ECLI:NL:RBARN:2012:BX2399

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
24 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/701898-11
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak moord, doodslag bewezen, verdachte ontoerekeningsvatbaar, TBS met dwangverpleging opgelegd

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 24 juli 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van moord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 1 november 2011 in Andelst het leven van een 45-jarige man uit Sri Lanka heeft beëindigd door hem meerdere malen met een klauwhamer en een bezemsteel op het hoofd te slaan. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld, wat vereist is voor een veroordeling voor moord. In plaats daarvan heeft de rechtbank doodslag bewezen verklaard, maar de verdachte werd als ontoerekeningsvatbaar beschouwd vanwege een psychische stoornis. De rechtbank heeft op basis van gedragskundige rapporten geconcludeerd dat de verdachte ten tijde van het delict in een psychose verkeerde, wat zijn handelen beïnvloedde. Hierdoor werd de verdachte niet strafbaar geacht en werd hij ontslagen van alle rechtsvervolging. De rechtbank heeft daarnaast ter beschikkingstelling met dwangverpleging opgelegd, gezien de ernst van het delict en het recidiverisico. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen sprake was van shockschade.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Promis II
Parketnummer : 05/701898-11
Data zittingen : 3 februari 2012, 20 april 2012 en 10 juli 2012
Datum uitspraak : 24 juli 2012
TEGENSPRAAK
Vonnis van de rechtbank in de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen
naam : [verdachte]
geboren op : [geboortedatum] 1980 te Bogor (Indonesië)
thans gedetineerd in Vught PPC, Lunettenstraat 501 te 5263 NT Vught.
raadsvrouw : mr. C.W. Langereis, advocaat te Zevenaar.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, tenlastegelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 01 november 2011 te Andelst, althans in de gemeente
Overbetuwe, opzettelijk en met voorbedachten rade [Naam [Naam slachtoffer] van het
leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk na kalm beraad
en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit, die
[Naam slachtoffer] met een (klauw)hamer en/of met een bezemsteel, althans met een of
meer hard(e) voorwerp(en), meerdere malen, althans eenmaal, (met kracht)
op/tegen het hoofd en/of elders op/tegen het lichaam heeft geslagen,
tengevolge waarvan voornoemde persoon is overleden;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
Subsidiair
hij op of omstreeks 01 november 2011 te Andelst, in elk geval in de gemeente
Overbetuwe, opzettelijk [Naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin
bestaande dat verdachte opzettelijk die [Naam slachtoffer] met een (klauw)hamer
en/of met een bezemsteel, althans met een of meer hard(e) voorwerp(en),
meerdere malen, althans eenmaal, (met kracht) op/tegen het hoofd en/of elders
op/tegen het lichaam heeft geslagen, tengevolge waarvan voornoemde persoon is
overleden;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is laatstelijk op 10 juli 2012 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. C.W. Langereis, advocaat te Zevenaar.
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd:
* [Naam benadeelde partij] zowel pro se als namens haar drie minderjarige kinderen (gemachtigde: mr. I.F.J. Beugelsdijk)
De officier van justitie, mr. J. Grijns, heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadsvrouw hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs1
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 1 november 2011 rond 20.30 uur wordt in zijn huis aan de [Adres1] te Andelst het levenloze lichaam van [Naam slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) aangetroffen.2
Bij het slachtoffer werden meerdere letsels aan het hoofd vastgesteld, waaronder een uitgebreide schedelbreuk en letsel aan het schedeldak.3 Het slachtoffer is door orgaanschade aan de hersenen ten gevolge van inwerking bij leven van uitwendig mechanisch stomp botsend geweld aan het hoofd overleden.4
Op het grasveld voor de woning van verdachte is een bezemsteel met bloedsporen gevonden.5 De steel bestaat uit een stalen buis, bekleed met een blauwe PVC-laag. In en tussen de kraslijnen van delen van de schedel van het slachtoffer zijn eveneens stukjes staal aangetroffen, deels in combinatie met stukjes blauw PVC. Deze PVC-deeltjes in de schedel zijn qua kleur en chemische samenstelling niet te onderscheiden van de PVC op de bezemsteel.6
De op de bezemsteel aangetroffen bloedsporen bevatten DNA-materiaal dat matcht met het DNA van slachtoffer. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met dit DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard.7
