
Aldus gewezen door:
mr. T.P.E.E. van Groeningen (voorzitter), mr. E. de Boer (rechter) en kapitein ter zee van administratie mr. F.N.J. Jansen (militair lid), in tegenwoordigheid van L.J.M. Visser, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 mei 2012.