ECLI:NL:RBARN:2012:BX2807

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
24 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/326
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijdering registratie gastouder in het Landelijk Register Kinderopvang

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 24 juli 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een gastouder, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem. Eiseres was geregistreerd als gastouder in het Landelijk Register Kinderopvang (LRK), maar deze registratie werd per 23 augustus 2011 door verweerder verwijderd. De reden voor deze verwijdering was dat eiseres niet voldeed aan de eis dat de Nederlandse taal als voertaal werd gebruikt, zoals vastgelegd in artikel 1.55, lid 1 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wkkp). De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres na het voldoen aan de A-toets was geregistreerd in het LRK, en dat er geen grondslag was voor de lezing van verweerder dat deze registratie voorlopig was. De rechtbank oordeelde dat de artikelen 1.65 en 1.66 van de Wkkp de bevoegdheid van het college tot handhaving regelen, maar dat verwijdering uit het LRK niet dwingend is. De rechtbank concludeerde dat verweerder een belangenafweging had moeten maken voordat hij tot verwijdering overging. Het beroep van eiseres werd gegrond verklaard, het bestreden besluit werd vernietigd, en verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van eiseres. De rechtbank gaf aan dat verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar moest nemen, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 12/326
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van
inzake
[naam], eiseres,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. M.E. González Pérez,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 13 december 2011.
2. Procesverloop
Bij besluit van 2 september 2011 heeft verweerder de registratie van eiseres als gastouder in het Landelijk Register Kinderopvang (LRK) per 23 augustus 2011 verwijderd.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 2 september 2011 gehandhaafd.
Tegen het bestreden besluit is beroep ingesteld. Naar de door partijen ingebrachte stukken, waaronder een door verweerder ingediend verweerschrift, wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 12 juni 2012. Eiseres is daar verschenen, vergezeld van haar zoon, [naam 2], en bijgestaan door de gemachtigde, mr. M.E. González Pérez, advocaat te Helmond. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.A.B. Ohoioeloen.
3. Overwegingen
Ingevolge artikel 1.45, derde lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wkkp), zoals die ten tijde van belang luidde, wordt een voorziening voor gastouderopvang niet in exploitatie genomen voordat een onderzoek als bedoeld in artikel 1.62 heeft plaatsgevonden, waaruit blijkt dat de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met het bepaalde bij of krachtens de paragrafen 2 en 3 van deze afdeling.
Ingevolge artikel 1.47a, eerste lid, van de Wkkp draagt de minister zorg voor de inrichting van een register kinderopvang ten behoeve van de waarborging van de kwaliteit en de rechtszekerheid van de kinderopvang en gastouderopvang alsmede ten behoeve van het toezicht op en de handhaving van de bij of krachtens afdeling 3 gestelde regels.
Ingevolge het derde lid, voor zover hier van belang, worden voorzieningen voor gastouderopvang in het register kinderopvang geregistreerd onder een uniek nummer.
Ingevolge artikel 1.55, eerste lid, van de Wkkp, voor zover hier van belang, wordt bij kinderopvang in een voorziening voor gastouderopvang de Nederlandse taal als voertaal gebruikt.
Ingevolge artikel 1.62, eerste lid, van de Wkkp onderzoekt de toezichthouder na een aanvraag als bedoeld in artikel 1.45, eerste of tweede lid, binnen een bij regeling van de minister te stellen termijn of de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met het bepaalde bij of krachtens afdeling 3, paragrafen 2 en 3.
Ingevolge artikel 1.64, eerste lid, van de Wkkp kan de minister beleidsregels stellen omtrent de door de toezichthouder te hanteren werkwijze voor een onderzoek als bedoeld in deze paragraaf.
Ingevolge artikel 10, eerste lid en onderdeel c, van het Besluit registratie kinderopvang (hierna: het Besluit) vindt verwijdering door het college van de gegevens van een organisatie voor kinderopvang uit het register kinderopvang plaats, indien uit onderzoek als bedoeld in artikel 1.62 van de wet is gebleken dat de houder naar verwachting niet dan wel niet langer voldoet aan de bij en krachtens afdeling I, hoofdstuk 3, paragrafen 2 en 3, van de wet gegeven voorschriften.
Op 9 september 2010 heeft eiseres ten behoeve van haar gastouderopvang een aanvraag ingediend tot registratie in het LRK. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft verweerder een onderzoek als bedoeld in artikel 1.62, eerste lid, van de Wkkp laten verrichten. Omdat de Wkkp in 2010 is aangescherpt en een groot aantal gastouderbureaus door verweerder moest worden onderzocht, heeft de minister de Beleidsregels werkwijze toezichthouder kinderopvang (hierna: de Beleidsregels) gewijzigd. Volgens de nieuwe werkwijze die is vastgelegd in de Beleidsregels heeft verweerder het onderzoek in twee delen gesplitst.
