ECLI:NL:RBARN:2012:BX3108

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
31 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/720303-12 + 05/701802-11 (ttz gev)
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. dr. N. Djebali
  • mr. F.J.H. Hovens
  • mr. J. Barrau
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van een volwassene en poging tot zware mishandeling van een baby

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 31 juli 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling van een volwassene en poging tot zware mishandeling van een negen maanden oude baby. De verdachte, geboren in 1980 op Sint Maarten, werd bijgestaan door haar advocaat mr. E.R.T. Tromp. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 17 februari 2011 de aangeefster, [slachtoffer 1], heeft mishandeld door haar meerdere keren in het gezicht te slaan, wat resulteerde in letsel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling, maar sprak haar vrij van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen konden worden.

Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van het toebrengen van letsel aan [slachtoffer 2], een baby, tussen 12 en 13 oktober 2011. De rechtbank concludeerde dat het letsel van [slachtoffer 2] alleen door menselijk handelen kon zijn veroorzaakt, en niet door accidentele toedracht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met opzet en met kracht op het hoofd van de baby had geslagen, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van poging tot zware mishandeling. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en behandeling.

De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld. De vordering van [slachtoffer 1] werd gedeeltelijk toegewezen, terwijl de vordering van [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank legde de verdachte de verplichting op om schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partijen, met wettelijke rente vanaf de datum van de bewezenverklaarde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Promis II
Parketnummer : 05/720303-12 en 701802-11 (ttz.gev.)
Datum zitting : 24 januari 2012, 03 april 2012, 26 juni 2012 en 17 juli 2012
Datum uitspraak : 31 juli 2012.
TEGENSPRAAK
Vonnis van de meervoudige kamer in de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen
naam : [naam verdachte]
geboren op : [geboortedatum] 1980 te Sint Maarten
adres : [adres]
plaats : [woonplaats],
thans gedetineerd in Zwolle PPC.
Raadsvrouw : mr. E.R.T. Tromp, advocaat te Nijmegen.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
ten aanzien van parketnummer 05/720303-12
zij op of omstreeks 17 februari 2011 in de gemeente Doetinchem opzettelijk mishandelend [slachtoffer 1]
- ( meermalen) in/op/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd heeft gestompt/geslagen en/of
- ( met kracht) aan de haren heeft getrokken en/of
- ( met kracht) de hand heeft vastgepakt en/of (vervolgens) die hand en/of arm naar achteren heeft gedraaid en/of (vervolgens) die hand en/of arm naar boven heeft geduwd,
waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
(ten aanzien van parketnummer 05/701802-11 na een ter zitting d.d. 17 juli 2012 toegewezen vordering nadere omschrijving tenlastelegging)
1.
zij in of omstreeks de periode van 12 oktober 2011 tot en met 13 oktober 2011 in de gemeente Arnhem, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 2] 2011) van het leven te beroven, opzettelijk die [slachtoffer 2] meerdere malen, althans eenmaal (met kracht) (met een hard voorwerp) in het gezicht, althans op/tegen het hoofd en/of elders op het lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt, althans die [slachtoffer 2] (met kracht) tegen een hard voorwerp heeft geduwd, althans een of meer geweldshandeling(en) op het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft toegepast, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
zij in of omstreeks de periode van 12 oktober 2011 tot en met 13 oktober 2011 in de gemeente Arnhem, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om aan [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 2] 2011) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk die [slachtoffer 2] meerdere malen, althans eenmaal (met kracht) (met een hard voorwerp) in het gezicht, althans op/tegen het hoofd en/of elders op het lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt, althans die [slachtoffer 2] (met kracht) tegen een hard voorwerp heeft geduwd, althans een of meer geweldshandeling(en) op het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft toegepast, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair:
zij in of omstreeks de periode van 12 oktober 2011 tot en met 13 oktober 2011 in de gemeente Arnhem, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum slachtoffer 2] 2011) meerdere malen, althans eenmaal (met kracht) (met een hard voorwerp) in het gezicht, althans op/tegen het hoofd en/of elders op het lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt, althans die [slachtoffer 2] (met kracht) tegen een hard voorwerp heeft geduwd, althans een of meer geweldshandeling(en) op het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft toegepast, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
2.
zij in of omstreeks de periode van 12 oktober 2011 tot en met 13 oktober 2011 in de gemeente Arnhem opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 3], geboren op [geboortedatum slachtoffer 3] 2007), meerdere malen, althans eenmaal (met kracht) heeft geslagen en/of gestompt (al dan niet met een hard voorwerp), waardoor deze [slachtoffer 3] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is laatstelijk op 17 juli 2012 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. E.R.T. Tromp, advocaat te Nijmegen.
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd [slachtoffer 1].
Als benadeelde partijen zijn ter terechtzitting verschenen de ouders van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3].
De officier van justitie, mr. J. Grijns, heeft gerekwireerd.
Verdachte en haar raadsvrouw hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Ten aanzien van de zaak onder parketnummer 05/720303-121
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 17 februari 2011 heeft verdachte met kracht de hand van [slachtoffer 1] vastgepakt en haar meermaals in het gezicht geslagen en/of gestompt waardoor deze pijn heeft ondervonden.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte betwist [slachtoffer 1] aan de haren te hebben getrokken en haar hand en/of arm naar achteren te hebben gedraaid en/of (vervolgens) naar boven te hebben geduwd. Voorts betwist verdachte [slachtoffer 1] letsel te hebben toegebracht.