In de woning van verdachte is achter de achterwand van het keukenkastje een klauwhamer gevonden8, waarop bloed is aangetroffen.9 Het slagvlak van de hamer bevat botachtig materiaal10 en op de kop en de steel van de hamer is bloed gevonden waarvan is vastgesteld dat het van het slachtoffer is. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met dit DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard.11 Verdachte herkent de hamer als zijn hamer die hij heeft verstopt.12
In de woonkamer van [Naam slachtoffer] worden bebloede schoensporen met de cijfers '40' en de tekst "MADE IN SPAIN" aangetroffen.13
Bij verdachte, [Naam slachtoffer]'s buurman, wordt eveneens een bebloede schoenafdruk aangetroffen, waarbij in die bebloede schoenafdruk de leesbare afdrukken "4" en "MADE IN" te herkennen zijn.14 In de berging van verdachte worden schoenen aangetroffen waarbij op beide zolen zichtbaar is: "40" en "MADE IN SPAIN".15 Op beide schoenzolen is bloed aanwezig, waarvan het DNA overeenkomt met dat van het slachtoffer. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met dit DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard.16
Verder worden bij verdachte in de badkamer bloedsporen aangetroffen, waarvan niet kan worden uitgesloten dat het slachtoffer één van de donoren is van het daarin aangetroffen celmateriaal.17 Datzelfde geldt voor bloedsporen die zijn aangetroffen op het hoofd van verdachte; daarvan kan niet worden uitgesloten dat het slachtoffer één van de donoren is van het celmateriaal.18 Op de nagelriemen van de rechterhand van verdachte wordt bloed aangetroffen, waarvan het DNA-profiel matcht met het DNA profiel van [Naam slachtoffer]. Ook hier is de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met dit DNA-profiel kleiner dan één op één miljard.19
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde, moord.
De officier van justitie heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte eerst de hamer heeft moeten pakken, alvorens hij naar de buurman ging om hem daar dood te slaan. Verdachte heeft ook verklaard dat hij eerst zijn dochter in de box heeft gelegd, toen het wapen heeft gepakt en vervolgens de aanval heeft ingezet. Hieruit blijkt dat hij tijd en gelegenheid had om zich te bezinnen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak gevraagd van het primair tenlastegelegde, omdat het bestanddeel 'na kalm beraad en rustig overleg' niet kan worden bewezen. De relatie tussen verdachte en zijn buurman was altijd goed en verdachte kan zich niet herinneren wat er feitelijk is gebeurd.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde feit, doodslag, heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Is verdachte de dader?
Op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat verdachte degene was die het slachtoffer meerdere malen met een klauwhamer en een bezemsteel op het hoofd en lichaam heeft geslagen. Het forensisch bewijs, te weten het bloed dat op verdachte, zijn schoenen en zijn hamer, is aangetroffen wijst onmiskenbaar in die richting. Voorts heeft verdachte in het tweede verhoor verklaard dat hij zijn gezin moest verdedigen tegen een indringer en dat hij de vijand heeft gevonden en verjaagd, dat hij zijn hamer heeft meegenomen om te gebruiken als bijl, dat hij na afloop bezweet was en naar een badkamer is gebracht en dat de bezemsteel geen bezemsteel is maar een zwaard dat '[Naam]' verloren moet zijn bij het gevecht.20 Ten tijde van dit verhoor verkeerde verdachte zeer waarschijnlijk nog steeds in een psychose (waarop hierna bij de bespreking van de toerekeningsvatbaarheid nader wordt ingegaan). Dat noopt de rechtbank tot terughoudendheid bij het bezigen van dit verhoor voor het bewijs. De details die verdachte hier echter vertelt, komen overeen met het forensisch bewijs:
- de omstandigheid dat hij in de badkamer is geweest sluit aan bij het gegeven dat daar bloed is gevonden waarvan het slachtoffer niet kan worden uitgesloten als donor;
- de bezemsteel die volgens verdachte als 'zwaard' zou zijn gebruikt, is gebruikt om het slachtoffer mee op het hoofd te slaan;
- de hamer die verdachte zegt te hebben meegenomen als 'bijl' bevat botresten en tevens bloed dat afkomstig is (met de vermelde statistische berekening) van het slachtoffer.
Gezien de geweldsexplosie waarmee het slachtoffer om het leven is gebracht, kan het niet anders dan dat de dader op dat moment geweten moet hebben wat het onvermijdelijke gevolg is, namelijk de dood van het slachtoffer. Eventuele ontoerekeningsvatbaarheid staat, zeer uitzonderlijke gevallen daargelaten (die niet aannemelijk zijn geworden), aan het aannemen van opzet niet in de weg.
