ECLI:NL:RBARN:2012:BX6304

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
8 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
219466
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijskracht van authentieke akte en dwaling in maatschapsakte

In deze zaak, die voor de Rechtbank Arnhem is behandeld, stond de bewijskracht van een authentieke akte centraal. De rechtbank diende te beoordelen of partijen in 1998 de bedoeling hadden om, in afwijking van de ondertekende maatschapsakte, de waarderingsgrondslagen zoals beschreven in artikel 11 van de maatschapsakte 1996 toe te passen bij de vaststelling van de overnamesom. De eiseres in conventie, [eiseres], stelde dat er sprake was van dwaling en dat er een gebrek aan wilsovereenstemming was. De rechtbank oordeelde echter dat partijen zich geheel hadden verlaten op hun adviseurs en dat er geen bewijs was geleverd dat de waarderingsmaatstaven uit de maatschapsakte 1996 moesten worden gehanteerd. De rechtbank wees de vorderingen van [eiseres] af en verklaarde voor recht dat [gedaagde] de zaken van de maatschap diende over te nemen tegen de waarde zoals bepaald in de maatschapsakte 1998.

De procedure begon met een tussenvonnis van 4 april 2012, gevolgd door een getuigenverhoor op 29 mei 2012. De getuigenverklaringen gaven inzicht in de intenties van partijen en de rol van hun adviseurs. De rechtbank concludeerde dat de inhoud van de maatschapsakte 1998 op zichzelf stond en dat partijen zich niet voldoende hadden verdiept in de waarderingsgrondslagen. De rechtbank benadrukte de zware bewijskracht van de notariële akte en dat spijt over gemaakte keuzes niet kan leiden tot een herziening van de overeenkomst. Uiteindelijk werd de vordering van [eiseres] afgewezen, en werd de beslissing genomen dat de maatschap per 31 december 2011 was opgezegd, met de verplichting voor [gedaagde] om de zaken over te nemen tegen de afgesproken waarderingsmaatstaven.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 219466 / HA ZA 11-1209
Vonnis van 8 augustus 2012
in de zaak van
[eiseres]
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. R.H. van de Beeten te Zevenaar,
tegen
[gedaagde]
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. J.H. van Vliet te Wageningen.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 april 2012
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 29 mei 2012, waar als getuigen in enquête zijn gehoord [eiseres], [gedaagde], hun broer [getuige A], de heer [getuige B], mevrouw [getuige C] en de heer [get[getuige D],
- de mededeling dat is afgezien van contra-enquête
- de akte na getuigenverhoor van [eiseres]
- de antwoordakte na getuigenverhoor van [gedaagde].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
in conventie en in reconventie
2.1. In het tussenvonnis is [eiseres] opgedragen te bewijzen dat zij en [gedaagde] hebben bedoeld in de maatschapsakte 1998 dezelfde waarderingsgrondslagen voor het geval van opzegging door de ene en voortzetting door de andere maat op te nemen als opgenomen waren in artikel 11 van de maatschapsakte 1996.
2.2. Uitgangspunt bij de beoordeling van het aangebrachte bewijs moet zijn de bewijskracht van de authentieke akte. In het tussenvonnis is al overwogen dat de akte van 1998 niet naar die van 1996 verwijst. Daarmee vormt de maatschapsakte 1998 een op zichzelf staand stuk waaraan partijen in beginsel gebonden zijn totdat eventueel tegenbewijs geleverd is. Het gaat er nu dus om vast te stellen of partijen, zoals [eiseres] betoogt, in 1998 de bedoeling hebben gehad om in afwijking van en in aanvulling op de door hen ondertekende maatschapsakte bij vaststelling van de overnamesom de waarderingsgrondslagen te laten toepassen zoals beschreven zijn in artikel 11 van de maatschapsakte 1996.
2.3. De getuigen hebben, voor zover thans van belang, het volgende verklaard.
2.4. [eiseres] heeft als getuige verklaard:
U vraagt mij naar overleg over de waarderingsgrondslagen in het kader van de ontbinding van de eerste maatschap en de oprichting van de maatschap tussen mijn broer en mij. Daarvan herinner ik mij niets. In de akte van 1995 is duidelijk naar voren gekomen dat voortzetten de bedoeling was. Die intentie is overgenomen. De Gibo Groep heeft dit aan de notaris laten weten. De akte van 1995 was ook opgesteld door een jurist van de Gibo Groep.