Beoordeling door de rechtbank
Op 17 februari 2011 heeft [slachtoffer 1] aangifte gedaan van mishandeling door verdachte.
Aangeefster heeft onder meer gesproken over een erg hard vastpakken door verdachte van haar rechterhand. Vervolgens heeft verdachte haar rechterarm naar achteren gedraaid en deze naar boven geduwd, zo verklaart aangeefster. Zij had hierdoor pijn aan haar arm en hand.3
Aangeefster is op 17 februari 2011 onderzocht door haar huisarts, dhr. van der Vinne. Als letsel is geconstateerd een kneuzing/verdraaiing van de rechterarm en van de pols/schouder.4
In een verhoor van 21 april 2011 verklaart aangeefster wederom bij de huisarts te zijn geweest omdat de pijn aan haar schouder aanhield. Zij is door hem verwezen naar een orthopeed en een plastisch chirurg. De orthopeed stelde vast dat de pezen in haar schouder waren opgerekt en dat er een ontsteking tussen de aanhechting in haar schouder zat. Aangeefster vernam van de plastisch chirurg dat een tunnel in de middelvinger van haar rechterhand was dichtgeknepen waardoor een ontsteking was ontstaan. Op 13 mei 2011 is zij aan die vinger geopereerd.5
De rechtbank acht op basis van de aangifte, de geneeskundige verklaring en de aanvullende verklaring van aangeefster wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tevens met kracht de rechterhand en -arm van aangeefster naar achteren heeft gedraaid en vervolgens naar boven heeft geduwd en dat aangeefster hierdoor niet alleen pijn maar ook letsel heeft ondervonden. Hoewel verdachte een andere lezing geeft van het gebeuren, ondersteunt de geneeskundige verklaring die nog dezelfde dag is opgemaakt, de aangifte, in welke verklaring specifiek wordt gesproken van pijn en letsel aan hand, arm en schouder. Daarbij heeft aangeefster in een verhoor ongeveer twee maanden na dato aangegeven aan de confrontatie letsel aan de schouder en de rechterhand te hebben overgehouden. Verdachtes enkele en niet nader onderbouwde verklaring dat het letsel mogelijk is ontstaan door een vallen van aangeefster bij de confrontatie acht de rechtbank voorts niet geloofwaardig gelet op de aard van het letsel en de door aangeefster afgelegde verklaringen omtrent de wijze van ontstaan daarvan.
Er is in het dossier verder onvoldoende bewijs aanwezig dat verdachte zich ook aan de andere tenlastegelegde vorm van geweld, namelijk het trekken aan de haren, schuldig heeft gemaakt.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
zij op of omstreeks 17 februari 2011 in de gemeente Doetinchem opzettelijk mishandelend [slachtoffer 1]
- meermalen in het gezicht heeft gestompt/geslagen en
- met kracht de hand heeft vastgepakt en vervolgens die hand en arm naar achteren heeft gedraaid en vervolgens die hand en arm naar boven heeft geduwd,
waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Ten aanzien van de zaak onder parketnummer 05/701802-116
Feit 1:
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 12 oktober 2011 omstreeks 18.00 uur is het slachtoffer [slachtoffer 2] door haar ouders bij verdachte gebracht. [slachtoffer 2] had toen geen zichtbaar letsel op haar gezicht. Op 13 oktober 2011 omstreeks 13.30 uur is [slachtoffer 2] door haar ouders bij verdachte opgehaald. [slachtoffer 2] had daarbij zichtbaar letsel op haar gezicht. Verdachte is vanaf het moment van brengen tot aan dat van ophalen met [slachtoffer 2] en haar zus [slachtoffer 3] in haar woning aan de [adres] te Arnhem gebleven. Verdachte heeft in die periode geen andere personen in die woning ontvangen.7
Op 14 oktober 2011 omstreeks 14.00 uur is door arts W. Stoop van Ziekenhuis Rijnstate Arnhem bij [slachtoffer 2] meervoudig gezichtsletsel vastgesteld, te weten twee streepvormige verwondingen en een bloeduitstorting op het voorhoofd links, schaafwond op het voorhoofd, bloeduitstortingen en zwellingen bij het linkeroog en oogleden, bloeduitstortingen op de neusrug en linkerwang, oppervlakkige schaafwond op de linkerwang, vier puntvormige rode plekjes aan de binnenzijde van de linkerwang, een bloeduitstorting en zwelling in het buitenste deel van de bovenlip aan de linkerzijde.8
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde feit, poging doodslag.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat onvoldoende bewijs aanwezig is om tot enige bewezenverklaring te komen. De mogelijkheid bestaat dat het letsel op een andere wijze dan door slaan of stompen is ontstaan, zoals door niet nader geduide lichamelijke afwijkingen bij het slachtoffer, door een accidentele oorzaak zoals een val in het ledikant of het in aanraking komen van het hoofd van het slachtoffer met mogelijk ruwe spijlen van het ledikant hetzij door toedoen van haar zusje [slachtoffer 3]. Bovendien bestaat de mogelijkheid dat het slachtoffer met nog niet duidelijk zichtbaar letsel naar verdachte is gebracht. Daarbij acht de verdediging het letsel niet zo ernstig dat sprake was van een kans op een overlijden of op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel.
Beoordeling door de rechtbank
Oorzaak en tijdstip van ontstaan letsel
De ouders hebben verklaard dat [slachtoffer 2] geen verwondingen in haar gezicht had toen zij haar bij verdachte achterlieten.9 Verdachte heeft hetzelfde verklaard ter zitting. Op 18 oktober 2011 is de moeder met [slachtoffer 2] bij het consultatiebureau geweest. Daar is geconstateerd dat [slachtoffer 2] een baby is die het heel goed doet en die in een blakende gezondheid verkeert. Ook is bij dat onderzoek geen letsels geconstateerd, aldus de verklaring van J.D.A. van der Heiden, arts consultatiebureau te Arnhem, d.d. 18 oktober 2011.10
In zijn deskundigenrapport opgemaakt op 23 januari 201211 heeft R.A.C. Bilo, als forensisch arts werkzaam bij het NFI, gerapporteerd dat op basis van het beloop van de genezing van de bloeduitstortingen dermatologische aandoeningen zijn uit te sluiten. Ook stofwisselings- en bindweefselziekten zijn op basis van dat beloop alsook op grond van het ontbreken van andere afwijkingen uit te sluiten. Een stollingsprobleem acht Bilo zeer onwaarschijnlijk nu er in de periode van 13 tot 19 oktober 2011 geen nieuwe blauwe plekken zijn bijgekomen en [slachtoffer 2], zoals volgt uit haar medische voorgeschiedenis, voorafgaande aan de opname in het ziekenhuis op 13 oktober 2011 nimmer dergelijke verwondingen heeft gehad (ter zitting heeft Bilo nogmaals bevestigd dat hij een stollingsprobleem nagenoeg uitgesloten acht). Het klinisch beloop van de zwelling in [slachtoffer 2]'s gezicht past, aldus Bilo, eveneens niet bij een medische aandoening. Voorts heeft Bilo geen aanwijzingen voor medische aandoeningen gevonden die kunnen leiden tot een patroonafwijking (de "u-vormige" verwonding op het voorhoofd) die bij [slachtoffer 2] op en na 13 oktober 2011 zichtbaar is geweest. Ook past het klinisch beloop van het letselpatroon op het gezicht niet bij een medische aandoening. De typische vorm van het letsel op het voorhoofd, te weten een dubbele u-vorm, wijst niet in de richting van een reeds bestaande lichamelijke aandoening als oorzaak, integendeel. Bilo heeft aangegeven dat nu, [slachtoffer 2] geen medische afwijkingen heeft zoals allergieën en/of bloedstollingsproblemen, die vorm een duidelijke indicatie is van een contacttrauma.12
De schaafwonden op voorhoofd en linkerwang kunnen volgens Bilo alleen door contacttrauma zijn veroorzaakt. Hetzelfde geldt voor het letsel aan de binnenzijde van de bovenlip. Bilo concludeert dat geen aanwijzingen voor aangeboren of verworven aandoeningen bestaan. Het gezichtsletsel kan zijns inziens alleen door trauma of traumata zijn veroorzaakt.. Bilo heeft gerapporteerd dat het letsel imponeert als recent, dat wil zeggen maximaal enkele dagen oud. E. Edelenbosch, kinder- en forensisch arts KNMG, komt tot een gelijke conclusie in zijn rapport bij de rechtbank ingekomen op 9 mei 2011.13 Hij spreekt van vers letsel jonger dan 24 uur, Ook de forensisch arts Stoop komt in zijn eerdergenoemd rapport tot de conclusie dat het letsel recent is ontstaan, niet vóór 12 oktober 2011.
Gelet op de bevindingen van de deskundigen acht de rechtbank niet aannemelijk dat een lichamelijke aandoening het gezichtsletsel heeft kunnen veroorzaken.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande niet aannemelijk dat het letsel voor 12 oktober 2011, 18.00 uur is ontstaan.
Hierbij merkt de rechtbank op dat uit de rapporten van Bilo en Edelenbosch en uit hetgeen Bilo ter terechtzitting heeft verklaard ook geen aanwijzingen volgen voor medische aandoeningen waarmee een door de verdediging gesuggereerd vertraagd optreden van letsel kan worden verklaard.
Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het gezichtsletsel van [slachtoffer 2] alleen door geweld van buitenaf kan zijn veroorzaakt. De rechtbank stelt verder vast dat dit letsel is ontstaan in de periode door [slachtoffer 2] bij verdachte doorgebracht, dat wil zeggen tussen 12 oktober 2011, 18.00hr en 13 oktober 2011, 13.30hr.
De vraag die vervolgens dient te worden beantwoord, is op welke wijze het gezichtsletsel bij [slachtoffer 2] is ontstaan, te weten accidenteel (door een ongeluk) of ten gevolge van een menselijk handelen.
Accidenteel letsel
De verdediging heeft aangevoerd dat het letsel van [slachtoffer 2] mogelijk een accidentele toedracht kent. Hierbij heeft de verdediging twee mogelijkheden geschetst: een val in het ledikant of het in aanraking komen van het hoofd met mogelijk ruwe spijlen van het ledikant.
