ECLI:NL:RBARN:2012:BX6337

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
8 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
219413
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.W. Huijgen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van betaalde bedragen voor aandelen met ontbinding op grond van toerekenbare tekortkoming

In deze zaak vorderde eiser in conventie terugbetaling van bedragen die hij had betaald voor aandelen in een besloten vennootschap, met de stelling dat de overeenkomst tot levering van de aandelen was ontbonden wegens toerekenbare tekortkoming. De rechtbank oordeelde dat eiser niet in gebreke had gesteld conform artikel 6:28 BW en dat hij onvoldoende had aangetoond dat de gedaagde partij in verzuim was geraakt. Hierdoor was eiser niet bevoegd om de koopovereenkomst te ontbinden, en zijn vordering tot terugbetaling werd afgewezen. De rechtbank concludeerde dat de overige geldvorderingen van eiser ook niet konden worden toegewezen. In reconventie vorderde gedaagde sub 1 betaling van een bedrag dat nog niet was voldaan van de koopsom voor de aandelen. De rechtbank oordeelde dat de vordering van gedaagde sub 1 tot betaling van het restant van de koopsom toewijsbaar was, maar dat de vordering tot schadevergoeding wegens onrechtmatige beslaglegging werd toegewezen. De proceskosten werden toegewezen aan de in het ongelijk gestelde partijen, waarbij eiser in de proceskosten van gedaagde sub 1 werd veroordeeld. De rechtbank wees het meer of anders gevorderde af en verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 219413 / HA ZA 11-1206
Vonnis van 8 augustus 2012
in de zaak van
[eiser]
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. A.A. Bart te Veenendaal,
tegen
[gedaagde]
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. A. Heijink te Renswoude,
en tegen
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde]
gedaagde in conventie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna [eiser], [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 9 november 2011
- het proces-verbaal van comparitie van 27 maart 2012
- de akte wijziging van eis van [eiser]
- de antwoordakte eiswijziging van [gedaagde sub 1].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [gedaagde sub 1] is eigenaar van een eenmanszaak. Daarnaast is [gedaagde sub 1] vennoot geweest van een vennootschap onder firma. Voorts is [gedaagde sub 1] (thans) enig aandeelhouder en bestuurder van [gedaagde sub 2], een besloten vennootschap.
2.2. De eenmanszaak is gevestigd op 5 september 2008 en voert volgens het meest recente van de overgelegde uittreksels uit het handelsregister (dat van 12 augustus 2011) de handelsnamen [A]shop.nl en l[B]. Ten tijde van het oudste uittreksel (dat van 17 februari 2011) voerde de eenmanszaak alleen de handelsnaam l[B]. Ten tijde van het uittreksel van 10 juni 2011 voerde de eenmanszaak daarnaast nog de handelsnaam [A].
De ingeschreven bedrijfsomschrijving is: het leveren van diensten op het gebied van telecommunicatie en hardware.
2.3. De vennootschap onder firma was eveneens genaamd [A]. Deze vof is volgens het overgelegde uittreksel opgericht op 1 mei 2010 en opgeheven met ingang van 1 november 2010. Naast [gedaagde sub 1] was [betrokkene] vennoot van deze vof. In deze vof dreven zij een onderneming die zich bezig hield met verkoop en bemiddeling van mobiele en vaste telefonie en de daarbij behorende hardware. Volgens [gedaagde sub 1] zijn de activiteiten van de vof na haar ontbinding voortgezet in [gedaagde sub 2].
2.4. [gedaagde sub 2] was een al langer bestaande besloten vennootschap, waarvan [gedaagde sub 1] in het verleden medeaandeelhouder was en per 17 september 2010 enig aandeelhouder werd. Hij was toen ook de enige bestuurder van deze BV. Deze BV is, in elk geval sedert 8 november 2010, dus na de opheffing van de vof, (onder andere) de handelsnaam [A] gaan voeren. De ingeschreven bedrijfsomschrijving is: het verkopen en leveren van (mobiele) spraak- en data abonnementen alsmede de daarbij behorende hardware en vergoedingen.