Op basis van artikel 8b, eerste lid, van de Beleidsregels verricht de toezichthouder in de periode van 1 juli 2010 tot en met 31 december 2011 allereerst een administratief onderzoek aan de hand van een toetsingskader overeenkomstig het model in bijlage 3, deel A (hierna: A-toets). Indien hieraan wordt voldaan, wordt op basis van artikel 8b, tweede lid, van de Beleidsregels uiterlijk 31 december 2011 een onderzoek aan de hand van toetsingskader overeenkomstig model in bijlage 3, deel B, verricht. Dit onderzoek vindt plaats aan de hand van een inspectiebezoek (hierna: B-toets).
Op basis van de A-toets is eiseres bij besluit van 5 oktober 2010 voor registratie in het LRK in aanmerking gebracht. Hierbij is tevens meegedeeld dat nog een B-toets kon worden uitgevoerd en dat bij een negatieve uitslag onmiddellijke verwijdering uit het LRK volgt.
Op 1 augustus 2011 heeft verweerder in het kader van de B-toets een inspectiebezoek door de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden aan eiseres doen plaatsvinden.
De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in het inspectierapport, waaruit als volgt blijkt.
De toezichthouder heeft ten tijde van de controle geconstateerd dat de gastouder met het gastkind van drie jaar gedeeltelijk Turks en gedeeltelijk Nederlands sprak. Op de vraag van de toezichthouder welke taal tijdens de opvang wordt gebruikt, heeft de gastouder geantwoord dat beide talen worden gebruikt. Daarnaast heeft de toezichthouder de gastouder diverse vragen gesteld over onder andere het behaalde certificaat “goed gastouderschap” en het pedagogisch beleidsplan van het gastouderbureau. Tijdens het interview zijn diverse vraagstellingen gebruikt. De gastouder beheerste het Nederlands onvoldoende om de vragen van de toezichthouder met betrekking tot het inspectieonderzoek in redelijke mate te beantwoorden.
Op basis van het inspectierapport heeft verweerder geconcludeerd dat eiseres niet voldoet aan de in artikel 1.55, eerste lid, van de Wkkp neergelegde eis dat in een voorziening voor gastouderopvang de Nederlandse taal als voertaal gebruikt, op basis waarvan de registratie van eiseres uit het LRK is verwijderd.
Eiseres heeft het bestreden besluit gemotiveerd bestreden. Op haar stellingen zal de rechtbank in het navolgende, voor zover nodig, ingaan.
Eiseres heeft betoogd dat verweerder ten onrechte aan haar geen hersteltermijn heeft geboden en doet een beroep op verweerders handhavingsbeleid, dat voorziet in een aantal voorafgaande stappen, alvorens tot verwijdering uit het LRK wordt overgegaan.
Verweerder heeft gesteld dat het handhavingsbeleid in dit geval niet van toepassing is, omdat eiseres slechts op basis van de A-toets in het LRK is geregistreerd. Omdat eerst kan worden gesproken van een erkenning als gastouder als ook de B-toets met goed gevolg is afgelegd, kan eiseres niet worden erkend als gastouder, zodat ook geen grond bestaat om eiseres in het LRK te registreren. Dit heeft volgens verweerder tot gevolg dat de registratie uit het LRK moet worden verwijderd.
De rechtbank stelt vast dat eiseres naar aanleiding van het voldoen aan de A-toets als gastouder is geregistreerd in het LRK. Voor de lezing van verweerder, die kennelijk uitgaat van een voorlopige registratie in het LRK, ziet de rechtbank echter geen grondslag in de Wkkp en het Besluit. Evenmin wordt in de Beleidsregels aangegeven dat de registratie die op de A-toets volgt voorlopig zou zijn. Integendeel, hierin wordt voor het overgangsjaar 2010 gesproken over een “goedgekeurde aanvraag tot registratie” na de A-toets. Aan het voorgaande doet niet af dat aan eiseres in het besluit van 5 oktober 2010 is meegedeeld dat een B-toets nog kon plaatsvinden en dat bij een negatieve uitslag onmiddellijke verwijdering uit het LRK zou volgen.
Verder stelt de rechtbank vast dat de artikelen 1.65 en 1.66 van de Wkkp, waarin het gemeentelijke ingrijpen is geregeld, is voorzien in een bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders tot verscheidene vormen van handhaving. Anders dan de tekst van artikel 10 van het Besluit suggereert, vindt verwijdering uit het LRK bij niet voldoen aan de wettelijke vereisten voor gastouderopvang niet dwingend plaats, maar is dit naar het de rechtbank voorkomt een bevoegdheid van het bestuursorgaan, waarbij een belangenafweging dient plaats te vinden. Een andere uitleg zou de genoemde wetsartikelen zinledig maken.
De conclusie is dat verweerder niet verplicht is tot verwijdering, maar daartoe een bevoegdheid heeft. Dat betekent dat verweerder een afweging had moeten maken of hij van die bevoegdheid of van een minder vergaande maatregel gebruik zou maken. Het beroep is gegrond en het besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Verweerder zal, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen.
Ten aanzien van het in bezwaar gedane verzoek van eiseres om vergoeding van de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken, merkt de rechtbank op dat verweerder bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar daarover dient te beslissen.
De rechtbank acht wel termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep, welke zijn begroot op € 874 aan kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrage van € 874;
bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 152 aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.N. Crol, voorzitter, en mr. S.W. van Osch - Leysma en mr. D.J. Post, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Bolzoni, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op:
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: