ECLI:NL:RBARN:2012:BW8413

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
15 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/4779
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en intrekking van bijstandsuitkering wegens vermeend hoofdverblijf op ander adres

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 15 mei 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen drie besluiten van verweerder, waarbij haar bijstandsuitkering over verschillende periodes was herzien en teruggevorderd. De besluiten waren gebaseerd op de stelling dat eiseres haar hoofdverblijf niet had op het bij verweerder bekende adres, maar op een ander adres waar zij samenwoonde met een andere persoon. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was om de conclusie van verweerder te ondersteunen dat eiseres haar hoofdverblijf had verplaatst. De rechtbank oordeelde dat de waarnemingen van de medewerkers van verweerder niet voldoende waren om te concluderen dat eiseres een gezamenlijke huishouding voerde met de andere persoon. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de intrekking van de uitkering over de periode van 1 januari 2011 tot en met 7 april 2011 herroepen. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres en moest het griffierecht vergoeden. De uitspraak is gedaan in het kader van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 11/4779
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 15 mei 2012.
inzake
[eiseres], eiseres,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door G.F. Schadd,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 13 oktober 2011.
2. Procesverloop
Bij drie afzonderlijke besluiten van 18 juli 2011 heeft verweerder:
1) de uitkering van eiseres herzien (lees: ingetrokken) over de periode van 1 januari 2011 tot en met 7 april 2011 en een bedrag van € 3.565,48 teruggevorderd, omdat eiseres niet haar hoofdverblijf had op het bij ver-weerder bekende adres (besluit 1);
2) de uitkering van eiseres herzien over de periode van september 2010 tot en met april 2011 en een bedrag van € 1.288,32 teruggevorderd, omdat eiseres in die periode inkomsten uit arbeid heeft, welke zij niet heeft op-gegeven (besluit 2);
3) de uitkering van eiseres bij wijze van maatregel vanaf 1 augustus 2011 voor de duur van één maand verlaagd met € 593,93 (50% van haar uitkering), omdat eiseres de inlichtingenverplichting heeft geschonden (besluit 3).
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder de tegen de drie besluiten ingediende bezwaarschriften van 29 juli 2011 ongegrond verklaard en de besluiten van 18 juli 2011 gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overi-ge door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 21 maart 2012. Eiseres is aldaar verschenen, bijgestaan door mr. B.J. Schadd, kantoorgenoot van de gemachtigde van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.A. de Ronde.
3. Overwegingen
1. Eiseres heeft in haar beroepschrift gronden opgenomen tegen de beslissing van verweerder dat zij zou hebben gewoond op een ander adres dan het bij haar opgegeven adres. Gelet hierop en gelet op het verhandelde ter zitting, is eiseres in beroep nog slechts opgekomen tegen het bestreden besluit, voor zover daarin is ingegaan op de bezwaren tegen besluit 1: de intrekking en terugvordering van bijstand over de periode van 1 januari 2011 tot en met 7 april 2011.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres in de periode van 1 januari 2011 tot en met 7 april niet haar hoofdverblijf had op het bij verweerder bekende adres, althans een gezamenlij-ke huisho[naam]voerde met [naam] op het adres van [naam]. Hij heeft die conclusie als volgt uitgewerkt:
- Eiseres’ GBA-adres is [adres eiseres]. Een anonieme tipgever heeft doorgegeven dat eiseres zou samenwonen met [voornaam] [naam], [adres naam]. Op 29 maart 2011 heeft een mede-werker van de afdeling handhaving van verweerder eiseres niet aangetroffen in de woning aan de [adres eiseres]. Op 30 en 31 maart 2011 hebben medewerkers van verweerder eiseres ’s ochtends zien vertrekken van de woning aan de [adres naam]. Op 31 maart, en 4, 5, 6 en 7 april 2011 hebben medewerkers van ver-weerder twee kinderen van eiseres ’s ochtends zien wegfietsen van de woning aan de [adres naam].
- Eiseres is uitgenodigd voor een gesprek op 2 mei 2011 ten kantore van verweerder en heeft daar onder meer het volgende verklaard:
“Vanaf 22 november 2008 tot 3 weken geleden sliep ik weken wel en dan weer weken niet bij [voornaam] (…);
Vanaf 1 januari heb ik veel bij [voornaam] geslapen tot 3-4 weken geleden. Het meest van de tijd was ik bij hem samen met mijn kinderen.
Ik bracht [voornaam] naar zijn werk, ging op visite, deed boodschappen en kookte voor ons. Ik deed het huis-houden.”
3. In de rapportage van de afdeling handhaving van 19 mei 2011 wordt uit deze feiten de conclusie getrok-ken dat eiseres in de periode van 1 april 2011 tot en met 7 april 2011 niet haar hoofdverblijf had op het bij ver-weerder bekende adres. Deze rapportage is ten grondslag gelegd aan het besluit van 18 juli 2011 (besluit 1). In het rapport voor de bezwaarschriftencommissie van 18 augustus 2011 wordt uit deze feiten de conclusie getrok-ken dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding tussen eiseres en [naam] tijdens de periode in geding. De bezwaarschriftencommissie Sociale Zekerheid van verweerder heeft de bevindingen van het rapport van 18 augustus 2011 overgenomen. In het bestreden besluit heeft verweerder het advies van de bezwaarschriftencom-missie gevolgd. Dit een en ander betekent dat verweerder in het bestreden besluit ook is uitgegaan van een ge-zamenlijke huishouding tussen eiseres en [naam] tijdens de periode in geding en op die grond de uitkering heeft herzien en teruggevorderd.