Is er sprake van moord?
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit. Verder moet komen vast te staan dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Hij moet dus de gelegenheid hebben gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij het gewicht moet worden bepaald van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. (Hoge Raad 19 juni 2012, LJN BW8678).
De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte eerst de hamer heeft moeten pakken alvorens hij naar de buurman ging en dat hij voldoende tijd had om na te denken over de gevolgen van zijn handelen. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Uit de stukken is niet gebleken waar de hamer was voor het moment dat verdachte op het slachtoffer begon in te slaan. Verdachte zelf heeft verklaard dat het gereedschap overal in huis kon liggen en dat hij zijn gereedschap ook wel in huis verstopte om te voorkomen dat zijn kleine dochter daarmee aan de haal zou gaan. Niet is uit te sluiten dat deze reeds bij de buurman lag of dat verdachte deze mee had genomen naar de buurman om een andere reden. Maar evenmin kan worden uitgesloten dat de buurman bij verdachte aan de deur is geweest en dat verdachte in een opwelling de hamer heeft gepakt. Verdachte heeft immers verklaard over 'bonken op de deur', 'het verdedigen van zijn fort' en 'het wegjagen van de vijand' en eerder die dag was verdachte bij zijn buurman geweest om te helpen bij het repareren van de dvd-speler en nadien was de buurman aan de deur geweest om te zeggen dat het probleem was opgelost.
Daarnaast echter heeft verdachte verklaard dat hij zich niets meer kan herinneren vanaf het moment dat hij 'gebonk' hoorde. Onduidelijk blijft dan ook wanneer en waarom verdachte de hamer heeft gepakt en wat er vervolgens precies is gebeurd.
Ook uit de overige bewijsmiddelen kan, naar het oordeel van de rechtbank, niet worden afgeleid dat verdachte de gelegenheid had om over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. De mogelijkheid blijft open dat verdachte, terwijl hij langzaamaan in een psychose gleed, in een opwelling zijn hamer pakte om "het fort te verdedigen".
De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde, de moord, heeft begaan.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 01 november 2011 te Andelst, in elk geval in de gemeente
Overbetuwe, opzettelijk [Naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin
bestaande dat verdachte opzettelijk die [Naam slachtoffer] met een (klauw)hamer
en met een bezemsteel, meerdere malen, (met kracht) op/tegen het hoofd heeft geslagen, tengevolge waarvan voornoemde persoon is 21
overleden;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van subsidair:
'doodslag'
Het feit is strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Het standpunt van partijen
Zowel de officier van justitie als de verdediging stellen zich op het standpunt dat verdachte geheel ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht.
De beoordeling door de rechtbank
Bij de stukken van het dossier bevinden zich twee gedragskundige rapporten, te weten een psychologisch rapport, opgemaakt op 14 juni 2012 door drs. B. Giessen, psycholoog, alsmede een rapport van psychiatrisch onderzoek, opgemaakt op 11 juni 2012 door de psychiater prof. dr. J.W. Hummelen. De psychiater vermeldt dat verdachte al vanaf 2003 stemmen hoort die hem opdragen dingen te doen. Er is sprake van woedeaanvallen, waarschijnlijk randpsychotische belevingen, waarbij er sprake is van een vernauwd bewustzijn en waarvan verdachte zich na afloop niets kan herinneren. Dat gebeurt vooral wanneer er onverwachte dingen gebeuren waardoor hij zich onder druk gezet voelt. Verdachte is zwakbegaafd en heeft moeite om zijn leven structuur te geven, maar kan dat moeilijk aanvaarden waardoor hij voortdurend te veel hooi op zijn vork neemt en overbelast raakt. Verdachte beschrijft een voor hem ingrijpende gebeurtenis in 2008 waarbij een collega in het beveiligingswerk, [Naam], tijdens een schietpartij om het leven zou zijn gekomen. Dat heeft een traumatisch effect gehad op verdachte. Hij is vanaf die tijd wantrouwend. De voortdurende spanningen nemen in de loop der tijd, met name in 2011 steeds verder toe omdat hij zich verantwoordelijk voelt voor zijn partner en pasgeboren dochter. Vanuit de woonomgeving worden beschuldigingen geuit dat verdachte verantwoordelijk zou zijn voor diverse kleine brandjes in de buurt. Er is sprake van een zwak geïntegreerde persoonlijkheid gecombineerd met zwakbegaafdheid, waardoor verdachte zich voortdurend op de rand van psychotische desintegratie beweegt. Hij onderkent dat zelf echter niet en zijn omgeving evenmin. Voorafgaand, tijdens en na afloop van de fatale gebeurtenissen op 1 november 2011 was er sprake van psychotische symptomen in de vorm van akoestische bevelshallucinaties en paranoïde waangedachten, hetgeen een bepalende rol heeft gespeeld bij verdachtes handelen.