2.5. [eiser] heeft in 2010 met [gedaagde sub 1] en [betrokkene] onderhandeld over zijn participatie in hun onderneming, dit wil zeggen in de vof dan wel in [gedaagde sub 2]. Gekozen is voor deelneming in de BV. Het was de bedoeling dat [eiser] voor € 15.000,00 25% van de aandelen in [gedaagde sub 2] zou verwerven. [betrokkene] zou ook een pakket aandelen krijgen. De aandelen zijn (nog) niet geleverd. [betrokkene] en [eiser] zijn wel reeds bestuurder geworden. Uit de handelsregisterhistorie blijkt dat [betrokkene] en [eiser] van 8/9 november 2010 tot 1 januari 2011 naast [gedaagde sub 1] gezamenlijk bevoegd medebestuurder van [gedaagde sub 2] zijn geweest. Na hun defungeren bleef [gedaagde sub 1] weer als enige bestuurder over.
2.6. [eiser] heeft de volgende betalingen gedaan:
1) Een betaling op 17 september 2010 van € 7.500,00 op de privé bankrekening van [gedaagde sub 1], met als bijschrijving op het overgelegde bankafschrift ‘25 aandelen [gedaagde sub 2]’;
2) Een betaling op 26 november 2010 van € 2.000,00 op diezelfde privé rekening van [gedaagde sub 1]. Deze betaling is niet terug te vinden op de door [eiser] overgelegde bankafschriften;
3) Een betaling op 18 december 2010 van € 2.800,00 op de bankrekening van [betrokkene] met als bijschrijving: ‘overname [A]’;
4) Een aantal betalingen aan derden in de periode van 17 november 2010 tot en met 25 maart 2011 tot in totaal € 6.370,02 betreffende Ipads en Iphones.
3. Het geschil en de beoordeling
in conventie
3.1. Bij zijn wijziging van eis heeft [eiser] zijn hoofdvordering beperkt tot terugbetaling van een bedrag € 18.670,02. Het betreft het totaal van de bij de feiten onder 2.6. vermelde betalingen. Primair vordert [eiser] deze terugbetaling van [gedaagde sub 1] in zijn hoedanigheid van zaakvoerder van zijn eenmanszaak dan wel vennoot van de vennootschap onder firma. Subsidiair vordert [eiser] betaling van [gedaagde sub 2].
3.2. Aan de vordering tot terugbetaling van de voor de aandelen betaalde bedragen legt [eiser] ten grondslag dat [gedaagde sub 1] de aandelen in [gedaagde sub 2] hield en dat de bedoeling was dat hij, [eiser], voor € 15.000,00 25% van de aandelen zou verwerven, maar dat [gedaagde sub 1] naliet om de aandelen te leveren. [eiser] heeft in zijn dagvaarding gesteld dat, voor zover sprake was van een overeenkomst tot levering van aandelen, hiervan zijdens hem de ontbinding wordt ingeroepen op grond van toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de levering.
3.3. Deze vordering faalt, omdat [eiser] [gedaagde sub 1] ter zake voorafgaand aan die ontbinding niet in gebreke heeft gesteld conform artikel 6:82 BW en [eiser] onvoldoende heeft gesteld om aan te kunnen nemen dat [gedaagde sub 1] ter zake op andere wijze rechtens in verzuim is geraakt. Te dien aanzien kan de (door [gedaagde sub 1] betwiste) stelling van [eiser] dat [gedaagde sub 1] in een telefoongesprek met de notaris ‘de hele transactie’ zou hebben ‘afgeblazen’ in het midden blijven. Deze mededeling kan immers niet worden aangemerkt als een mededeling als bedoeld in artikel 6:83 sub c BW. De gestelde mededeling is niet rechtstreeks aan [eiser] gedaan en dan blijft een ingebrekestelling als bedoeld in artikel 6:82 BW vereist.
[gedaagde sub 1] stelt dat juist [eiser] in gebreke bleef, namelijk met het betalen van het restant van de koopsom, en [gedaagde sub 1] stelt dat hij nog steeds bereid en in staat is om de aandelen aan [eiser] te leveren.
3.4. [eiser] was derhalve op grond van artikel 6:265 lid 2 BW niet bevoegd om de koopovereenkomst te ontbinden en hem komt geen vordering toe tot ongedaanmaking zijdens [gedaagde sub 1] en tot terugbetaling van het door hem betaalde gedeelte van de koopsom.
