zaaknummer / rolnummer: 226462 / HA ZA 12-122
Vonnis in verzet van 8 augustus 2012
[eisers]
eisers,
gedaagden in het verzet,
advocaat mr. J.H.G.M. van Goch te Nijmegen,
[gedaagden]
gedaagden,
eisers in het verzet,
advocaat mr. J.W.D. Roozemond te Nijkerk.
Partijen zullen hierna [eiser] c.s. en [gedaagde] c.s. genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 7 maart 2012
- het proces-verbaal van comparitie van 5 juni 2012
- de akte uitlating tevens akte inbrengen producties van [eiser] c.s.
- de brief van 21 mei 2012 van de zijde van [gedaagde] c.s. met productie 4
- de brief van 29 mei 2012 van de zijde van [gedaagde] c.s. met productie 5 en 6.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [gedaagde] c.s. hebben op 3 maart 2006 hun woning aan de [adres] te [woonplaats] voor € 360.000,- verkocht aan [eiser] c.s. Partijen hebben de overeenkomst schriftelijk vastgelegd in een NVM Koopakte bestaande eengezinswoning, waarvan de art. 5.1 en 5.3 als volgt luiden:
“5.1 De onroerende zaak zal aan koper in eigendom worden overgedragen in de staat waarin deze zich bij het tot stand komen van deze overeenkomst bevindt met alle daarbij behorende rechten en aanspraken, zichtbare en onzichtbare gebreken, heersende erfdienstbaarheden en kwalitatieve rechten en aanspraken, beslagen en inschrijvingen daarvan. (…)
5.3 De onroerende zaak zal bij de eigendomsoverdracht de feitelijke eigenschappen bezitten die nodig zijn voor een normaal gebruik als: woonhuis. (…)
Verkoper staat niet in voor andere eigenschappen dan die voor een normaal gebruik nodig zijn.
Verkoper staat ook niet in voor de afwezigheid van gebreken die dat normale gebruik belemmeren en die aan koper kenbaar zijn op het moment van het tot stand komen van deze koopovereenkomst.
(…)
5.4.1 Aan verkoper is niet bekend of de onroerende zaak verontreiniging bevat die ten nadele strekt van het in lid 3 omschreven gebruik of die heeft geleid of zou kunnen leiden tot een verplichting tot schoning van de onroerende zaak, dan wel het nemen van andere maatregelen.
(…)
5.4.3 Aan verkoper is niet bekend of in de onroerende zaak asbest is verwerkt”
2.2. Bij de verkoop trad T. [makelaar] op als makelaar voor [gedaagde] c.s. In een e-mail van 3 april 2006 hebben [gedaagde] c.s. aan makelaar [makelaar] doorgegeven dat zij vanaf 16 mei (2006) in [woonplaats] woonachtig zo[adres], [adres]
2.3. De woning (waarvoor in 1964 een bouwvergunning is afgegeven) is op 1 mei 2006 geleverd. Op 12 juni 2006 hebben [eiser] c.s. de woning betrokken.
2.4. Op 29 augustus 2006 hebben [eiser] c.s. per brief en per e-mail aan [makelaar] geschreven, voor zover hier van belang:
‘(…)
Gisteren op 28 augustus jongstleden bemerkten wij, dat het afvalwater in onze woning niet meer werd afgevoerd via het riool. De douchebak kwam blank te staan, het sifon onder de wasbak in de keuken bleef vol water staan en lekte vervolgens spontaan, het water in de wc kwam tot aan de rand en dreigde over te lopen en via de wasmachine liep inmiddels water in de hal.
Aangezien het zwaar regende en erger schade moest worden voorkomen, hebben wij een bedrijf laten komen om direct in te grijpen. (…)
Momenteel hebben wij alles nog open liggen, zodat er geen risico meer is, dat de woning onderloopt. Wij vragen u hoe wij verder moeten handelen, aangezien er grote kosten zullen zijn gemoeid met het oplossen van de problemen. Wij stellen hiervoor de verkopers aansprakelijk op grond van een verborgen gebrek en stellen verkopers door uw bemiddeling derhalve in de gelegenheid om mee te denken aan een goede oplossing. Nadere inspectie van de riolering zal nog volgen.
Tevens is een ander gebrek gebleken, hetgeen wij nog nader dienen te laten onderzoeken. Wij brengen u hiervan echter reeds thans op de hoogte. Dit betreft de dakgoten. De goten lekken aan vrijwel alle zijden van de woning. Naar het zich laat aanzien, dient de gehele goot, inclusief overstekken te worden vervangen, aangezien dit volledig is doorregend. Ook hier blijkt, dat het een probleem is van reeds een lange periode terug en mag geacht bekend te zijn geweest aan verkoper. (…)’
[makelaar] heeft deze brief per e-mail aan [gedaagde] c.s., die inmiddels in [woonplaats] woonden, doorgestuurd.
2.5. Op 2 september 2006 heeft installatiebedrijf [installatiebedrijf] een factuur van € 1.049,82 aan [eiser] c.s. verstuurd en heeft hierop haar werkzaamheden als volgt omschreven: ‘Werkzaamheden buitenriolering verricht, Riolering opgegraven, ontstopt en gerepareerd. Verstopping veroorzaakt door een leidingbreuk van de toiletaansluiting aan de voorgevel. Gezien de hoeveelheid grond en zand in de buis, was dit al een oude breuk, de pvc buis stond zeker 2 cm. open.’