H.G.T. Nijs, forensisch arts KNMG, geeft in zijn voorlopige beantwoording van de consultvraag d.d. 14 oktober 2011 aan dat een kind van de leeftijd van [slachtoffer 2] onvoldoende kracht kan ontwikkelen om dergelijke letsels bij zichzelf te veroorzaken. Een val tegen de spijlen zal, als het kind zou gaan staan, niet tot een zodanig uitgebreid over het hoofd verspreid letsel leiden.14
In zijn eerder genoemd deskundigenrapport van 23 januari 2012 heeft ook Bilo aangegeven dat een val in het ledikant geen afdoende verklaring vormt voor het ontstaan van het letsel. Aangezien er geen aanwijzingen aanwezig zijn voor aangeboren of verworven aandoeningen is het ontstaan van een zodanig omvangrijk en gecompliceerd letsel door een val in een ledikant uitgesloten. Ter terechtzitting heeft Bilo hieraan toegevoegd dat ook door een herhaaldelijk vallen in het ledikant van [slachtoffer 2] niet dit gecompliceerde letsel bij haar heeft kunnen ontstaan. Het "u-vormige" letsel op het voorhoofd moet zijn ontstaan door een contacttrauma dat hetzij met grote kracht, hetzij met grote snelheid, hetzij met beide, is toegebracht.
Voor het scenario dat [slachtoffer 2] zelf het letsel heeft toegebracht door een bonken met het hoofd tegen de spijlen van het ledikant, ziet Bilo geen aanwijzingen. Dit 'bonken' is een gedragsstoornis die zich langzaam ontwikkelt en die aldus eerder geconstateerd had moeten worden.15 Bilo verwacht ook niet dat door een aanraking van het hoofd met de spijlen van het ledikant de schaafwonden zijn ontstaan, daar het - voor zover hij op de foto heeft kunnen zien - glad gelakte spijlen betrof. Bij een forse snelheid verwacht je in zo'n geval een brandwond en geen schaafwond. Indien de spijlen ongelakt en ruw waren, acht Bilo een zodanig ontstaan van de schaafwonden tevens zeer veel minder waarschijnlijk dan een ontstaan op andere wijzen. Bilo wijst bovendien op de vorm van de u-vormige verwonding op het voorhoofd. Die vorm past niet bij de spijlen die een aantal centimeter uit elkaar staan. Deze vorm kan, aldus Bilo, mogelijk wel zijn ontstaan door een slaan met de vlakke hand en met voldoende snelheid en kracht waardoor op de huid een afdruk van vingers zichtbaar wordt.16
De rechtbank acht op grond van de vorenstaande bevindingen van de deskundigen niet aannemelijk dat het gezichtsletsel van [slachtoffer 2] een accidentele toedracht kent. Zowel een vallen in het ledikant als een bonken c.q. stoten van het hoofd tegen de spijlen van het ledikant wordt door de deskundigen zeer onwaarschijnlijk geacht als mogelijke oorzaak van het uitgebreide en gecompliceerde letsel. Voorts neemt de rechtbank mee dat verdachte ter zitting heeft verklaard dat er geen voorwerpen in het ledikant hebben gelegen waaraan [slachtoffer 2] zich heeft kunnen bezeren. Bovendien heeft verdachte ook nog verklaard dat zij [slachtoffer 2] niet heeft zien vallen in het ledikant dan wel elders in haar woning.17
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat het gezichtsletsel bij [slachtoffer 2] alleen ten gevolge van een menselijk handelen kan zijn ontstaan (zogenoemd toegebracht letsel).
Toegebracht letsel
De verdediging heeft betoogd dat het gezichtsletsel bij [slachtoffer 2] mogelijk is toegebracht door haar oudere zus [slachtoffer 3], geboren [geboortedatum slachtoffer 3] 2007, die in de betreffende periode van 12 oktober op 13 oktober 2011 eveneens bij verdachte in haar woning logeerde.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij in de nacht van 12 op 13 oktober 2011 en in de ochtend van 13 oktober 2011 bij het uit bed halen van [slachtoffer 2] geen gezichtsletsel heeft geconstateerd. Ook bij het weer naar bed brengen van [slachtoffer 2] omstreeks 12.00 op de eerste verdieping van de woning heeft zij geen letsel gezien. Hierna is verdachte met [slachtoffer 3] beneden gebleven. Zij zijn niet boven geweest tot het moment dat zij [slachtoffer 2] hoorde krijsen, aldus verdachte. Verdachte heeft [slachtoffer 3] weliswaar enige tijd op de gang gezet; zij heeft [slachtoffer 3] toen echter wel heel goed gehoord daar de gangdeur openstond. Verdachte is toen ook op de gang geweest om onder meer naar de wc te gaan en heeft [slachtoffer 3] gezien. Verdachte heeft nadat zij [slachtoffer 3] op de gang had gezet muziek aangezet in de woonkamer. Ondanks deze muziek kon zij de kinderen duidelijk horen Verdachte heeft voorts verklaard dat op het moment dat zij [slachtoffer 2] boven hoorde krijsen, zij [slachtoffer 3] al weer in de woonkamer had gelaten. Naar aanleiding van het gekrijs is verdachte naar boven gelopen, heeft [slachtoffer 2] uit het ledikant gehaald en heeft toen voor het eerst het gezichtsletsel bij haar gezien.18
Getuige-deskundige R.A.C. Bilo heeft verklaard dat, indien gezichtsletsel als het onderhavige bij een kind van de leeftijd van [slachtoffer 2] wordt toegebracht, dit kind meteen zal gaan huilen.19 Verdachte spreekt over het huilen van [slachtoffer 2] als een ander geluid dan zij voorheen bij haar had gehoord. Verder geeft verdachte aan dat [slachtoffer 2] normaal gesproken met huilen ophield zodra zij haar een speen in de mond deed, hetgeen de bewuste 13 oktober 2011 echter niet hielp. Verdachte kreeg kippenvel van het gehuil, zo verklaart zij.20
Uitgaande van verdachtes verklaring omtrent het moment van constateren van het letsel, het hieraan voorafgaande verblijf van [slachtoffer 3] beneden in de woning en het type huilen en gelet op Bilo's verklaring omtrent de aanvang van dit huilen, acht de rechtbank de door de verdediging geopperde mogelijkheid niet aannemelijk. Deze verklaringen sluiten uit dat [slachtoffer 3] 's nachts dan wel 's ochtends het gezichtsletsel kan hebben toegebracht. Verdachte heeft in de ochtend bij het uit bed halen geen letsel geconstateerd en [slachtoffer 3] is hierna niet alleen naar boven gegaan.