Ik herinner mij niet of er overleg is geweest over de waarderingsgrondslagen, maar ook niet wat eventueel de inhoud van dat overleg geweest is.
Voor zover ik weet is over de waarderingsgrondslagen niet gesproken toen we in 1998 bij de notaris waren om de akte te tekenen.
2.5. [gedaagde] heeft verklaard:
In besprekingen over het uittreden van mijn vader en de oprichting van de maatschap tussen [eiseres] en mij zijn de waarderingsgrondslagen niet aan de orde geweest. Voor zover ik weet is daar helemaal niet over gesproken. Ik weet niet meer wat besproken is toen we bij de notaris waren. Ik ben dyslectisch en kan dus ook stukken niet doornemen.
Mijn vrouw heeft de concepten van de notariële akte aan mij voorgelezen. Ik heb die stukken met niemand anders dan met haar besproken, ook niet met [eiseres], de notaris of iemand van Gibo.
2.6. De broer van partijen, [getuige A], heeft het volgende verklaard:
Ik heb zelf niets te maken gehad met de besprekingen over de uittreding van mijn vader en het opstellen van de nieuwe maatschapsakte. Ik heb wel gehoord dat men ermee bezig was, vooral van mijn vader. Ook van [eiseres] heb ik erover gehoord en ik heb er toen met [gedaagde] ook wel over gesproken. Ik kom zelf niet in die nieuwe akte voor.
Ik wist al lang dat dit speelde. De precieze inhoud van wat er toen besproken is weet ik niet. U vraagt mij of ik kan vertellen wat mijn vader, [eiseres] of [gedaagde] indertijd tegen mij gezegd heeft, maar ik weet er eerlijk gezegd weinig meer van. Het is ook al lang geleden. Niemand heeft het met mij over de waarderingsgrondslagen in de aktes gehad.
2.7. De kandidaat-notaris [getuige B] heeft verklaard:
Ik heb mijn geheugen opgefrist aan de hand van wat wij nog van het dossier hebben. De ontbinding van de maatschap en de oprichting van de nieuwe hebben in twee fasen plaatsgevonden. De akte zou eerst in november 1997 worden getekend. Ik heb dat voorbereid en het lag klaar. Op aanraden van een adviseur van de familie is het verlijden van de akte uitgesteld. In juli 1998 – als ik het mij goed herinner – moesten we weer opstarten. Mijn collega, mevrouw [getuige C], hield zich ermee bezig en zij vroeg de adviseur of er nog wijzigingen moesten komen. Dit is gebeurd en het is gecommuniceerd naar partijen, maar toen de datum voor ondertekenen naderde was mevrouw [getuige C] er niet en nam ik de zaak weer over. Ik heb aantekeningen gemaakt, zowel op de akte van ontbinding als op de nieuwe akte, en die heb ik geraadpleegd. Ik ben in die tijd gebeld door iemand die kennelijk goed op de hoogte was van de technische kant van de zaak. Een van de punten was dat er niet moest worden overgenomen tegen de boekwaarde, maar tegen de vrije agrarische verkoopwaarde (…).
Ik heb ook mijn agenda van die tijd geraadpleegd en ik zie dat daarin op de donderdag staat dat ik de aktes voor [betrokken partijen] moest aanpassen en verzenden, terwijl het tekenen van de aktes gepland was voor de dinsdagmiddag daarop. Wat in de oprichtingsakte op dat moment veranderd moest worden, is af te leiden uit mijn aantekeningen in het concept die u als productie 37 door [eiseres] zijn overgelegd. Die aantekeningen heb ik gemaakt op grond van dat bewuste telefoongesprek waar ik het zojuist over had (…).
2.8. Deze aantekeningen betreffen onder meer artikel 11, ‘Vaststelling overnamesom’, waar onder lid 2 staat:
De voor de tweede balans te verrichten waarderingen zullen door de vennoten of hun vertegenwoordiger(s) of rechtverkrijgenden in onderling overleg geschieden.
Als grondslagen voor de waardering gelden:
- de verpachte waarde voor de gronden aangekocht vóór een januari negentienhonderdachtennegentig;
- de aankoopwaarde voor gronden aangekocht na een januari negentienhonderdachtennegentig (…).
