RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
Zaaknummer / rolnummer: 229415 / 12-315
Vonnis in incident van 25 juli 2012
de publiekrechtelijke rechtspersoon, openbaar lichaam op basis van gemeenschappelijke regeling
WNO BEDRIJVEN,
handelend onder de naam Breed,
gevestigd te Nijmegen,
eiseres in conventie in de hoofdzaak,
verweerster in voorwaardelijke reconventie in de hoofdzaak,
verweerster in het incident ex artikel 223 Rv.,
advocaat mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem,
[eiser in het incident]
verweerder in conventie in de hoofdzaak,
eiser in voorwaardelijke reconventie in de hoofdzaak,
eiser in het incident ex artikel 223 Rv.,
advocaat mr. A. van Oosten te Elst.
Partijen zullen hierna Breed en [eiser in het incident] worden genoemd.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord tevens houdende incidentele vordering ex art. 223 Rv en voorwaardelijke eis in reconventie
- de conclusie van antwoord in incident.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. De feiten in het incident
2.1. Breed en [eiser in het incident] hebben in september 2009 mondeling een duurovereenkomst gesloten op grond waarvan Breed onder meer planten en bomen opkweekt, oppot en aan [eiser in het incident] levert en op grond waarvan [eiser in het incident] aan Breed uitgangsmaterialen levert en betaalt voor de door Breed verrichte tuinderswerkzaamheden en verbruikte materialen. Een deel van de op te kweken planten staat in kassen van [eiser in het incident], de overige zaken worden op het terrein van Breed opgekweekt.
2.2. Op 30 maart 2012 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem
het door Breed verzochte verlof om ter verzekering van betaling van € 264.900,00 beslag te mogen leggen op een onroerende zaak van [eiser in het incident] en onder ABN Amro Bank N.V. en Coöperatieve Rabobank Oost-Betuwe U.A., toegestaan. Vervolgens heeft Breed op 2 april 2012 conservatoir beslag gelegd op dit onroerend goed en onder deze banken.
2.3. Breed heeft [eiser in het incident] op 27 april 2012 gedagvaard om betaling van € 203.836,80 in hoofdsom te verkrijgen, met als grondslag nakoming van de tussen hen gesloten overeenkomst.
3. De vordering in het incident
3.1. [eiser in het incident] vordert dat de rechtbank een voorlopige voorziening zoals bedoeld in artikel 223 Rv zal treffen, door bij voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis Breed te veroordelen het door haar gelegde conservatoire beslag op de onroerende zaak van [eiser in het incident] en het ten laste van [eiser in het incident] onder ABN Amro Bank N.V. en Coöperatieve Rabobank Oost-Betuwe U.A. gelegde conservatoire derdenbeslag op te heffen, met veroordeling van Breed in de proceskosten.
3.2. [eiser in het incident] stelt daartoe dat Breed de verkeerde partij heeft gedagvaard. De aansprakelijkheid van [eiser in het incident] voor de verbintenissen uit de duurovereenkomst tussen Breed en [eiser in het incident] is door contractsovername overgegaan op Zwaluw Plant B.V. Het beslag op de vermogensbestanddelen van [eiser in het incident] is daarom ten onrechte gelegd, waarmee het spoedeisend belang automatisch is gegeven.
4. Het verweer in het incident
4.1. Breed concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser in het incident], met veroordeling - uitvoerbaar bij voorraad - van [eiser in het incident] in de proceskosten.
Breed heeft de stellingen van [eiser in het incident] weersproken en verweer gevoerd.
4.2. Breed voert daartoe aan dat geen sprake is van contractsovername. Er is nooit gesproken over contractsovername en Breed heeft niet het beeld gewekt dat zij hiervan op de hoogte was, laat staan dat zij hiermee in zou stemmen. Breed was evenmin op de hoogte van het rechtskarakter van de overeenkomst tussen [eiser in het incident] en Zwaluw Plant B.V.
4.3. [eiser in het incident] stelt niet dat hij belang heeft bij opheffing van de gelegde beslagen en heeft evenmin aangegeven waar dat belang vervolgens uit zou bestaan. Daarom dient het belang van Breed bij het gelegde beslag, gezien de hoogte van haar vordering en haar vrees ten aanzien van het beslag op de onroerende zaak voor overheveling van activiteiten en/of activa door [eiser in het incident] naar het op hetzelfde adres gevestigde Zwaluw Plant B.V.,
zwaarder te wegen dan een eventueel belang van [eiser in het incident].
5.1. [eiser in het incident] heeft processueel belang bij de incidentele vordering. De gevraagde voorlopige voorziening hangt samen met de hoofdvordering en is gericht op een voorziening die voor de duur van de aanhangige bodemprocedure kan worden gegeven. Daarom moet worden beoordeeld of een afweging van de materiële belangen van partijen de gevorderde voorlopige voorziening rechtvaardigt.