Mocht [slachtoffer 3] gedurende haar verblijf op de gang toch naar boven zijn gegaan, dan ligt het niet voor de hand dat [slachtoffer 2] pas enige tijd later is gaan huilen toen [slachtoffer 3] weer beneden was.
De rechtbank komt tot de conclusie dat nu vaststaat dat geen anderen in de woning zijn geweest en enige andere oorzaak van het letsel kan worden uitgesloten, verdachte overblijft als enige mogelijke dader en het letsel derhalve moet hebben veroorzaakt.
De juridische kwalificatie van het handelen
De verdediging heeft aangevoerd dat het gezichtsletsel van [slachtoffer 2] niet dermate ernstig is geweest dat hiermede een kans op een overlijden dan wel zwaar lichamelijk letsel is ontstaan.
In zijn deskundigenrapport21 schrijft E. Edelenbosch, kinder- forensisch arts bij het VUmc Amsterdam, over de ontstaanswijze van het letsel het volgende:
"(...) Op het voorhoofd van [slachtoffer 2], tekent zich, een niet nader te duiden, patroon af. Dit zou overeen kunnen komen met een voorwerp waarmee is geslagen. (...) De letsels van wang en oog zijn complex, passend bij contacttrauma. Meest waarschijnlijk passend bij herhaald mechanisch trauma, zoals stompen en slaan. (...)"
R.A.C. Bilo schrijft eveneens in zijn deskundigenrapport dat het letsel wijst op een contacttrauma, dat wil zeggen stomp botsend geweld. Hij geeft aan dat mogelijk sprake is geweest van traumata en wellicht van een combinatie van botsend en samendrukkend (samendrukken, trekken, draaien van de huid) geweld. Het is niet vast te stellen of het letsel is veroorzaakt door contact met een voorwerp en/of een lichaamsdeel (bijvoorbeeld een hand of voet), aldus Bilo. Ter terechtzitting heeft Bilo verder gewezen op de vorm van de schaafwonden op het voorhoofd, te weten een dubbele u-vorm. Deze specifieke vorm kan mogelijk ontstaan door een slaan met de vlakke hand en met voldoende snelheid en kracht waardoor op de huid een afdruk van vingers zichtbaar wordt.22
Gelet op de aard van het letsel dat uitgebreid en gecompliceerd is en de verklaringen van de deskundigen, is naar het oordeel van de rechtbank bewezen dat het gezichtsletsel bij [slachtoffer 2] is veroorzaakt door een meermaals met kracht slaan op en/of tegen het hoofd met een hard voorwerp en/of met de hand. Er is in het dossier en met de deskundigenverklaringen voorts onvoldoende bewijs aanwezig dat verdachte zich ook aan de overige tenlastegelegde vormen van geweld heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of er sprake is van een poging doodslag dan wel een poging tot zware mishandeling.
Het hoofd van een negen maanden oude baby is een zeer kwetsbaar lichaamsdeel dat met grote voorzichtigheid moet worden behandeld. Omtrent de toedracht van het geweld zijn evenwel belangrijke aspecten onvoldoende uitgekristalliseerd om een poging doodslag, waartoe de officier van justitie heeft gerekwireerd, bewezen te verklaren. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat onbekend is met welke krachtinspanning precies is geslagen, waarmee is geslagen en hoe vaak (met de hand en/of een hard voorwerp en/of een combinatie van beide). Het letsel betrof oppervlakkige verwondingen die na enige weken waren hersteld. M. Schrama, kinderarts van het Rijnstate ziekenhuis te Arnhem, heeft verklaard dat [slachtoffer 2] niet in levensgevaar heeft verkeerd.23 De rechtbank concludeert hieruit dat er geen aanmerkelijke kans heeft bestaan dat [slachtoffer 2] als gevolg van het toegebrachte letsel had kunnen overlijden, zodat verdachte zal worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde: poging doodslag.
Vaststaat dat verdachte [slachtoffer 2] meerdere malen met de hand en/of met een hard voorwerp met kracht op en/of tegen het hoofd heeft geslagen. De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat een hoofd van een baby van omstreeks negen maanden oud dermate kwetsbaar is dat indien daarop geweld - zoals door verdachte is toegepast - wordt uitgeoefend, op zijn minst de aanmerkelijke kans bestaat dat dit tot zwaar lichamelijk letsel leidt. De jegens [slachtoffer 2] uitgevoerde handelingen van verdachte kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm dan ook in ieder geval worden aangemerkt als gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Door zo te handelen heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Derhalve was bij verdachte sprake van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 2].
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft gepoogd [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. .
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
zij in de periode van 12 oktober 2011 tot en met 13 oktober 2011 in de gemeente Arnhem, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om aan [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 2] 2011) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk die [slachtoffer 2] meerdere malen, (met kracht) (met een hard voorwerp) in het gezicht, heeft geslagen en/of gestompt terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Feit 2:
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van verdachte van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan en zal haar daarvan vrijspreken.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het feit onder parketnummer 05/720303-12:
Mishandeling.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair onder parketnummer 05/701802-11:
Poging zware mishandeling.
