ECLI:NL:RBARN:2012:BX0154

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
4 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/702341-10
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor mishandeling en verboden wapenbezit

Op 4 juli 2012 heeft de Rechtbank Arnhem uitspraak gedaan in de zaak tegen een 32-jarige man uit Arnhem, die werd beschuldigd van mishandeling en verboden wapenbezit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 8 juli 2010 samen met een medeverdachte naar de woning van het slachtoffer is gegaan, waar een conflict over een onbetaalde auto plaatsvond. Tijdens dit conflict heeft de verdachte het slachtoffer met de vuist geslagen, wat leidde tot lichamelijk letsel. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de verdachte en zijn medeverdachte niet consistent waren met die van het slachtoffer en diens vrouw, wat leidde tot vrijspraak van de primair tenlastegelegde feiten van bedreiging en zware mishandeling. Echter, de rechtbank achtte het wel bewezen dat de verdachte opzettelijk het slachtoffer heeft mishandeld en dat hij een pistool en munitie voorhanden heeft gehad in zijn auto. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 120 uur en 3 maanden voorwaardelijke gevangenisstraf, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer, bestaande uit immateriële schade en kosten van rechtsbijstand. De rechtbank benadrukte de ernst van het bezit van een vuurwapen en de gevolgen van de mishandeling voor de maatschappelijke veiligheid.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Promis II
Parketnummer : 05/702341-10
Data zittingen : 20 oktober 2010, 23 maart 2011, 14 maart 2012 en 20 juni 2012
Datum uitspraak : 4 juli 2012
TEGENSPRAAK
Vonnis van de rechtbank in de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum]
adres : [adres],
plaats : [woonplaats]
raadsman : mr. J.W. Schouten, advocaat te Arnhem.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 8 juli 2010 te Arnhem, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk dreigend - zakelijk weergegeven -: - zijn/hun hand(en) naar zijn/hun broeksband gebracht en/of - een pistool, althans een op een pistool gelijkend voorwerp, en/of een ploertendoder gepakt en/of - een pistool, althans een op een pistool gelijkend voorwerp, en/of een ploertendoder in de hand gehouden en/of - een pistool, althans een op een pistool gelijkend voorwerp, in de richting van voornoemde [slachtoffer] gezwaaid en/of bewogen en/of - een pistool, althans een op een pistool gelijkend voorwerp, op voornoemde [slachtoffer] gericht en/of - een vaas gepakt en/of - een vaas in de richting van voornoemde [slachtoffer] gegooid en/of - een stoel gepakt en/of - een stoel richting voornoemde [slachtoffer] bewogen;
2.
Primair hij op of omstreeks 8 juli 2010 te Arnhem tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om aan een persoon (te weten [slachtoffer]), opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door deze opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk - zakelijk weergegeven - een of meermalen een vaas/een of meer vazen en/of (een) bloempot(ten) heeft/hebben opgepakt en/of (vervolgens) een of meermalen een vaas/een of meer vazen en/of (een) bloempot(ten) boven het hoofd heeft/hebben gehouden en/of (vervolgens) een of meermalen een vaas/een of meer vazen en/of (een) bloempot(ten) in de richting van en/of tegen het hoofd en/of het lichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft/hebben gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; artikel 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling leidt:
Subsidiair hij op of omstreeks 8 juli 2010 te Arnhem, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade mishandelend, althans opzettelijk mishandelend, een persoon, te weten [slachto[slachtoffer], opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk - zakelijk weergegeven - : - een of meermalen heeft/hebben geduwd, waardoor voornoemde [slachtoffer] ten val kwam en/of - een of meermalen heeft/hebben geslagen en/of gestompt tegen het hoofd en/of het lichaam van voornoemde [slachtoffer] en/of - een of meermalen een vaas/vazen en/of (een) bloempot(ten) tegen het hoofd en/of het lichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft/hebben gegooid, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] enig lichamelijk letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3.
hij op of omstreeks 8 juli 2010 te Arnhem, althans in Nederland, een of meer wapens van categorie III, te weten een pistool, kaliber 7.65mm (model: Pietro Beretta), en/of munitie van categorie III, te weten 7 patronen, kaliber 7.65mm, voorhanden heeft gehad; De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
4.
hij op of omstreeks 8 juli 2010 te Arnhem, althans in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 72,59 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is laatstelijk op 20 juni 2012 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. J.W. Schouten, advocaat te Arnhem.