De psycholoog komt tot vergelijkbare bevindingen. Waarschijnlijk hebben zich vanaf het 15e jaar al de eerste symptomen van schizofrenie ontwikkeld. Door zwak ontwikkelde afweermechanismen, overgevoeligheid en een onvermogen om hoofdzaken van bijzaken te onderscheiden kan hij geen afstand nemen van problemen. Bij toenemende stress ontstaat een gemengd beeld van agressie en angst, hetgeen kan leiden tot een destructieve vijandigheid, gepaard gaande met paranoïde waanvorming, hetgeen een structurele eigenschap is.
De gedragsdeskundigen komen op grond van hun onderzoek tot de conclusie dat bij betrokkene sprake is van een ziekelijke stoornis in de vorm van schizofrenie van het paranoïde type (d.d. een psychotische stoornis nao), een dissociatieve stoornis nao, en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van zwakbegaafdheid.
Zij kunnen echter niet exact vaststellen op welke wijze de vastgestelde stoornissen een rol hebben gespeeld bij het tenlastegelegde, omdat verdachte zich niets kan herinneren van de gebeurtenissen die tot de dood van het slachtoffer hebben geleid en de deskundigen dus ook niet een eventueel oorzakelijk verband kunnen duiden. Verdachte kan psychotisch zijn geworden en het tenlastegelegde in psychotische toestand en zonder duidelijke redenen hebben gepleegd, maar er kan ook sprake zijn geweest van handelen vanuit een motief en een daaropvolgende dissociatie. Prof. dr. J.W. Hummelen adviseert met inachtneming van deze reserves dat er sprake is van een sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid, drs. B. Giessen geeft in overweging verdachte te beschouwen als verminderd tot sterk verminderd toerekeningsvatbaar. Indien verdachte evenwel volledig vanuit een psychose heeft gehandeld, zou hij als volledig ontoerekeningsvatbaar moeten worden beschouwd.
In antwoord op nadere vragen van de officier van justitie heeft drs. B. Giessen nog het volgende opgemerkt: "Ik kan zeker niet uitsluiten dat betrokkene in een psychose verkeerde ten tijde van het ten laste gelegde. In mijn rapport heb ik getracht te schrijven dat het waarschijnlijk is dat betrokkene een psychose heeft gehad, maar volledige zekerheid daaromtrent heb ik niet kunnen verkrijgen, omdat betrokkene amnesie claimt ten aanzien van de gebeurtenissen."
Van enige onenigheid tussen verdachte en diens buurman, hetzij ten tijde van het delict, hetzij in de periode daaraan voorafgaand is niet gebleken. Integendeel, uit het dossier komt veeleer naar voren dat verdachte en de buurman goed met elkaar overweg konden en dat verdachte de middag voorafgaande aan het delict zijn buurman nog heeft geholpen met de instelling van zijn dvd-recorder. Ook anderszins is niet van enig motief gebleken. De omstandigheid dat verdachte na de gebeurtenissen mogelijkerwijs op het eerste gezicht rationeel heeft gehandeld bij het wissen van sporen en het verbergen van de hamer, staat volgens de deskundigen niet aan het aannemen van een psychose in de weg. Ook tijdens een psychotische episode of onmiddellijk daarna, kan men ogenschijnlijk weloverwogen en rationeel te werk gaan.
De rechtbank is daarom, in navolging van de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat gelet op het dossier, en met name de hierboven vermelde rapportages, aannemelijk is dat verdachte heeft gehandeld vanuit een psychose.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat het bewezenverklaarde verdachte wegens een ziekelijke stoornis niet kan worden toegerekend. Verdachte is dus niet strafbaar en dient dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6. De motivering van de sanctie(s)
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een tbs met dwangverpleging.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft de rechtbank verzocht om aan verdachte, in plaats van een tbs met dwangverpleging, de minder zware maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis ex artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
* het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 9 juni 2012; en
* de eerdergenoemde rapporten van drs. B. Giessen, psycholoog, gedateerd 14 juni 2012 en prof.dr. J.W. Hummelen, psychiater, gedateerd 11 juni 2012.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft zijn buurman op een zeer gewelddadige wijze en zonder enige aanwijsbare reden om het leven gebracht.