5.2. Het algemeen vereiste dat een eisende partij belang moet hebben bij haar vordering, gevoegd bij de beperkte werkingsduur van een voorlopige voorziening op grond van artikel 223 Rv, leidt ertoe dat het belang bij de gevraagde voorziening spoedeisend moet zijn, in die zin dat van de eisende partij niet kan worden gevergd dat zij de afloop van de procedure in de hoofdzaak afwacht. Bij de beoordeling of een dergelijk dringend belang in een bepaald geval aanwezig is, gaat het om de omstandigheden zoals deze zich voordoen op het moment van die beoordeling. Voorts dienen de overige materiële belangen van partijen te worden afgewogen.
5.3. Ter onderbouwing van zijn stelling dat hij een voldoende dringend belang heeft, voert [eiser in het incident] niets concreets aan. De enkele stelling dat een ten onrechte gelegd beslag maakt dat [eiser in het incident] een voldoende dringend belang heeft, is zonder motivering waarom dit zo zou zijn onvoldoende. [eiser in het incident] heeft daarmee niet, althans niet voldoende, gemotiveerd waarom niet van hem kan worden gevergd dat hij de bodemprocedure afwacht, zodat de hier bedoelde stelling niet aannemelijk is geworden en de vordering van [eiser in het incident] voor afwijzing gereed ligt.
5.4. De afweging van de overige materiële belangen van partijen leidt niet tot een ander oordeel. Gelet op de summiere onderbouwing van de vordering van [eiser in het incident], staat op dit moment onvoldoende vast dat hij in de hoofdzaak in het gelijk wordt gesteld ten aanzien van de beweerdelijke contractsovername door Zwaluw Plant B.V., inclusief de bij oprichting van Zwaluw Plant B.V. al openstaande schuld van [eiser in het incident] aan Breed. Dit betekent dat het belang van Breed bij handhaving van het - al dan niet deels effectieve - beslag ter verzekering van het verhaal van zijn - vooralsnog niet vaststaande - vordering zwaarder weegt.
5.5. Gelet op het voorgaande moet de afweging van de belangen van partijen, bij de huidige stand van zaken, tot afwijzing van de gevorderde voorlopige voorziening leiden.
5.6. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiser in het incident] in de proceskosten worden
veroordeeld in het incident. De kosten aan de zijde van Breed worden begroot op:
salaris advocaat € 2.000,00 (1 punt x tarief € 2.000,00).
5.7. Nu [eiser in het incident] al heeft geantwoord in de hoofdzaak, zal de rechtbank een comparitie bevelen om inlichtingen over de zaak te vragen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden.
5.8. De rechtbank wijst erop dat zij uit een niet verschijnen van een partij ter comparitie de gevolgtrekkingen - ook in het nadeel van die partij - kan maken die zij geraden zal achten.
5.9. De behandeling van de zaak ter comparitie zal in beginsel de volgende onderwerpen bevatten. De rechter zal beginnen met een aantal formaliteiten. Vervolgens zal de rechter zo nodig vragen stellen over de feiten en over de standpunten van partijen waarin inzicht moet bestaan om tot een oordeel te kunnen komen.
5.10. In beginsel zal ter comparitie niet de gelegenheid worden geboden om te pleiten, waarbij onder pleiten wordt verstaan het juridisch beargumenteren van de zaak aan de hand van een voorbereide, uitgeschreven pleitnotitie.
5.11. Op de comparitie zal, eventueel aan de hand van een voorlopig oordeel over de zaak, worden nagegaan hoe de verdere gang van de procedure moet zijn. Daarbij kan ook de mogelijkheid van een schikking of inschakeling van een mediator aan de orde komen. De zitting eindigt met een aantal formaliteiten.
5.12. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
6.1. wijst het gevorderde af,
6.2. veroordeelt [eiser in het incident] tot betaling van de proceskosten van het incident aan de zijde van Breed in het incident, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 2.000,00,
6.3. verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
6.4. beveelt een verschijning van partijen, bijgestaan door hun advocaten, voor het geven van inlichtingen en ter beproeving van een minnelijke regeling op de terechtzitting van mr. J.D.A. den Tonkelaar in het paleis van jusitie te Arnhem aan de Walburgstraat 2-4 op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd,
6.5. bepaalt dat [eiser in het incident] dan in persoon aanwezig moet zijn en dat Breed dan vertegenwoordigd moet zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en hetzij rechtens hetzij op grond van een bijzondere schriftelijke volmacht bevoegd is haar te vertegenwoordigen,
6.6. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 8 augustus 2012 voor het opgeven van de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op de woensdagen in de maanden september tot en met november 2012, waarna dag en uur van de comparitie zullen worden bepaald,
6.7. bepaalt dat bij gebreke van de gevraagde opgave(n) de rechtbank het tijdstip van de comparitie zelfstandig zal bepalen,
6.8. bepaalt dat na de vaststelling van het tijdstip van de comparitie dit in beginsel niet zal worden gewijzigd,
6.9. wijst partijen er op, dat voor de zitting twee uur zal worden uitgetrokken,
6.10. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.W. Verheul en in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2012.