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd: [slachtoffer]. Namens de benadeelde partij is ter terechtzitting verschenen mr. B. de Wijk, advocaat te Arnhem.
De officier van justitie, mr. T. Feuth, heeft gerequireerd.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 8 juli 2010 is verdachte samen met [betrokkene], naar de woning van [slachtoffer] (hierna: aangever) in Arnhem gegaan. Verdachte heeft daar aangever met de vuist geslagen tegen het hoofd ten gevolge waarvan aangever pijn heeft ondervonden .
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich, tezamen en in vereniging met [betrokkene], schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 en 2 primair tenlastegelegde feiten.
Ten aanzien van de feiten gaat de officier van justitie daarbij uit van het volgende.
Verdachte en aangever hadden een geschil over de betaling van een door verdachte van aangever gekochte auto. Nadat zij daarover op 8 juli 2010 eerst hadden gesproken en aangever had gedreigd dat als verdachte niet zou betalen, hij aangifte bij de politie zou doen, is verdachte samen met [betrokkene] naar de woning van aangever gegaan. Hoewel aangever dit niet wilde, is verdachte samen met [betrokkene] de woning van verdachte binnen gegaan en heeft verdachte aangever meteen meermalen geslagen. Er ontstond een worsteling tussen verdachte en aangever, die zich verplaatst heeft verder de woning in. Daarna heeft [betrokkene] met een pistool gezwaaid en vazen naar aangever gegooid, waarna aangever, ter verdediging, een mes heeft gepakt. Aangever is, omdat hij als gevolg van de mishandeling niet goed kon zien, op verdachte gevallen en heeft hem in zijn rug geraakt met het mes. Daarna is er nog een stoel door verdachte en/of [betrokkene] naar aangever gegooid en nog weer later heeft [betrokkene] een pistool of een ploertendoder getoond.
De officier van justitie acht de verklaringen van aangever en zijn vrouw geloofwaardiger dan die van verdachte en [betrokkene]. De verklaringen van aangever en zijn vrouw passen bij de steekwond in de rug van verdachte. Aangever en zijn vrouw hebben direct een verklaring afgelegd, nadat de politie ter plaatse was en de verklaring van [slachtoffer] is, in tegenstelling tot die van verdachte, consistent. De verklaring die verdachte op 4 oktober 2010 heeft afgelegd, is niet geloofwaardig, omdat hij deze evident heeft afgestemd met andere verdachten. Bovendien, als het zo gegaan is zoals verdachte verklaard heeft, is het opvallend dat hij, toen de politie arriveerde bij de woning van aangever, weg is gegaan. Het is niet aannemelijk dat aangever verdachte eerst gestoken heeft en toen klappen heeft gekregen. Dat zou betekenen dat verdachte zich met zijn handen tegen een mes zou verdedigen, terwijl hij ook weg had kunnen gaan.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft het verweer gevoerd dat verdachte van het onder 1 en 2 primair en subsidiair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft hij het volgende betoogd.
Verdachte is met [betrokkene] naar de woning van aangever gegaan om hem gunstig te stemmen en te proberen een gunstige regeling te treffen. Aangever voelde zich bedreigd. Aangever is naar binnen gegaan en verdachte en [betrokkene] zijn achter hem aangelopen. Aangever heeft verdachte een duw gegeven, waarop verdachte hem geslagen heeft. Daarna heeft aangever een mes gepakt en is daarmee richting verdachte gerend. Daarop heeft [betrokkene] een vaas naar aangever gegooid ter verdediging van verdachte. Verdachte stond in een hoek en heeft een stoel gepakt om de stekende aangever op afstand te houden. Aangever heeft hem in zijn rug gestoken en daarna heeft verdachte met [betrokkene] weg kunnen komen.