Naast de twee met een gedachtestreep beginnende zinsneden staan handgeschreven kruisjes. Hiernaast staat in de marge geschreven:
voor de gronden [onleesbaar] getaxeerde vrije verkoopwaarde
In de maatschapsakte 1998 staat op de plaats van de hier bedoelde zinsneden:
- de getaxeerde vrije verkoopwaarde voor de gronden
2.9. [getuige B] heeft voorts verklaard:
Op vragen van mr. Gockel-Gieskes antwoord ik het volgende:
(…). [getuige D] was steeds de woordvoerder van de familie. Ik geloof niet dat er tussen ons kantoor en ouders, broer of zus [betrokken partijen] rechtstreeks contact geweest is (…).
U vraagt mij naar de bedoeling van de eerste zin op pagina 2 van de brief van [getuige D] van 14 augustus 1997, productie 41. Wij zijn volgers, wij zijn lijdelijk tenzij we expliciete vragen hebben.
U vraagt mij naar de derde alinea op deze pagina. Daarvan herinner ik mij niets, maar notaris [notaris] is ook fiscalist en gaat tot actie over als er vragen liggen op fiscaal gebied. De brief van Gibo de dato 8 juli 1998, productie 22 van [gedaagde], bevat vrijwel dezelfde passage en daar is in potlood, volgens mij in het handschrift van mevrouw [getuige C], bijgeschreven dat hierover een resolutie bestaat in het kader van de Successiewet.
2.10. De eerste drie alinea’s op p. 2 van genoemde brief van [getuige D] d.d. 14 augustus 1997 luiden:
De vrije waarde van het woonhuis bedraagt (…) f. 155.000,= (i.v.m. overdrachtsbelasting).
Partijen zijn verder overeengekomen dat artikel 13 van de maatschapsakte enigszins dient te worden aangepast (…).
Nu het bedrijf fiscaal wordt doorgeschoven en de voorbehouden stille reserves niet worden afgerekend, maar worden doorgeschoven naar de twee kinderen, kan er sprake zijn van schenking.
2.11. Kandidaat notaris mevrouw [getuige C] verklaart als getuige:
Uit het dossier kan ik opmaken dat ik in juli/augustus 1998 betrokken ben geweest bij deze zaak. In november 1997 lag er een akte klaar om te passeren. In juli 1998 kwam er een brief bij ons van de accountant, die bijna gelijkluidend was aan een brief die hij in 1997 had gestuurd. Ik heb toen de akte van oprichting die voor november 1997 klaarlag nagekeken en gewijzigd in die zin dat ik de jaartallen die gewijzigd moesten worden omdat de aktes een jaar later gepasseerd zouden worden, aangepast heb. Op 13 augustus 1998 zijn concepten naar de mensen van de nieuwe maatschap, de ouders en de accountant gestuurd.
Het lezen van het dossier heeft geen herinneringen bij mij opgeroepen.
2.12. Ten slotte is door de getuige [getuige D], assistent-accountant, het volgende verklaard.
Als assistent-accountant heb ik gesprekken gevoerd over de overname en de voortzetting. In eerste instantie ben ik gebeld door vader [betrokken partijen] en later heb ik ook gesproken met [eiseres] erbij. Ik kan me niet herinneren of [gedaagde] er ook bij geweest is.
Intern heb ik de zaak laten toetsen door een fiscalist en een jurist.
Ik heb met [betrokken partijen] senior en [eiseres] gesproken over de waarderingsgrondslagen. Er lag een maatschapsakte, maar in overleg is besloten over te nemen tegen de fiscale boekwaarde en dus fiscaal door te schuiven tussen vader en de kinderen.
Ik herinner mij niet meer precies wat er over de waarderingsgrondslagen is besproken, maar ik leid het volgende af uit mijn aantekeningen. De grondslagen uit de eerste maatschapsakte zouden worden overgenomen voor de gronden tot en met 1997 en de waarderingsgrondslag voor nieuw aangekochte gronden zou de vrije verkoopwaarde zijn. In 1997 hadden er grondaankopen plaatsgevonden tegen aanmerkelijk hogere waarden dan de agrarische waarde. Ik neem aan dat dit de reden is geweest om te kiezen voor de vrije waarde voor alle gronden, zoals in de oprichtingsakte is vermeld.
In 1997 is gesproken over overname per 31 december 1996. De stukken daarvoor zijn naar de notaris gestuurd. De overname is echter uitgesteld, ik vermoed dat dit samenhing met de aankoop van gronden. Ik heb in 1998, in augustus dacht ik, opnieuw stukken naar de notaris gestuurd, nu voor een overname per 31 december 1997. De nieuwe waarderingsgrondslag moet ook in die tijd, dus half augustus 1998, aan de orde gekomen zijn.
