RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummers: AWB 11/3725 en AWB 11/3726
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van 24 mei 2012.
[Eisers]
gezamenlijk te noemen: eisers,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede, verweerder,
[belanghebbende] (hierna: belanghebbende), partij ex artikel 8:26 van de Awb,
wonende te [woonplaats].
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 18 augustus 2011 (hierna: het bestreden besluit).
Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan belanghebbende ontheffing van het bestemmingsplan op grond van artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), in samenhang met artikel 4.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro), en bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een antennemast (hierna: de mast) op het perceel [perceel] (hierna: het perceel).
Tegen het bestreden besluit hebben eisers bezwaar gemaakt. Onder de overweging dat het bestreden besluit met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb is voorbereid, heeft verweerder het bezwaarschrift van [eisers] en het bezwaarschrift van [eisers] met toepassing van artikel 6:15 van de Awb ter behandeling als (rechtstreekse) beroepen aan de rechtbank doorgezonden.
Het beroep van [eisers] is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer AWB 11/3725.
Het beroep van [eisers] is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer AWB 11/3726.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft zich gesteld als partij in de gedingen.
De beroepen zijn behandeld ter zitting van de rechtbank van 13 maart 2012. Eisers zijn daar verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door G. Rijkse en R. Doorakkers. Belanghebbende is verschenen, bijgestaan door mr. B. de Jong.
3.1 Het bestreden besluit is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb (de uniforme openbare voorbereidingsprocedure). In het kader van die procedure hebben eisers hun zienswijze gegeven op het voornemen van verweerder om ten behoeve van het bouwplan ontheffing en bouwvergunning te verlenen.
3.2 Belanghebbende, die beschikt over een zendlicentie, heeft de bouwvergunning aangevraagd om als zendamateur experimenteel radio-onderzoek te kunnen verrichten. Het bouwplan voorziet in de plaatsing van een tot 18 meter hoogte uitschuifbare mast, die in ingeschoven toestand een hoogte heeft van ongeveer 9 meter, op het achtererf van het perceel, dat, evenals dat van eisers, is gelegen in het achtertuinengebied tussen de woningen aan [aanduiding perceel].
3.3 Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c en d, van de Woningwet, voor zover hier van belang, mag de bouwvergunning slechts en moet deze worden geweigerd, indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld, respectievelijk indien het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, aanhef en a, van de Woningwet, tenzij burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat de bouwvergunning niettemin moet worden verleend.
3.4 Ingevolge artikel 12a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet, voor zover hier van belang, stelt de gemeenteraad een welstandsnota vast, inhoudende beleidsregels waarin in ieder geval de criteria zijn opgenomen die burgemeester en wethouders toepassen bij hun beoordeling, of het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk, waarop de aanvraag om bouwvergunning betrekking heeft, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving, in strijd zijn met redelijke eisen van welstand.
3.5 Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met het ten tijde van belang ter plaatse geldende bestemmingsplan “Bennekom-West”, nu de hoogte van bouwwerken op de grond waarop het bouwplan is gesitueerd maximaal 2 meter mag bedragen. Teneinde bouw-vergunning niettegenstaande deze strijdigheid te kunnen verlenen, heeft verweerder op grond van artikel 3.23 van de Wro in samenhang met artikel 4.1.1, eerste lid, aanhef en onder g, van het Bro ontheffing van het bestemmingsplan verleend. Vast staat dat aan de toepassingsvereisten voor ontheffingverlening is voldaan. Verweerder was dus bevoegd tot ontheffingverlening.
3.6 Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het bouwplan weliswaar - anders dan in het bestreden besluit is geformuleerd - niet voldoet aan redelijke eisen van welstand, maar dat niettemin bouwvergunning moet worden verleend. De weigering ervan zou immers een inbreuk opleveren op de in artikel 10, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) gewaarborgde rechten die niet gerechtvaardigd wordt door de belangen van eisers of van de welstand.
3.7 Eisers bestrijden dit standpunt en betogen daartoe - onder verwijzing naar het uitgebrachte negatieve welstandsadvies - dat de mast onevenredig bezwarend is voor omwonenden, omdat de mast prominent in de woonwijk aanwezig zal zijn en het uitzicht zal aantasten en beperken.
3.8 Ingevolge artikel 10, eerste lid, van het EVRM heeft een ieder recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid een mening te koesteren en de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of te verstrekken, zonder inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen.
3.9 Ingevolge artikel 10, tweede lid, van het EVRM, voor zover hier van belang, kan de uitoefening van de in het eerste lid bedoelde vrijheden worden onderworpen aan bepaalde formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de bescherming van de rechten van anderen.
3.10 De rechtbank overweegt allereerst dat - hetgeen ook niet in geschil is - de bouw van de mast noodzakelijk is voor de uitoefening door belanghebbende van zijn in artikel 10, eerste lid, van het EVRM gewaarborgde rechten.
3.11 Beoordeeld moet worden of verweerder zich terecht en op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat een inbreuk op de in artikel 10, eerste lid, van het EVRM gewaarborgde rechten van belanghebbende niet te rechtvaardigen is.
3.12 Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) onder meer in de uitspraak van 26 augustus 2009 (LJN BJ6050) heeft overwogen, kan de weigering van de bouwvergunning in een geval waarin aan de totstandkoming van een bouwwerk - bezien vanuit een oogpunt van hinder van omwonenden - zwaarwegende bezwaren zijn verbonden, noodzakelijk worden geacht ter bescherming van de rechten van anderen, als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van het EVRM.
Gezien het negatieve welstandsadvies van 24 juni 2010, waarin is uiteengezet dat het plaatsen van een stalen antennemast met een maximum hoogte van 18 meter binnen de woonwijk door de hoogte en het materiaalgebruik een oneigenlijk element binnen een woongebied en een verarming voor de ruimtelijke kwaliteit van de bestaande wijk is en daardoor niet voldoet aan de in de welstandsnota genoemde criteria, acht de rechtbank het standpunt van verweerder onbegrijpelijk. Onder deze omstandigheden valt immers niet in te zien dat een gerechtvaardigde beperking, in de zin van artikel 10, tweede lid, van het EVRM, van de in artikel 10, eerste lid, gewaarborgde rechten in dit geval niet aanwezig wordt geacht. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat er - kennelijk ook voor verweerder - geen enkel aanknopingspunt aanwezig is voor het oordeel dat het uitgebrachte advies van de welstandscommissie berust op een onjuiste toepassing van de gemeentelijke welstandsnota, dan wel onzorgvuldig tot stand is gekomen of anderszins gebreken vertoont en dat kennelijk ook verweerder van oordeel is dat het bouwwerk in strijd is met redelijke eisen van welstand.
3.13 Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb.
In het vorenstaande ziet de rechtbank voorts aanleiding om - teneinde de zaak finaal te beslechten - met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder c, van de Awb zelf in de zaak te voorzien, door de bouwvergunning alsnog te weigeren, zodat verweerder geen nieuw besluit hoeft te nemen.
3.14 Nu niet is gebleken van door eisers gemaakte proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, acht de rechtbank geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
3.15 Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
verklaart de beroepen gegrond;
vernietigt het besluit van verweerder van 18 augustus 2011;
weigert de bouwvergunning alsnog;
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
bepaalt dat verweerder het door eisers sub 1 betaalde griffierecht van € 152 aan hen vergoedt;
bepaalt dat verweerder het door eisers sub 2 betaalde griffierecht van € 152 aan hen vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Groverman, rechter, in tegenwoordigheid van mr. T. Tanghe, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2012.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 24 mei 2012.