Niet bewezen kan worden dat er een pistool in de woning is geweest. De verklaring van aangever hierover is dubieus. Hij geeft een gedetailleerde beschrijving van het pistool, terwijl hij zegt dat zijn oog dicht zat door de mishandeling. Bovendien zegt hij dat het ging om een zwart pistool, terwijl het later in de auto van verdachte aangetroffen pistool zilver-/roestkleurig was en het kaliber waarover hij verklaart ook niet klopt. De vrouw van aangever is niet zeker over het zien van een pistool.
Omdat [betrokkene] met de vaas heeft gegooid ter verdediging van verdachte, kan dit niet aan verdachte verweten worden als zijnde medeplegen van bedreiging.
De stoel heeft verdachte slechts in de hand gehad ter verdediging.
Ten aanzien van feit 2 geldt voorts dat verdachte weliswaar een klap aan aangever heeft gegeven, maar de verklaringen over wanneer dit gebeurd zou zijn lopen uiteen en niet is uit te sluiten dat ook dat gebeurde ter afwering van de stekende bewegingen die aangever maakte. De verklaringen over het moment waarop aangever het mes pakte, lopen immers sterk uiteen.
Beoordeling door de rechtbank
Vast staat dat verdachte op 8 juli 2010 samen met [betrokkene] naar de woning van aangever is gegaan vanwege geld dat verdachte schuldig was aan aangever. Daar heeft aangever verdachte geduwd, waarna verdachte hem de vuistslag in het gezicht heeft gegeven. Daarna is een worsteling ontstaan tussen verdachte en aangever in de woonkamer van aangever. Op enig moment daarna heeft aangever een mes gepakt en heeft verdachte hiermee geraakt in zijn rug.
Ten aanzien van het onder 1 met betrekking tot het pistool tenlastegelegde, ten aanzien van het moment waarop met een vaas of vazen is gegooid (hetgeen zowel onder 1 als 2 ten laste is gelegd) en ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde duwen van aangever overweegt de rechtbank dat de verklaringen van aangever en zijn vrouw hierover, haaks staan op de verklaringen van verdachte en [betrokkene]. De rechtbank kan niet vaststellen wat er exact in de woning van aangever heeft plaatsgevonden en voor zover bepaalde handelingen wel vast staan, is niet vast te stellen of deze plaats vonden voorafgaand danwel nadat verdachte gestoken is.
Evenals de rechtbank inzake [betrokkene] heeft overwogen, overweegt de rechtbank ook hier dat van beide zijden een mogelijk belang bestond om de waarheid te verdraaien: aan de kant van verdachte en [betrokkene] omdat zij als verdachten werden gezien in verband met tegen aangever gebruikt geweld, en aan de zijde van aangever en zijn vrouw omdat aangever eerst ook als verdachte werd gezien in verband met het veroorzaken van de steekwond bij verdachte.