Ik weet niet precies meer met wie ik in deze periode contact heb gehad binnen de familie [betrokken partijen]. Ik heb telefonisch contact gehad met het notariskantoor (…).
Op vragen van mr. Van Vliet antwoord ik het volgende:
U vraagt mij naar de wijziging van de waarde in deze conceptakte. Dat is een belangrijk punt en ik kan er mij iets bij voorstellen. Er waren een paar percelen grond aangekocht tegen vrije waarde. Als je opneemt dat die worden overgedragen tegen de verpachte waarde heb je het over een verschil van zo’n 55 procent. Je komt dan in het eigen vermogen een aanzienlijk bedrag tekort. Ik weet het niet zeker, maar de waarderingsgrondslag moet om die reden veranderd zijn. Dit moet besproken zijn met de familie [betrokken partijen]. Het is ondenkbaar dat zo’n verandering zonder overleg wordt doorgevoerd.
Ik weet niet meer of ik overlegd heb met [gedaagde]. Het overleg vond bij ons op kantoor plaats; ik kan me niet herinneren dat ik ooit op hun bedrijf geweest ben. Ik weet, zoals ik al zei, niet meer exact wie bij welk overleg waren en ik kan niet zeggen of [gedaagde] ooit bij mij langs geweest is.
2.13. Uit het voorgaande blijkt dat [gedaagde] en [eiseres] zich vrijwel niet met de waarderingsgrondslagen in de maatschapsakte 1998 hebben beziggehouden. Zij hebben slechts opdracht gegeven aan hun GIBO-adviseur en de notaris om de maatschapsakte voor te bereiden. [eiseres] verklaart dat de intentie van de oude akte aanvankelijk is overgenomen, maar over de inhoud hiervan laat zij zich niet uit. Ook zij verklaart dat deze tussen partijen niet besproken is. Uit de overige verklaringen blijkt dat er een reden was om de waarderingsgrondslagen aan te passen. [getuige D] verklaart hierover en [getuige B]’s verklaring steunt die van [getuige D] voor zover hij verklaart over de late wijziging in ‘getaxeerde vrije verkoopwaarde’.
2.14. Partijen hebben kennelijk die wijziging geaccepteerd, zoals uit hun medewerking aan het tot stand komen van de akte – die vaststaat – afgeleid moet worden.
2.15. Dat zij dit mogelijk bij nader inzien niet zo makkelijk gedaan zouden hebben, althans dat dit voor [eiseres] geldt, is niet relevant. Het gaat er immers om of partijen destijds eigenlijk iets anders overeengekomen waren dan uit de akte naar voren komt. Dit blijkt echter uit geen van de verklaringen en evenmin uit de overgelegde stukken. Zij waren slechts overeengekomen zich op de hen gegeven adviezen te verlaten. Dienovereenkomstig is ook gehandeld.
2.16. De conclusie van de rechtbank is dan ook dat [eiseres] niet in het haar opgedragen bewijs is geslaagd.
2.17. Dit betekent dus dat de bewijsvoering niet meebrengt dat de waardering met inachtneming van de desbetreffende regels van artikel 11 van de maatschapsakte 1996 moeten plaatsvinden.
2.18. Het beroep op de eisen van redelijkheid en billijkheid dat door [eiseres] is gedaan, is in het tussenvonnis onder 5.7-5.9 behandeld en verworpen op één onderdeel na. Dat is de stelling van [eiseres] dat [gedaagde] het in redelijkheid niet tot liquidatie van het bedrijf mag laten komen als hij daardoor niet een significant hoger bedrag ontvangt dan de door [eiseres] aangeboden overnamesom. Het in conventie gevoerde debat biedt geen ruimte meer hierover een beslissing te nemen. De rechtbank zal echter bij de beoordeling in reconventie nog op dit onderwerp ingaan.
2.19. Vervolgens komt het door [eiseres] gedane beroep op dwaling aan de orde.
2.20. De eerste vraag waartoe dit beroep leidt, is in het tussenvonnis onder 5.11 behandeld en daarin is vastgesteld dat deze vraag door de bewijslevering zijn belang verliest. Nu op grond van de bewijslevering niet is geoordeeld dat partijen de waarderingsmaatstaven uit de maatschapsakte 1996 wilden hanteren, staat vast dat de mogelijk aanwezige, innerlijke wil van [eiseres] die niet kenbaar was voor [gedaagde] geen rol speelt.