4. Eiseres kan zich hiermee niet verenigen en heeft zich op het standpunt gesteld dat haar hoofdverblijf niet de woning van [naam] aan de [adres naam] is maar op haar eigen adres aan de [adres eiseres]. Zij voert ter ondersteuning het navolgende aan.
- Tijdens het gesprek op 2 mei 2011 heeft zij open kaart gespeeld en eerlijk verteld hoe vaak zij bij [naam] was. Wat zij toen heeft verklaard rechtvaardigt niet de conclusie dat haar hoofdverblijf in de woning van [naam] was. Met name de zin “Vanaf 1 januari heb ik veel bij [voornaam] geslapen tot 3-4 weken geleden. Het meest van de tijd was ik bij hem samen met mijn kinderen” wordt onjuist uitgelegd door verweerder. Zij bedoelde daarmee te zeggen, dat als zij bij [naam] was, zij daar meestal samen met de kinderen was en niet dat zij het meest van de tijd bij [naam] was.
- De waarnemingen aan de [adres eiseres] zijn niet gedocumenteerd, zodat daaraan geen conclu-sies kunnen worden verbonden.
- De waarnemingen aan de [adres naam] hebben gedurende slechts een week plaatsgevonden. In die week is eiseres slechts tweemaal en zijn haar kinderen slechts viermaal aangetroffen.
- Tijdens huisbezoeken op 2 en 10 mei 2011 blijkt de woning van eiseres aan de [adres eiseres] normaal ingericht te zijn en zijn de kinderen aanwezig.
- Het energie- en waterverbruik over de periode in geding van de woning aan de [adres eiseres] is normaal.
5. Verweerder heeft primair aan zijn besluit ten grondslag gelegd dat eiseres haar hoofdverblijf niet had aan de [adres eiseres], maar in de woning van [naam] aan de [adres naam]. Verweerder baseert de conclusie dat eiseres daar haar hoofdverblijf had in hoofdzaak op het feit dat zij daar op 30 en 31 maart 2011 is gesignaleerd en op haar verklaring van 2 mei 2011: “Vanaf 1 januari heb ik veel bij [voornaam] geslapen tot 3-4 we-ken geleden. Het meest van de tijd was ik bij hem samen met mijn kinderen.” Dat is echter onvoldoende om die conclusie te kunnen dragen, mede in het licht van de feiten die eiseres heeft aangevoerd ter staving van haar stelling dat zij haar hoofdverblijf niet heeft verplaatst. De geciteerde passage is voor tweeërlei uitleg vatbaar. Verweerder heeft niet gereageerd op eiseres’ uitleg dat zij daarmee alleen heeft willen zeggen dat zij, als zij bij [naam] was, daar meestal met haar kinderen was. Verder kan uit het feit dat iemand gedurende een week op een ander adres verblijft niet de conclusie worden getrokken dat iemand zijn hoofdverblijf heeft verplaatst. Daar-voor zijn waarnemingen over een langere periode nodig of andere feiten, waaruit blijkt dat die persoon zijn vo-rige hoofdverblijf heeft opgegeven en een nieuw hoofdverblijf heeft betrokken. Van die andere feiten is niet gebleken. Dat de woning tijdens de huisbezoeken in mei 2011 normaal was ingericht en dat het energie- en wa-tergebruik tijdens de periode in geding normaal was, zijn eerder aanwijzingen dat eiseres haar hoofdverblijf nog steeds had aan de [adres eiseres]. Omdat niet is komen vast te staan dat eiseres haar hoofdverblijf in de woning van [naam] had, is daarmee tevens het subsidiaire standpunt van verweerder dat zij een gezamenlijke huishouding voerde met [naam], ongenoegzaam gebleken
6. Het bestreden besluit is daarom genomen in strijd met de zorgvuldigheid die verweerder in acht behoort te nemen bij het voorbereiden van zijn besluiten (artikel 3:2 van de Awb en met de eis dat de bestreden beslis-sing behoort te berusten op een deugdelijke motivering (artikel 7:12, eerste lid, van de Awb). De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.
7. Omdat niet gebleken is van enig genoegzaam bewijsmateriaal waarop verweerder zijn conclusie zou kunnen baseren dat eiseres tijdens de periode in geding haar hoofdverblijf niet had in de woning aan de [adres eiseres] althans dat zij een gezamenlijke huishouding voerde met [naam] op het adres van [naam], en dat gebrek naar het oordeel van de rechtbank niet meer kan worden geheeld, zal verweerder niet kunnen vaststellen dat eiseres over die periode op die grond geen aanspraak had op bijstand. Dat betekent dat verweerder niet bevoegd is de uitkering over de periode in geding op die grond in te trekken en terug te vorde-ren. De rechtbank zal daarom zelf in de zaak voorzien (artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder c van de Awb) en het besluit van 18 juli 2011 herroepen, waarbij de uitkering van eiseres is ingetrokken over de periode van 1 januari 2011 tot en met 7 april 2011 en een bedrag van € 3.565,48 is teruggevorderd (besluit 1).
8. De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten voor verleende rechtsbijstand, welke in beroep zijn begroot op € 874 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor de zitting). Voor de behandeling van het be-zwaarschrift heeft eiseres geen proceskosten gevorderd. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
9. Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij de intrekking van de uitkering van eiseres over de periode van 1 januari 2011 tot en met 7 april 2011 en de terugvordering van een bedrag van € 3.565, 48 is gehandhaafd;
herroept het besluit van 18 juli 2011, waarbij de uitkering van eiseres is ingetrokken over de periode van 1 ja-nuari 2011 tot en met 7 april 2011 en een bedrag van € 3.565,48 is teruggevorderd;
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrage van € 874;
bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 41 aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, voorzitter, en mr. F.J. de Vries en mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B. de Vries, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2012.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 15 mei 2012.