Hetgeen aangever direct na het gebeuren op 8 juli 2010 aan verbalisanten heeft verklaard over het gebeuren is op onderdelen niet consistent met de verklaring die hij twee dagen later, als verdachte, heeft afgelegd. Zo heeft hij eerst verklaard dat hij gezien heeft dat [betrokkene] een tweede keer met een vaas naar hem gooide, terwijl hij op 10 juli heeft verklaard dat hij niet gezien heeft wie dit heeft gedaan, omdat hij niets kon zien. Daarnaast heeft hij op 10 juli verklaard dat hij niet goed zag, iets van het aanrecht pakte, een mes, en daarmee is gaan zwaaien. Daarna voelde hij twee harde klappen en viel hij bovenop verdachte, waardoor de verwonding van verdachte veroorzaakt moet zijn. Op 8 juli verklaart hij niets over het weinig kunnen zien en als gevolg van klappen bovenop verdachte vallen. Hij zegt alleen dat hij een mes heeft gepakt, hiermee verdachte en [betrokkene] de woonkamer in heeft gejaagd en dat hij, omdat verdachte met een gebalde vuist op hem afkwam, zich heeft proberen te beschermen door het mes naar voren te houden. Hij kan zich niet herinneren of hij verdachte geraakt heeft met het mes.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, al dan niet samen met een ander of anderen, een pistool of ploertendoder heeft gepakt, in de hand heeft gehouden, daarmee heeft gezwaaid of bewogen, danwel daarmee op aangever heeft gericht. Naast hetgeen hiervoor is overwogen, hebben alleen getuige [getuige1] en [getuige2] - haar vriendin - , verklaard een pistool gezien te hebben. Uit de verklaring van [getuige1] is af te leiden dat zij dit pas gezien heeft op het moment dat verdachte en [betrokkene] na het gebeuren in de woning al weg waren gegaan en later terug waren gekomen met [betrokkene1]. [getuige1] verklaart dat de persoon die het pistool had, kaal was, hetgeen overeen komt met het signalement van [betrokkene1], en zij zag dat hij een pistool had omdat hij toen zijn shirt omhoog deed. Pas daarna komen aangever en zijn vrouw ter plaatse en ten aanzien van dat moment en ook daarna verklaart [getuige1] niets meer over het zien van een pistool. Datzelfde geldt voor de getuigenverklaring van [getuige2].
[betrokkene] heeft weliswaar verklaard dat hij die keer een ploertendoder mee had genomen, maar dat hij deze de hele tijd achter op zijn rug in zijn broeksband heeft gehouden.
Hoewel vast staat dat medeverdachte [betrokkene] twee vazen heeft gegooid naar aangever en verdachte een stoel naar aangever heeft gegooid, is niet vast te stellen of dit gebeurd is vóór of nadat verdachte is gestoken. Derhalve kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat deze handelingen bedoeld waren om aangever te bedreigen, noch dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van deze handelingen.
Over het onder 2 tenlastegelegde duwen waardoor aangever ten val is gekomen en het slaan (anders dan de vuistslag waarover verdachte heeft verklaard) hebben alleen aangever en zijn vrouw verklaard. De rechtbank verwijst ten aanzien van deze handelingen naar hetgeen zij hiervoor heeft overwogen omtrent de verklaringen van aangever en zijn vrouw enerzijds en die van verdachte en [betrokkene] anderzijds. De rechtbank acht deze handelingen derhalve niet wettig en overtuigend bewezen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande spreekt de rechtbank verdachte vrij van het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
2.
Subsidiair hij op 8 juli 2010 te Arnhem, opzettelijk mishandelend, een persoon, te weten [slachtoffer], opzettelijk - zakelijk weergegeven - : heeft geslagen tegen het hoofd tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] enig lichamelijk letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 8 juli 2010 is in het dashboardkastje van de auto van verdachte die geparkeerd stond in Arnhem, een wapen van categorie II, een pistool, kaliber 7.65 mm (model: Pietro Beretta) en munitie van categorie II, te weten 7 patronen, kaliber 7.65 mm aangetroffen.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht dit feit wettig en overtuigend bewezen op grond van het DNA-rapport en het feit dat het pistool en de munitie in de auto van verdachte is aangetroffen.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft het verweer gevoerd dat verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, nu niet aannemelijk is geworden dat verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van het wapen in zijn auto. Daartoe heeft hij het volgende betoogd.
De meest aannemelijke verklaring is dat dit het pistool was van [betrokkene1]. Als het pistool echt van verdachte was, ligt het voor de hand dat er op nog meer plekken op het pistool DNA-sporen van verdachte zaten. Het is aannemelijk dat verdachte niet gezien heeft dat [betrokkene1] dit pistool in zijn auto gelegd heeft. Het DNA-profiel dat aangetroffen is op het pistool is niet vergeleken met het DNA van [betrokkene1]. Dat uit het DNA-rapport volt dat dat DNA-profiel overeenkomt met dat van verdachte kan verklaard worden doordat het pistool in zijn dashboardkastje is aangetroffen. De auto van verdachte zit vol met zijn DNA, vooral gelet op het feit dat hij eczeem heeft.