3.5. Dit betreft het bedrag van € 7.500,00, bij de betaling waarvan door [eiser] met zoveel woorden werd aangegeven dat dit betrekking had op de 25 aandelen [gedaagde sub 2]. Het betreft echter ook het bedrag van € 2.000,00, dat [eiser] twee maanden later heeft overgemaakt op dezelfde privé rekening van [gedaagde sub 1]. [eiser] heeft zich zelf niet eenduidig uitgelaten over de titel van deze betaling en [eiser] heeft de stelling van [gedaagde sub 1] dat ook dit bedrag een deelbetaling op de aandelen betrof niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken.
Op deze onderdelen moet de tegen [gedaagde sub 1] ingediende geldvordering van [eiser] worden afgewezen.
3.6. Met betrekking tot de gestelde betaling van € 2.800,00 aan [betrokkene] op 18 december 2010 stelt de rechtbank voorop dat [eiser] dit bedrag niet aan [gedaagde sub 1] heeft betaald maar aan [betrokkene] op diens privé rekening. Met recht stelt [gedaagde sub 1] dat hij hier buiten staat.
3.7. [eiser] heeft immers onvoldoende gesteld om aan te kunnen nemen dat [gedaagde sub 1] zijn schuldenaar is inzake een mogelijke vordering tot restitutie. Daarvoor is in elk geval onvoldoende dat [eiser], zoals hij stelt, dit bedrag op verzoek van [gedaagde sub 1] aan [betrokkene] zou hebben betaald. Ook al zou dit het geval zijn geweest, dan levert dit nog geen overeenkomst van geldlening op tussen [eiser] als uitlener en [gedaagde sub 1] als inlener, zoals [eiser] lijkt te willen stellen. Alsdan zou [gedaagde sub 1] minst genomen de verbintenis op zich moeten hebben genomen om in plaats van [betrokkene] (of [gedaagde sub 2]) het bedrag aan [eiser] bij het einde van de lening terug te betalen. Dit is niet of onvoldoende gesteld of gebleken.
3.8. Voor het geval zou moeten worden aangenomen dat deze betaling betrekking had op de uitkoop van [betrokkene] uit de onderneming, welke lezing veel meer voor de hand ligt en in overeenstemming is met de bijschrijving bij de girale betaling ‘overname [A]’, geldt evenzeer dat [eiser] zich hieromtrent dient te verstaan met [betrokkene] en/of [gedaagde sub 2]. Mede gezien de handelsregisterhistorie, in het bijzonder met betrekking tot de handelsnaam [A], kan ervan worden uitgegaan dat de onderneming van de vof werd ingebracht in [gedaagde sub 2] en niet in de eenmanszaak van [gedaagde sub 1]. Na de opheffing van de vof is immers [gedaagde sub 2] die handelsnaam gaan voeren. Indien [betrokkene] moest worden uitgekocht uit de overgedragen onderneming, dan was het, zonder duidelijke aanwijzingen voor een andere lezing, die niet zijn gegeven, [gedaagde sub 2] die voor die overname moest betalen en niet [gedaagde sub 1] in privé. De rechtbank gaat ervan uit dat [eiser] deze uitkoopsom voor [gedaagde sub 2] heeft voorgeschoten en dat [eiser] hiervoor een aanspraak tot vergoeding heeft op [gedaagde sub 2], hetzij uit lening hetzij uit ongerechtvaardigde verrijking.
De omstandigheid dat de handelsnaam [A] later ook gedurende enige tijd is gevoerd door de eenmanszaak van [gedaagde sub 1], maakt dit niet anders. Dit betreft een aangelegenheid tussen [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] en hier staat [eiser] buiten.