2.21. De tweede vraag waartoe het beroep op dwaling leidt, is of [eiseres] heeft gedwaald ten aanzien van het effect van de waarderingsregeling uit de maatschapsakte 1998. De rechtbank heeft hierover al opgemerkt dat de waarderingsmaatstaven in de maatschapsakte 1998 op zichzelf duidelijk zijn. Partijen moeten geacht moeten worden van de inhoud van de akte en haar betekenis op de hoogte te zijn geweest.
2.22. Dat partijen zich over de inhoud van de waarderingsmaatstaven niet hebben gebogen en het advies dat hen daaromtrent gegeven is, mogelijk lichtvaardig hebben opgevolgd, verandert niets aan het feit dat zij ieder voor zich en gezamenlijk de verantwoordelijkheid hebben genomen op grond daarvan de notariële akte te ondertekenen. Er is, anders dan [eiseres] betoogt, geen sprake van een gebrek aan wilsovereenstemming, maar van een keuze van partijen om zich geheel te verlaten op hun adviseurs. De rechtbank heeft vastgesteld dat dienovereenkomstig gehandeld is. De zware bewijskracht van de notariële akte, een van de ankers van rechtszekerheid in ons economisch leven, kan niet wijken voor spijt over die keuze of een beter inzicht achteraf.
2.23. De vaststelling van de inhoud van de akte is wat de waarderingsmaatstaven betreft, aan de adviseur(s) van partijen overgelaten. In de eerste plaats is dat de GIBO-adviseur. De uit hoofde van zijn functie lijdelijke notaris volgde die adviseur met instemming van [eiseres] en [gedaagde]. Dit is waar de wil van partijen op gericht was. Dit overlaten van het vaststellen van de inhoud van de maatschapsovereenkomst aan (een) ander(en) staat aan de weg aan een beroep op dwaling omdat gesteld noch gebleken is dat de overeenkomst niet voldoet aan de bedoeling die deze adviseur(s) had(den).
voorts in conventie
2.24. Het voorgaande betekent dat als volgt zal worden beslist op de vorderingen van [eiseres].
2.25. Zoals in het tussenvonnis onder 5.1 is overwogen, kan de verklaring voor recht
dat [eiseres] bij brief van 30 juni 2011 de maatschap rechtsgeldig heeft opgezegd per 1 augustus 2011, niet worden gegeven. De maatschap opgezegd tegen 31 december 2011 en de peildatum is diezelfde datum.
2.26. Ook de verklaring voor recht dat bij vaststelling van de overnamesom de waarderingsgrondslagen worden toegepast als beschreven in artikel 11 van de maatschapsakte 1996 kan niet worden uitgesproken.
2.27. Dat de overnamesom bedoeld in artikel 11 lid 4 van de maatschapsakte 1998 in elf jaarlijkse termijnen moet worden voldaan, is voorzien in artikel 12 van die akte. Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, ziet de rechtbank niet in waarom [gedaagde], die stelt dat de overeenkomst die vastligt in de maatschapsakte 1998, onverkort moet worden nagekomen, hiertoe veroordeeld zou moeten worden. [eiseres] heeft hierbij geen belang. Ook op dit onderdeel zal de vordering dus worden afgewezen.
2.28. Hetzelfde geldt voor de vordering tot medewerking aan het opstellen van de balansen per datum waarop de maatschap eindigt zoals bedoeld in artikel 11 van de maatschapsakte 1998. Ook hiertoe dwingt de authentieke akte [gedaagde] al en er bestaat, gelet op zijn standpunt dat de overeenkomst moet worden nagekomen, geen reële vrees dat hij niet zal meewerken.
2.29. Ingevolge het voorgaande moet ook de vordering tot veroordeling van [gedaagde] mee te werken aan de toedeling aan [eiseres] en/of overname door haar van de goederen die de maten gezamenlijk toebehoren en van de goederen die in gebruik en genot of in economische eigendom zijn ingebracht, conform artikel 10 lid 3 van de maatschapsakte 1998 en daartoe de nodige handelingen te verrichten zoals beschreven in artikel 10 lid 4 maatschapsakte 1998, worden afgewezen.
2.30. Hetzelfde geldt voor de vordering tot betaling van de in artikel 10 lid 5 maatschapsakte 1998 beschreven boete bij – kort gezegd – niet meewerken aan de verdeling op de door [eiseres] voorgestane wijze.