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Met betrekking tot het feit onder parketnummer 05/720303-12 heeft de raadsvrouw van verdachte een beroep gedaan op noodweer c.q. noodweerexces. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte zich in een noodweersituatie bevond, omdat sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer 1]. [slachtoffer 1] schopte verdachte, had haar zoon vast en kneep hem. Onder die omstandigheden was verdediging geboden was en subsidiair verontschuldigbaar vanwege de hevige gemoedstoestand die de aanranding bij verdachte had veroorzaakt. In dit kader heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verklaring van getuige [getu[getuige 2] over het gebeuren onbetrouwbaar is en niet tot bewijs kan worden gebezigd.
De rechtbank constateert dat de verklaringen van aangeefster [slachtoffer 1] en getuige [getuige 2] voor wat betreft de wijze van ontstaan van de confrontatie onderling consistent zijn. Beiden verklaren dat verdachte als eerste geweld jegens [slachtoffer 1] heeft gebruikt. Het enkele feit dat getuige [getuige 2] de lengte van verdachte onjuist heeft ingeschat, betekent nog niet - zoals de verdediging heeft aangevoerd - dat haar verklaring daarom onbetrouwbaar is. De door de verdediging voorts aangevoerde omstandigheid dat getuige [getuige 2] in tegenstelling tot verdachte en aangeefster [slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte pas na aangeefster bij het kantoor van Jeugdzorg arriveerde, vindt geen steun in de door getuige [getuige 2] bij de politie op 1 maart 2011 afgelegde verklaring. [getuige 2] geeft dan namelijk aan niet precies te weten waar verdachte vandaan kwam toen zij haar richting aangeefster en de jongen zag lopen. Het kan daarom zeer wel mogelijk zijn dat verdachte vanuit dezelfde richting kwam gelopen als door haarzelf en aangeefster is verklaard, namelijk vanaf (de trap van) kantoor Jeugdzorg. Dit geldt temeer daar getuige [getuige 2] zich in het kantoor van Jeugdzorg bevond en vanuit een ander perspectief de situatie bekeek. Verder zijn er geen omstandigheden gebleken waaruit kan worden afgeleid dat de verklaring van [getuige 2] onbetrouwbaar is. Die verklaring is derhalve te bezigen tot bewijs.
De rechtbank verwerpt voorts het noodweerverweer en overweegt daartoe dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte voorafgaande aan haar eigen optreden daadwerkelijk is geschopt en/of dat haar zoon is geknepen door aangeefster [slachtoffer 1] en dat daarmee sprake is geweest van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. De lezing van verdachte wordt niet ondersteund door de andere betrokkenen - te weten aangeefster [slachtoffer 1] en de getuige [getuige 2] -, die beiden verklaren dat verdachte als eerste geweld heeft gebruikt.
De rechtbank verwerpt eveneens het door de raadsvrouw subsidiair gevoerde beroep op noodweerexces, aangezien gelet op het vorenoverwogene geen sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding.
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het feit onder parketnummer 05/720303-12 en van feit 1 primair onder parketnummer 05/701802-11 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Als bijzondere voorwaarde vordert de officier van justitie oplegging van reclasseringscontact inclusief een meldingsgebod en behandelverplichting zoals omschreven in het rapport van Reclassering Nederland. De officier van justitie heeft bij de formulering van haar eis uitdrukkelijk rekening gehouden met de ernst van de feiten, waarbij het tweede feit zwaar is meegewogen vanwege de zeer jonge leeftijd van het slachtoffer en haar weerloze positie ten tijde van het plegen van het geweld door verdachte.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ter zake van het feit onder parketnummer 05/720303-12 geconcludeerd tot ontslag van alle rechtsvervolging. Ter zake van feit 1 primair onder parketnummer 05/701802-11 heeft zij geconcludeerd tot vrijspraak bij gebrek aan bewijs. Voor het geval toch tot een bewezenverklaring van dit laatste feit wordt gekomen, merkt de raadsvrouw op dat sprake is van oppervlakkig gezichtsletsel dat volledig is hersteld. Voorts wijst zij erop dat verdachte niet bekend is met kindermishandeling. Tevens merkt zij op dat verdachte meer dan 9 maanden in voorarrest zit en bereid is mee te werken aan een behandeling. Daarbij lijdt verdachte aan een ernstige vorm van diabetes. De arts van PPC Zwolle zou hebben aangegeven dat sprake is van detentieongeschiktheid. Bovendien heeft de reclassering tot een schorsing geadviseerd en hebben psycholoog en psychiater tot een behandeling geadviseerd. De raadsvrouw stelt daarom voor een voorwaardelijke straf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest.
Beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd
2 maart 2012
- een consultbrief gedateerd 19 oktober 2011, opgemaakt door de psychiater B. Gotink
van het NIFP locatie Arnhem;
- een drietal reclasseringsrapporten van de Reclassering Nederland, gedateerd 29
december 2011, 20 januari 2012 en 27 april 2012;
- een pro justitia rapport gedateerd 18 januari 2012, opgemaakt door de psychiater
A.C.M. Kleinsman;
- een pro justitia rapport gedateerd 18 januari 2012 opgemaakt door de psycholoog
P.G. Smits, en
- een pro justitia rapport gedateerd 16 juli 2012 opgemaakt door de psychiater
A.C.M. Kleinsman.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een mishandeling van een volwassene en een poging zware mishandeling van een negen maanden oude baby. Tot tweemaal toe heeft verdachte haar slachtoffers dermate geslagen en/of gestompt dat zij hieraan uitgebreid en gecompliceerd letsel overhielden. Slachtoffer [slachtoffer 1] heeft bovendien langdurig letsel en een operatie aan de confrontatie met verdachte overgehouden. Misdrijven zoals door verdachte gepleegd brengen bij de slachtoffers, hun naasten maar ook in de samenleving een grote schrik teweeg. Het is voor de slachtoffers en hun naasten moeilijk deze gebeurtenissen te verwerken en zij hebben hier veelal psychisch leed van zoals ook nu het geval is. De rechtbank beoordeelt de bewezenverklaarde feiten dan ook als zeer ernstig en rekent deze verdachte zwaar aan.
Het vorenstaande geldt temeer met betrekking tot het door verdachte jegens haar oppaskind [slachtoffer 2] toegepaste geweld. Het betrof immers een hulpeloze baby die aan verdachtes zorg was toevertrouwd. Verdachte heeft toen zij alleen was met het kind zodanig geweld op haar toegepast dat dit tot zwaar lichamelijk letsel had kunnen leiden, waarvan het kind wellicht nimmer volledig had kunnen herstellen. Dit soort feiten zijn uitermate schokkend te noemen. . De ouders kenden verdachte al meerdere jaren en het kind had reeds eerder bij verdachte gelogeerd. Verdachte heeft het vertrouwen van de ouders daarom op ernstige wijze geschaad.
Bovendien is verdachte al eerder in 2002 veroordeeld voor een zware mishandeling en kan zij nog immer niet op een goede wijze met haar agressie omgaan.
Hier staat tegenover dat uit de rapportages van de psychiater Kleinsman en de psycholoog Smits volgt dat verdachte persoonlijkheidsproblemen heeft, te weten een lang bestaande stemmings- stoornis, ook wel een Bipolaire II stoornis. Tevens is sprake van een gebrekkige ontwikkeling in de zin van een persoonlijkheidsstoornis met borderline, antisociale en paranoïde trekken. Deze stoornissen die aanwezig waren ten tijde van het plegen van de feiten, verhogen het risico op gewelddadig gedrag jegens personen dat als hoog wordt ingeschat. Vanwege verdachtes ontkenning van de mishandeling van de baby en de daaruit voortvloeiende onmogelijkheid na te gaan hoe een en ander heeft kunnen plaatsvinden, hebben de deskundigen geen uitspraak kunnen doen over de mate van toerekeningsvatbaarheid ter zake van de thans bewezenverklaarde feiten. Situatieve factoren in verdachtes leven, met name haar beperkte sociale netwerk en de uithuisplaatsing van haar twee kinderen (in verband met verdachtes ernstige suikerziekte waardoor zij kan 'wegraken'), kunnen dit risico verder hebben verhoogd. Psychiater en psycholoog geven aan dat verdachte gemotiveerd is aan haar problemen te werken en adviseren een behandeling. Ook de Reclassering Nederland schat het recidive risico in als aanzienlijk, geeft een behandeling echter eveneens een goede kans van slagen en adviseert tot een behandeling bij GGZ instelling Kairos.
Gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten is de rechtbank van oordeel dat
een gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden is. De rechtbank legt een
lagere straf op dan door de officier van justite geëist daar zij komt tot een bewezenverklaring
van poging zware mishandeling. Voorts heeft de rechtbank bij de bepaling van de strafmaat rekening gehouden met het feit dat verdachte lijdt aan een ernstige vorm van diabetes, zij reeds lange tijd in voorarrest heeft gezeten en dit tot complicaties heeft geleid. In haar gezondheid maar ook in verdachtes persoonlijkheidsproblemen en haar gemotiveerdheid deze te laten behandelen heeft de rechtbank aanleiding gezien de straf te matigen. Gezien het recidiverisico en ten behoeve van een goede afronding van de behandeling die verdachte dient te ondergaan, zal de straf deels in voorwaardelijke vorm worden opgelegd met een proeftijd van twee jaren en met de bijzondere voorwaarden zoals door de officier van justitie geëist.
6a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen [slachtoffer 1], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] hebben zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van een schadevergoeding ter zake van de onder parketnummer 05/720303-12 en parketnummer 05/701802-11 onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feiten. De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een bedrag van € 968,18. De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert een bedrag van € 250,-- en [slachtoffer 2] een bedrag van € 329,66.
De rechtbank zal de civiele vordering van [slachtoffer 1] tot een bedrag van € 18,18 aan materiële schade en € 500,-- aan immateriële schade toewijzen, waarbij de omvang van de schade door de rechtbank op basis van de overgelegde stukken in redelijkheid op die bedragen is begroot.
De rechtbank zal de benadeelde [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk verklaren in het overige deel van de vordering ter zake van de vergoeding van immateriële schade. omdat dit deel van de vordering onvoldoende met stukken is onderbouwd. Een nadere beoordeling van deze schadeposten zou een onevenredige belasting van het strafgeding meebrengen, zodat de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
De rechtbank zal de civiele vordering van [slachtoffer 2].tot een bedrag van € 250,-- aan immateriële schade toewijzen, waarbij de omvang van de schade door de rechtbank op basis van de overgelegde stukken in redelijkheid op dit bedrag is begroot.