3.9. Dit deel van de geldvordering op [gedaagde sub 1] moet dus eveneens worden afgewezen.
3.10. Hetzelfde lot treft de betalingen aan derden voor Ipads en Iphones. Zelfs indien moet worden aangenomen dat dit aankopen betrof ten behoeve van de onderneming waarin [eiser] zou participeren, dan nog is onvoldoende gesteld om aan te kunnen nemen dat dit de onderneming van de vof was, omdat die vof was opgeheven reeds vóór de eerste aankoop, dan wel de onderneming van de eenmanszaak van [gedaagde sub 1]. [eiser] stelt immers (het duidelijkst ter comparitie) dat het aankopen betrof voor ‘[A]’ en uit de overgelegde uittreksels volgt dat de eenmanszaak van [gedaagde sub 1] ten tijde van die aankopen die handelsnaam nog niet voerde. Deze eenmanszaak voerde toen nog enkel de handelsnaam l[B]. De handelsnaam [A] werd tijdens de aankopen wel gevoerd door [gedaagde sub 2] en [eiser] was het grootste deel van die periode ook bestuurder van [gedaagde sub 2]. Het ligt dus alleszins voor de hand dat het aankopen voor [gedaagde sub 2] betrof. [eiser] heeft onvoldoende gesteld om aan te kunnen nemen dat (zijn medebestuurder) [gedaagde sub 1] in privé aansprakelijk is voor deze bedrijfsaankopen van de besloten vennootschap.
3.11. De slotsom is dat de vordering op [gedaagde sub 1] integraal moet worden afgewezen.
De rechtbank zal [eiser] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van [gedaagde sub 1]. Deze kosten worden begroot op: € 260,00 voor het betaalde griffierecht en € 768,00 voor salaris van de advocaat (een half punt voor de conclusie van antwoord, een heel punt voor de comparitie en een half punt voor de antwoordakte, zulks tegen het tarief van € 384,00), mitsdien € 1.028,00 in totaal, te vermeerderen met de gevorderde nakosten en wettelijke rente.
3.12. Dan komt de rechtbank nu toe aan de beoordeling van subsidiair tegen [gedaagde sub 2] ingestelde eis. Tegen [gedaagde sub 2] is verstek verleend. Het beoordelingcriterium is derhalve beperkt tot de vraag of de vordering onrechtmatig of ongegrond voorkomt.
3.13. Wat [gedaagde sub 2] betreft komt de vordering tot terugbetaling ongegrond voor ten aanzien van de bedragen van € 7.500,00 en € 2.000,00, die [eiser] stelt betaald te hebben op de privé bankrekening van [gedaagde sub 1] voor de aankoop van een aantal aandelen. De betalingen zijn dus niet gedaan aan [gedaagde sub 2] en ook niet ten behoeve van [gedaagde sub 2], maar aan en ten behoeve van haar aandeelhouder voor de aankoop van aandelen. Ook al zou er reden zijn om deze betalingen ongedaan te maken, dan nog is [gedaagde sub 2] ter zake geen schuldenaar. Dit deel van de vordering wordt afgewezen.
3.14. Voor het overige komt de geldvordering tegen [gedaagde sub 2] niet onrechtmatig of ongegrond voor. Het betreft de (ten behoeve van [gedaagde sub 2]) door [eiser] voorgeschoten bedragen voor (een deel van) de onderneming van de vof en voor Ipads en Iphones. De rechtbank zal dit deel van de vordering toewijzen. Het betreft het bedrag van € 9.170,02, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke handelsrente vanaf 1 juli 2011.
3.15. De tevens gevorderde incassokosten worden afgewezen. Gesteld noch gebleken is dat door [eiser] jegens [gedaagde sub 2] incassomaatregelen zijn getroffen, waarvoor op basis van artikel 6:96 lid 2 sub c BW een kostenvergoeding kan worden gevorderd.
3.16. Voorts kan van [gedaagde sub 2] geen vergoeding van de beslagkosten worden gevorderd. De beslagen zijn niet ten laste van [gedaagde sub 2] gelegd.
3.17. De rechtbank zal [gedaagde sub 2] veroordelen in een aan het toegewezen bedrag en aan de procesdeelneming van [gedaagde sub 2] gerelateerd gedeelte van de proceskosten van [eiser]. Deze kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 50,40 (de helft)
- griffierecht 130,00 (idem)
- salaris advocaat 192,00 (0,5 punt voor de dagvaarding × tarief € 384,00)
Totaal € 372,40.
in reconventie
3.18. In reconventie vordert [gedaagde sub 1] [eiser] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 5.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 september 2010, subsidiair 18 april 2011 en meer subsidiair 18 juli 2011. Het betreft het nog niet aan [gedaagde sub 1] betaalde gedeelte van de tussen partijen overeengekomen koopsom voor het pakket aandelen in [gedaagde sub 2] dat [eiser] zou nemen, te weten € 15.000,00 - € 7.500,00 - € 2.000,00.