Het slachtoffer, een 45-jarige man uit Sri Lanka, stond in de buurt bekend als een vriendelijke en sympathieke man over wie niemand een kwaad woord sprak. Hij was naar Nederland gevlucht in de hoop hier een veilig leven op te kunnen bouwen tezamen met zijn vrouw en kinderen,die nog in Sri Lanka verbleven. Hij was bezig zijn familie naar Nederland over te laten komen in het kader van gezinshereniging. Nog voordat zijn vrouw en kinderen hem hier konden vergezellen, werd hem echter op gruwelijke wijze het leven ontnomen. Door aldus te handelen heeft hij het slachtoffer zijn meest dierbare bezit ontnomen, te weten zijn leven. Verdachte heeft voorts de nabestaanden hun dierbare ontnomen.
De psychiater en psycholoog schatten het recidiverisico hoog in. Zij hebben gerapporteerd dat een langdurige behandeling van de psychose dient plaats te vinden om het recidiverisico in te perken. Beide deskundigen adviseren verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat bij verdachte ten tijde van het tenlastegelegde sprake was van een ziekelijke stoornis en stelt voorts vast dat het bewezen verklaarde feit een misdrijf als bedoeld in artikel 37a, eerste lid onder 1? van het Wetboek van Strafrecht betreft, waarvoor oplegging van terbeschikkingstelling mogelijk is.
De rechtbank is voorts van oordeel dat, mede gezien de ernst van het begane feit, de ernst van de problematiek van betrokkene en het feit dat volgens de deskundigen een langdurige externe structurering en begeleiding aangewezen is, de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling eist.
Plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis, zoals voorgesteld door de raadsvrouw van verdachte, acht de rechtbank gelet op het voorgaande niet afdoende. Zij neemt daarbij ook in aanmerking dat een plaatsing ex artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht, anders dan een terbeschikkingstelling, minder of geen mogelijkheden kent, in ieder geval geen gestructureerd en met waarborgen omkleed kader, om verdachte aansluitend aan de klinische behandeling ambulant te behandelen en begeleiden, terwijl dit volgens de deskundigen juist wel geïndiceerd is.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eisen dat verdachte van overheidswege wordt verpleegd en overweegt dat het bewezenverklaarde delict een misdrijf is dat gericht is tegen en een gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Nu voorts voldaan is aan alle wettelijke voorwaarden daartoe, zal de rechtbank terbeschikkingstelling met dwangverpleging opleggen.
6a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [Naam benadeelde partij] (gemachtigde: mr. I.F.J. Beugelsdijk) heeft namens haarzelf en haar drie kinderen een vordering tot vergoeding van immateriële schade ingediend. Gevorderd wordt een bedrag van € 48.000,- , bestaande uit immateriële (shock)schade, per persoon begroot op €12.000,-.
Het standpunt van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie en de verdediging hebben zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Zij hebben hiertoe aangevoerd dat recht op vergoeding van shockschade alleen bestaat, als sprake is van geestelijk letsel door de directe waarneming van of confrontatie met een aan een naaste overkomen ongeval of misdrijf. Daarvan is onderhavig geval geen sprake geweest.
Voorts is volgens de officier van justitie en de verdediging niet aangetoond dat sprake was van geestelijk letsel bij de nabestaanden.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat de vordering van benadeelde partij [Naam benadeelde partij] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
In de literatuur en rechtspraak bestaat er veel controverse over de toekenning van smartengeld in geval van affectieve schade en shockschade bij nabestaanden. Ten aanzien van het eerste, heeft de Hoge Raad overwogen dat het ontwikkelen van maatstaven voor de beoordeling daarvan, de rechtsvormende taak van de rechter te buiten gaat. Een wetsvoorstel tot regeling daarvan, is echter door het parlement niet aangenomen.
Ten aanzien van de vergoeding van shockschade heeft de rechtbank gelet op HR 22 februari 2002, NJ 2002, 240 m.n.t. JBMV; LJN AD5356, waarbij de mogelijkheid tot toekenning van vergoeding wegens shockschade aanzienlijk wordt ingeperkt. Hieruit blijkt dat de aard van deze schade meebrengt dat deze schade in het algemeen slechts voor vergoeding in aanmerking komt indien (i) de betrokkene rechtstreeks wordt geconfronteerd met de omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden en, (ii) deze confrontatie bij de betrokkene een hevige schok teweeggebracht heeft, hetgeen zich met name kan voordoen indien sprake is van een nauwe (affectieve) band met degene die door het ongeval is gedood of gewond geraakt. Daarnaast is vereist (iii) het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, welk letsel in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. In zijn arrest van 9 oktober 2009, NJ 2010, 387 m.nt. JBMV, LJN BI8583 heeft de Hoge Raad onverkort aan deze restrictieve benadering vastgehouden.