2.31. Indien en voor zover [eiseres], zoals de rechtbank heeft begrepen, veroordeling van [gedaagde] tot ontruiming en vergoeding van woongenot indien en voor zover deze niet bij provisioneel vonnis wordt bevolen – wat niet gebeurd is –, vordert, zal deze vordering worden afgewezen. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende. Nadat deze vordering was ingesteld, werden partijen het erover eens dat er is opgezegd per 31 december 2011. Deze situatie is al een andere dan die waaronder deze vordering werd ingesteld en dat is, gelet op de ver strekkende gevolgen van toewijzing (zie het tussenvonnis onder 4.4) al een reden om grote terughoudendheid bij toewijzing te betrachten. Daar komt bij dat gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] onder de huidige omstandigheden, zeker waar hij nu wat betreft de waarderingsmaatstaven in het gelijk gesteld is, niet wil meewerken aan het ontruimen. Of en in hoeverre een vergoeding van het woongenot na 31 december 2011 aan de orde is, dienen partijen zelf overeen te komen. Deze zaak aanhouden om alleen daarover duidelijkheid te krijgen acht de rechtbank proceseconomisch onverantwoord.
2.32. De rechtbank zal, gelet op de relatie tussen partijen, de kosten tussen hen compenseren met dien verstande dat ieder de eigen proceskosten zal dragen.
voorts in reconventie
2.33. De vordering van [gedaagde] – die voor een deel is ingetrokken – is toewijsbaar voor zover zij is gericht op een verklaring voor recht dat [eiseres] bij voortzetting van de onderneming de zaken van de maatschap dient over te nemen tegen de waarde naar de maatstaven zoals bepaald in artikel 11 lid 2 van de maatschapsakte 1998.
2.34. Overeenkomsten moeten in overeenstemming met de eisen van redelijkheid en billijkheid worden nagekomen. Dat geldt ook voor de overeenkomst die vastligt in de maatschapsakte 1998. Gelet op het beroep dat [eiseres] hierop doet, overweegt de rechtbank het volgende.
2.35. Uit de getuigenverklaringen is naar voren gekomen, zoals ook voordien al uit de stukken bleek, dat [eiseres] ondanks de beperkingen ten gevolge van haar ziekte steeds is gezien als de aangewezen figuur om het bedrijf te voeren en voort te zetten. Of en in hoeverre de eisen van redelijkheid en billijkheid eraan in de weg staan dat [gedaagde] haar in feite tot liquidatie van de onderneming zou dwingen door onverkort aan de waarderingsmaatstaven van de maatschapsakte 1998 vast te houden, is een vraag die vrijwel niet in zijn algemeenheid te beantwoorden is zonder dat bekend is waartoe de waardering van de vermogensbestanddelen overeenkomstig de maatstaven van de maatschapsakte 1998 naar de peildatum 31 december 2011 zal leiden. Vooralsnog lijken de keuze van partijen voor voortzetting door [eiseres] en de voorgeschiedenis – het voeren van de onderneming samen met vader en de voortzetting door broer en zus waarbij het [eiseres] kennelijk geweest is die zich met de organisatie, opbouw en voortgang van het bedrijf bezig hield – tot een bevestigende beantwoording van de vraag te dwingen. Met andere woorden: nu [gedaagde] met [eiseres] overeengekomen is dat zij het bedrijf voortzet, kan hij zich in redelijkheid niet op een standpunt ten aanzien van de waardering stellen dat dit in feite onmogelijk maakt voor haar.
2.36. Aangezien vaststaat dat de overeenkomst tussen partijen die vastligt in de maatschapsakte 1998 in overeenstemming met de eisen van redelijkheid en billijkheid nagekomen moet worden en vermelding hiervan in het dictum van dit vonnis dus alleen maar overbodig en dus verwarrend zou zijn, zal de rechtbank hetgeen onder 2.35 overwogen is, niet in het dictum tot uitdrukking brengen.
2.37. Ook de kosten in reconventie zullen gelet op de relatie tussen partijen, gecompenseerd worden.
3. De beslissing
De rechtbank
in conventie
3.1. wijst de vorderingen af,
in reconventie
3.2. verklaart voor recht voor recht dat [eiseres] bij voortzetting van de onderneming de zaken van de maatschap dient over te nemen tegen de waarde naar de maatstaven zoals bepaald in artikel 11 lid 2 van de maatschapsakte 1998,
in conventie en in reconventie
3.3. compenseert de kosten van deze procedures tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
3.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2012.