De rechtbank zal de benadeelde [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk verklaren in het overige deel van de vordering ter zake van de vergoeding van materiële en immateriële schade omdat voor zover het betreft de materiële schade die schade niet door de benadeelde partij zelf is geleden, en voor zover het betreft de immateriële schade dit deel van de vordering onvoldoende met stukken is onderbouwd. Een nadere beoordeling van deze schadeposten zou een onevenredige belasting van het strafgeding meebrengen, zodat de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
De rechtbank zal de benadeelde [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, omdat verdachte van het feit waarop de schade is gebaseerd zal worden vrijgesproken.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf de datum van de bewezenverklaarde feiten, respectievelijk 17 februari 2011 en 13 oktober 2011.
Voor de toegewezen vorderingen geldt dat de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht zal toepassen en verdachte de verplichting zal opleggen een bedrag, gelijk aan de door de rechtbank toe te wijzen schadebedragen, aan de Staat te betalen ten behoeve van de benadeelde partijen, omdat verdachte jegens die partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de strafbare feiten is toegebracht.
De gevorderde en toegewezen rente en vergoeding voor proceskosten, zijn daar niet bij inbegrepen.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 27, 36f, 45, 57, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen het onder parketnummer 05/701802 feit 1 primair en feit 2 tenlastegelegde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf 6 (zes) maanden niet ten uitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren navolgende (bijzondere) voorwaarde(n) niet is nagekomen:
Algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt, en
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Bijzondere voorwaarden:
4. veroordeelde moet zich houden aan de aanwijzingen die de reclassering haar geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. Zij moet zich gedurende de proeftijd bij de reclassering blijven melden zo lang en frequent als de reclassering gedurende deze periode dat nodig acht, en
5. veroordeelde dient zich ambulant te laten behandelen bij Kairos, of een andere door de reclassering aan te wijzen instelling.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partijen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ten dele toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [slachtoffer 1], te betalen € 518,18 (vijfhonderdachttien euro en achttien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 februari 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
- Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Maatregel van schadevergoeding
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], te betalen € 518,18 (vijfhonderdachttien euro en achttien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 februari 2011 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ten dele toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [slachtoffer 2], te betalen € 250,-- (tweehonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 oktober 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
- Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Maatregel van schadevergoeding
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], te betalen € 250,-- (tweehonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 oktober 2011 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 5 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in de vordering.
Aldus gewezen door:
mr. dr. N. Djebali (voorzitter), mr. F.J.H. Hovens en mr. J. Barrau, rechters, in tegenwoordig-heid van R. van Dijk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank
op 31 juli 2012, zijnde mr. dr. N. Djebali buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.24
1. Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 1] van de regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, district Achterhoek, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL06412011053964, gesloten op 22 april 2011 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina's van het door de rechtbank doorgenummerde proces-verbaal dat in totaal 42 pagina's telt en waarvan het voorblad de eerste genummerde pagina is.
2 Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 14 april 2011, pg. 40 en verklaring verdachte ter terechtzitting d.d.17 juli 2012.
3 Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 1] d.d. 17 februari 2011, pg. 27.
4 Geneeskundige verklaring d.d. 22 februari 2011, pg. 37.
5 Proces-verbaal verhoor [slachtoffer 1] d.d. 21 april 2011, pg. 30.
6 Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 2] van de regiopolitie Gelderland-Midden, district Arnhem Veluwezoom, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL2011118273, gesloten op 7 december 2011 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina's van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
7 Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 17 juli 2012; proces-verbaal aangifte [naam 1] d.d. 15 oktober 2011, pg. 52.
8 Letselrapportage arts W. Stoop d.d. 14 oktober 2011, pg. 14 en 15.
9 Proces-verbaal aangifte [naam 1] d.d. 15 oktober 2011, pg. 52 en proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] d.d. 16 oktober 2011, pg. 58.
10 Proces-verbaal verhoor getuige J.D.A. van der Heiden, pg. 62.
11 Het schriftelijke bescheid zijnde een deskundigenrapport opgemaakt door R.A.C. Bilo, forensisch arts KNMG, d.d. 23 januari 2012.
12 Verklaring deskundige R.A.C. Bilo ter terechtzitting d.d. 17 juli 2012.
13 Het schriftelijke bescheid zijnde een deskundigenrapport opgemaakt door E. Edelenbosch, kinder- en forensisch arts VUmc Amsterdam bij de rechtbank ingekomen op 9 mei 2011.
14 De schriftelijke beantwoording consultaanvraag d.d. 14 oktober 2011opgemaakt door dr. H.G.T. Nijs, forensische arts KNMG, NFI.
15 Verklaring getuige-deskundige R.A.C. Bilo ter terechtzitting d.d. 17 juli 2012.
16 Verklaring getuige-deskundige R.A.C. Bilo ter terechtzitting d.d. 17 juli 2012.
17 Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 17 juli 2012.
18 Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 17 juli 2012.
19 Verklaring getuige-deskundige R.A.C. Bilo ter terechtzitting d.d. 17 juli 2012.
20 Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 17 juli 2012.
21 Het deskundigenrapport opgemaakt door E. Edelenbosch, kinder- en forensisch arts VUmc Amsterdam bij de rechtbank ingekomen op 9 mei 2011.
22 Verklaring getuige-deskundige R.A.C. Bilo ter terechtzitting d.d. 17 juli 2012.
23 Het proces-verbaal van verhoor getuige M. Schrama, kinderarts van het Rijnstate ziekenhuis te Arnhem, pg. 65.
24