De rechtbank stelt vast dat in de onderhavige zaak niet is gebleken dat aan al deze eisen is voldaan. Het geconfronteerd worden met de tragische omstandigheden van het overlijden van het slachtoffer via perspublicaties, zoals aangevoerd ter onderbouwing van de vordering, is onvoldoende.
Gezien de eerder vermelde controverse in de (civiele) rechtspraak en de terughoudendheid die in het algemeen te dien aanzien wordt betracht, is het niet (primair) aan de strafrechter om nader vorm en inhoud te geven aan de rechtsontwikkeling in dezen. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard zodat de vordering desgewenst kan worden voorgelegd aan de civiele rechter.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 37a, 37b, 38d en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde feit, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor niet strafbaar.
Ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging.
Gelast dat veroordeelde ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [Naam benadeelde partij].
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
Aldus gewezen door:
mr. F.J.H. Hovens (voorzitter), mr. C. van Linschoten en mr. H.G. Eskes, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y. Rikken, griffier
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 juli 2012.
1 Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door van de regiopolitie Gelderland-Midden, divisie recherche, opgemaakte proces-verbaal, dossier TGO Emma, gesloten op 27 februari 2012 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina's van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2 Proces-verbaal van aanhouding, p. 235-237; schriftelijk bescheid te weten: NFI rapport (pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood), map 3, p. 378.
3 schriftelijk bescheid te weten: NFI rapport (pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood), map 3, p. 379.
4 schriftelijk bescheid te weten: NFI rapport (pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood), map 3, p. 382.
5 Proces-verbaal van aanhouding, p. 237; proces-verbaal van bevindingen, map 3, p. 13; schriftelijk bescheid te weten NFI onderzoeksaanvraag, map 3, p. 361.
6 Schriftelijk bescheid, te weten: NFI rapport (miscrosporenonderzoek aan schedeldelen naar aanleiding van een slagincident in Andelst op 1 november 2011), p. 429-438.
7 schriftelijk bescheid te weten, NFI rapport (onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [Naam slachtoffer] in Andelst op 1 november 2011), map 3, p. 446-455.
8 Proces-verbaal van bevindingen, p 45.
9 Schriftelijk bescheid te weten: onderzoeksaanvraag NFI, p. 352; schriftelijk bescheid, te weten, NFI rapport (onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [Naam slachtoffer] in Andelst op 1 november 2011), p. 398-404.
10 Schriftelijk bescheid, te weten: NFI rapport (microsporenonderzoek aan schedeldelen naar aanleiding van een slagincident in Andelst op 1 november 2011), p. 429-438.
11 schriftelijk bescheid, te weten, NFI rapport (onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [Naam slachtoffer] in Andelst op 1 november 2011), p. 398-404.
12 Proces-verbaal verhoor d.d. 5 december 2011, p. 337.
13 Proces-verbaal van bevindingen, map 3, p. 171
14 Proces-verbaal van bevindingen, map 3, p. 171.
15 Proces-verbaal van bevindingen, map 3, p. 228.
16 Proces-verbaal van bevindingen, p 45; ; schriftelijk bescheid te weten, NFI rapport (onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [Naam slachtoffer] in Andelst op 1 november 2011), map 3, p. 410.
17 Proces-verbaal van bevindingen, map 3, p. 160-162 en schriftelijk bescheid in de vorm van een NFI rapport d.d. 24 januari 2012 ((onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [Naam slachtoffer] in Andelst op 1 november 2011), map 3, p 455-456.
18 Schriftelijk bescheid, te weten, NFI rapport (onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [Naam slachtoffer] in Andelst op 1 november 2011), p. 398-404.
19 Proces-verbaal van bevindingen, map 3, p. 15; Schriftelijk bescheid te weten, onderzoeksaanvraag NFI, p. 362; schriftelijk bescheid te weten, NFI rapport (onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [Naam slachtoffer] in Andelst op 1 november 2011), map 3, p. 455.
20 Proces-verbaal van verhoor van verdachte, p, 334.