Beoordeling door de rechtbank
Het pistool dat in het dashboardkastje van de auto van verdachte is aangetroffen, is op verschillende plekken bemonsterd. Van het DNA in de bemonstering op de grip van de slede van het pistool aan de rechterkant is een onvolledig DNA-profiel verkregen dat is vergeleken met de DNA-profielen van verdachte en [betrokkene]. Van de bemonsteringen op de andere plekken zijn geen voor vergelijkend DNA-onderzoek geschikte DNA-profielen verkregen. De deskundige van het Nederlands Forensisch Instituut heeft gerapporteerd dat het DNA-profiel van verdachte matcht met het onvolledige DNA-profiel van het celmateriaal in de bemonstering op de grip van de slede van het pistool aan de rechterkant. De berekende frequentie van dit onvolledige DNA-profiel van het celmateriaal in de bemonstering op de grip van de slede van het pistool aan de rechterkant is kleiner dan één op één miljard, hetgeen betekent dat de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met dit onvolledige DNA-profiel, kleiner is dan één op één miljard.
Bij zijn verhoor bij de rechter-commissaris heeft verdachte verklaard dat hij het wapen niet gezien heeft. Ter terechtzitting van 20 juni 2010 verklaart verdachte echter dat hij het pistool gezien heeft toen hij samen met [betrokkene1] in zijn auto zat en [betrokkene1] het pistool in zijn handen had.
Conclusie
Gelet op deze wisselende verklaring van verdachte, het feit dat het pistool en munitie in zijn auto zijn aangetroffen en gelet op de inhoud van het DNA-rapport, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het pistool en de munitie voorhanden heeft gehad.
De rechtbank verwerpt derhalve het verweer.
De rechtbank acht bewezen dat:
3.
hij op 8 juli 2010 te Arnhem, een wapen van categorie III, te weten een pistool, kaliber 7.65mm (model: Pietro Beretta), en munitie van categorie III, te weten 7 patronen, kaliber 7.65mm, voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van bevindingen testen en wegen, p. 93;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 20 juni 2012.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
4.
hij op 8 juli 2010 te Arnhem, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 72,59 gram, van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 2 subsidiair:
Mishandeling
Ten aanzien van feit 3:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie
Ten aanzien van feit 4:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, aanhef en onder C van de Opiumwet gegeven verbod
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1, 2 primair, 3 en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot het verrichten van 240 uren werkstraf subsidiair 120 dagen hechtenis (met aftrek) en een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De officier van justitie heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de inhoud van het reclasseringsrapport en met de ouderdom van de feiten.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de inbeslaggenomen goederen, te weten een pistool, patroonhouder, munitie, hasj en een mes worden onttrokken aan het verkeer.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 14 februari 2012;
• een beknopt reclasseringsadvies van Reclassering Nederland, gedateerd 13 juli 2010; en
• een reclasseringsadvies van Reclassering Nederland, d.d. 15 oktober 2010, betreffende verdachte.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte is, naar aanleiding van een geschil over geld dat hij aangever, een vriend van hem, schuldig was, samen met een ander naar het huis van aangever gegaan. Nadat aangever hem geduwd heeft, heeft verdachte hem een vuistslag op het gezicht gegeven.
De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij dit geschil, dat hij had met een vriend, op een dergelijke manier heeft willen oplossen.
Voorts heeft verdachte een vuurwapen met bijbehorende munitie voorhanden gehad. Het ongecontroleerde bezit van wapens levert grote risico’s voor de maatschappelijke veiligheid op, zoals veelvuldig blijkt en moet daarom met kracht worden bestreden.
Daarnaast heeft verdachte een ruime hoeveelheid hasj aanwezig gehad.
Uit het aangehaalde uittreksel uit het algemeen documentatieregister blijkt dat verdachte reeds eerder ter zake van een overtreding van de Wet wapens en munitie is veroordeeld. Weliswaar dateert deze veroordeling van 2001, maar dit heeft verdachte er niet van weerhouden opnieuw een dergelijk feit te begaan.