Voorts vordert [gedaagde sub 1] betaling van € 200,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 juni 2011, bij wijze van schadevergoeding inzake het ten onrechte ten laste van hem gelegde conservatoir beslag.
Ten slotte vordert [gedaagde sub 1], afgezien van de proceskosten, veroordeling van [eiser] tot betaling van buitengerechtelijke kosten conform rapport Voorwerk-II, met rente.
3.19. Het verweer van [eiser] tegen de vordering tot betaling van het restant van de overeengekomen koopsom houdt in dat hij meent dat hij al lang en breed veel meer dan € 15.000,00 heeft betaald en dat juist [gedaagde sub 1] in verzuim is, omdat hij de aandelen niet levert.
3.20. Dit verweer kan niet worden aanvaard. De betaling aan [betrokkene] is aan [betrokkene] en niet aan [gedaagde sub 1] gedaan en de aankopen van Ipads en Iphones moet [eiser] afrekenen met [gedaagde sub 2] en niet met haar aandeelhouder/bestuurder [gedaagde sub 1].
Voorts is in conventie vastgesteld en geldt ook hier dat [gedaagde sub 1] niet wettelijk in verzuim is ten aanzien van de aandelentransactie.
3.21. Hoewel in beginsel ervan moet worden uitgegaan dat [eiser] eerst bij de levering van de aandelen de koopsom daarvan verschuldigd is, kan in deze zaak nu reeds worden aangenomen dat [eiser] ter zake in verzuim is. Hij heeft immers in zijn dagvaarding de overeenkomst op onjuiste gronden ontbonden en deze ontbinding kwalificeert als een mededeling als bedoeld in artikel 6:83 sub c BW.
3.22. Het gevorderde bedrag van € 5.500,00 ligt derhalve voor toewijzing gereed. Voorts is toewijsbaar de gevorderde wettelijke rente, zij het niet vanaf de gevorderde ingangsdata. [gedaagde sub 1] heeft onvoldoende gesteld om aan te kunnen nemen dat [eiser] met de afname van zijn aandelenpakket reeds op 17 september 2010 (de datum waarop [gedaagde sub 1] zelf 100% van de aandelen verkreeg) in verzuim was, terwijl ook geen ingebrekestelling voorligt tegen 18 april 2011 (datum oprichting [eiser] Holding B.V.). 18 Juli 2011 zou de datum van een sommatie zijn, maar de rechtbank kan deze sommatie niet vinden in dit tamelijk chaotische dossier. De rechtbank zal de rente toewijzen vanaf de datum van de conclusie van eis in reconventie, dus vanaf 25 oktober 2011.
3.23. De vordering tot schadevergoeding wegens ongegronde en daarom onrechtmatige beslaglegging is niet weersproken en mitsdien toewijsbaar.
3.24. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen. Gesteld noch gebleken is dat door [gedaagde sub 1] incassomaatregelen zijn getroffen, waarvoor op basis van artikel 6:96 lid 2 sub c BW een kostenvergoeding kan worden gevorderd.
3.25. De rechtbank zal [eiser] in reconventie als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van [gedaagde sub 1].
3.26. [eiser] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] worden begroot op:
€ 384,00 voor salaris advocaat (2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 384,00).
4. De beslissing
De rechtbank
in conventie
4.1. veroordeelt [gedaagde sub 2] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 9.170,02 (negenduizendéénhonderdzeventig euro en twee eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119a BW over het toegewezen bedrag met ingang van 1 juli 2011 tot de dag van volledige betaling,
4.2. veroordeelt [gedaagde sub 2] in een deel van de proceskosten van [eiser], tot op heden begroot op € 372,40,
4.3. veroordeelt [eiser] in de proceskosten van [gedaagde sub 1], tot op heden begroot op € 1.028,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
4.4. verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.5. wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
4.6. veroordeelt [eiser] om aan [gedaagde sub 1] te betalen een bedrag van € 5.700,00 (vijfduizendzevenhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over € 200,00 met ingang van 28 juni 2011 en over € 5.500,00 met ingang van 25 oktober 2011, een en ander tot de dag van volledige betaling,
4.7. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 1] tot op heden begroot op € 384,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling, alsmede te vermeerderen met de nakosten voor de conventie en de reconventie samen, begroot op € 205,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
4.8. verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.9. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.W. Huijgen en in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2012.