Ten voordele van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat hij niet eerder voor geweldsdelicten is veroordeeld en met het feit dat de onderhavige feiten dateren van juli 2010.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen oordeelt de rechtbank dat voor de afdoening van de onderhavige zaak een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden is. Naast het benadrukken van de ernst van de feiten dient de voorwaardelijke straf tevens om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst soortgelijke feiten te plegen.
De inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten een pistool, patroonhouder, munitie, hasj en een mes dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
6a. De beoordeling van de civiele vorde¬ring, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 1100,- bestaande uit € 500,- terzake vergoeding van kosten van rechtsbijstand en uit € 600,- terzake vergoeding van immateriële schade.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot het bedrag van € 900,-, bestaande uit € 500,- terzake kosten van rechtsbijstand en € 400,- terzake immateriële schade, nu deze delen van de vordering voldoende onderbouwd zijn, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 18 dagen hechtenis. Voor het overige heeft de officier van justitie verzocht dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de vordering af te wijzen.
Terzake de kosten voor immateriële schade heeft hij betoogd dat deze niet onderbouwd zijn en dat rekening gehouden moet worden met eigen schuld aan de zijde van de benadeelde.
Terzake de kosten voor rechtsbijstand heeft hij betoogd dat deze niet onderbouwd zijn met een rekening en dat normaal gesproken Slachtofferhulp helpt bij het invullen van de vordering. Er is dus niet voldaan aan de aan te leggen dubbele redelijkheidstoets.
Beoordeling door de rechtbank
De kosten voor vergoeding van rechtsbijstand zijn toewijsbaar op de voet van artikel 592a Sv, worden naar maatstaven van billijkheid gesteld op 2 punten van het kantonliquidatietarief, en worden derhalve begroot op € 180,-.
Terzake de kosten voor immateriële schade acht de rechtbank, gelet op hetgeen zij bewezen heeft verklaard en hetgeen zij hiervoor omtrent de ernst van het feit heeft overwogen, in ieder geval een bedrag van € 200,- toewijsbaar. Weliswaar heeft benadeelde verdachte eerst geduwd, maar het is verdachte die samen met een ander naar de woning van aangever toe is gegaan en aangever na de duw een, niet te rechtvaardigen, vuistslag in het gezicht heeft gegeven.
Voor het overige zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Ter meerdere zekerheid voor daadwerkelijke betaling aan de benadeelde partij, zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
De gevorderde wettelijke rente is terzake immateriële schade toewijsbaar vanaf 8 juli 2010.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 27, 36b, 36c, 36f, 57, 91 en 300 van het Wetboek van Straf¬recht; de artikelen 26, 55 en 56 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 3, 11 en 13 van de Opiumwet.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van de onder 1 en 2 primair tenlastegelegde feiten.
Verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
het verrichten van een werkstraf gedurende 120 (honderdtwintig) uren.
Bepaalt dat deze werkstraf binnen 1 (één) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op 60 (zestig) dagen.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht geheel in mindering wordt gebracht, te weten 32 (tweeëndertig) uren, zijnde 16 (zestien) dagen hechtenis.
En voorts tot
een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet tenuitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een pistool, kaliber 7.65mm, Pietro Beretta, model 1935 met serienummer 791691
- 7 patronen, kaliber 7.65 mm, type volmantel,
- een patroonhouder,
- een plak hasj, 72,59 gram en
- een mes, merk Ikea, zwartkleurig heft.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] (feit 2 subsidiair).
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [slachtoffer], te betalen € 200,- (tweehonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 juli 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op € 180,- en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
- Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Maatregel van schadevergoeding
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], te betalen € 200,- (tweehonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 juli 2010 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 4 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Aldus gewezen door:
mr. J.M. Klep (voorzitter), mr. W.A. Holland en mr. J.M. Hamaker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. ter Horst, griffier
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 juli 2012.
Mr. Holland is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.