2.6. Op 14 september 2006 hebben [gedaagde] c.s. per e-mail aan [makelaar] geschreven, voor zover hier van belang:
‘(…)
In antwoord op uw E-mail berichten wij het volgende:
Aangezien wij nooit problemen hebben gehad met de riolering c.q. wateroverlast, kunnen wij op geen enkele manier geweten hebben van breuken o.i.d. in de riolering. Dit kan dus nooit vallen “verborgen gebrek”. Een “verborgen gebrek”is een gebrek dat de verkoper verborgen heeft gehouden. Daar is dus geen sprake van.
Uitdrukkelijk hebben wij de kopers, mondeling en via een achtergelaten notitie in huis, gewaarschuwd om de dakgoten regelmatig schoon te houden vanwege de overmatige rommel uit de twee berkenbomen aan de voorzijde van het huis. Vooral voorafgaande én in de extreem natte augustusmaand was het noodzaak om de goten goed schoon te houden.
Worden de goten niet goed schoon gehouden dan is dit het resultaat. (…)’
2.7. Op 18 januari 2007 heeft de rechtsbijstandverzekeraar van [eiser] c.s. per brief en per e-mail het volgende aan [gedaagde] c.s. bericht:
‘(…)
In dit kader en in verband met het onderzoek aan de riolering heeft cliënt reeds kosten moeten maken ad € 1.049,-. (…) Teneinde het gebrek aan de riolering te laten repareren zullen echter nog meer kosten moeten worden gemaakt.
Voorts heeft cliënt geconstateerd dat de dakgoot constructief niet goed in elkaar zit. Dit heeft tot gevolg dat er sprake is van vochtoverlast in de woning. Cliënt heeft vocht- en schimmelplekken geconstateerd. (…)
Bij deze verzoek ik u dan ook, en voor zover vereist sommeer ik u hiertoe, de overeenkomst alsnog binnen veertien dagen na heden na te komen door alle geconstateerde gebreken te herstellen, dan wel te doen herstellen. Tevens sommeer ik u om de reeds door cliënt noodzakelijk gemaakte kosten ad € 1.049,- aan cliënt te vergoeden. (…)’
2.8. Op 8 mei 2007 heeft de rechtsbijstandverzekeraar van [eiser] c.s. expertisebureau CED Nomex ingeschakeld om de geconstateerde problemen nader te onderzoeken. Op 21 juni 2007 heeft CED Nomex een rapport uitgebracht. Uit dit rapport blijkt onder meer het volgende:
a. De riolering van de aanbouw functioneert niet naar behoren, met als gevolg dat bij gelijktijdig gebruik van wasmachine en bad, water via de garagevloer en de wand van de slaapkamer en de garage naar binnen komt. Als mogelijke oorzaken worden genoemd de toepassing van een onjuiste diameter van de binnenriolering waardoor de hoeveelheid water niet kan worden afgevoerd dan wel een rioolbreuk.
b. Er zijn diverse mankementen geconstateerd met betrekking tot de goot van PVC. De gootstukken sluiten niet overal op elkaar aan en de goot ligt los in de houten omtimmering, met als gevolg dat lekkages ontstaan in de overstekken en het regenwater via de blootliggende houten omtimmering de woning in loopt.
c. Tijdens het leeg laten lopen van het bad en tijdens het draaien van de wasmachine komt er in de vloer van de garage water te staan. De garagevloer vertoont uitgebeten plekken ten gevolge van lekkages.
2.9. Op 1 november 2007 is de riolering op een andere plaats verstopt geraakt en hebben [eiser] c.s. nogmaals de rioolontstoppingsdienst ingeschakeld. Die constateerden wortelgroei in de controleput als oorzaak van de verstopping. De rioolontstoppingsdienst bracht ditmaal € 725,67 voor haar werkzaamheden in rekening.
2.10. Op 2 januari 2008 heeft de advocaat van [eiser] c.s. aan [gedaagde] c.s. geschreven dat er sprake is van ernstige verstopping en lekkages van hemelwaterafvoer en riool en heeft zij [gedaagde] c.s. gesommeerd de gebreken te herstellen alsmede de reeds gemaakte kosten van € 1.775,49 te vergoeden. Onderaan de brief is vermeld dat de brief per aangetekende post, per gewone post en per e-mail is verzonden.
2.11. Bij verzoekschrift van 26 februari 2008 hebben [eiser] c.s. de rechtbank verzocht om een voorlopig deskundigenbericht te gelasten. Zowel het verzoekschrift als de oproep voor de mondelinge behandeling zijn verzonden aan het adres ‘[adres]’. De rechtbank heeft de oproep retour ontvangen met daarop de aantekening “Refusé” (geweigerd). Op verzoek van de behandelend rechter hebben [eiser] c.s. aan de hand van een proces-verbaal van vaststelling van 29 april 2008 laten vaststellen dat [gedaagde] c.s. verblijven[buurtschap]. De deurwaarder heeft vastgesteld dat in buurtschap [buurtschap], op de kruising van de wegen D3 en D53, een woning is gelegen met een brievenbus waarop de namen van [gedaagde] c.s. zijn aangebracht. Voorts heeft de deurwaarder in zijn proces-verbaal een kadastraal uittreksel van de woning van [gedaagde] c.s. opgenomen en een vermelding van [gedaagde] in de gele pagina’s van de Franse telefoongids.
2.12. Bij beschikking van 19 mei 2008 is het verzoek van [eiser] c.s. toegewezen en de door de rechtbank benoemde deskundige, ing. J.K. Zeeman, heeft op 4 september 2008 een deskundigenonderzoek uitgevoerd.
2.13. In het deskundigenrapport van 21 oktober 2008 worden gebreken aan de riolering en de dakconstructie geconstateerd, alsmede een gebrekkig ventilatie in de badkamer. De deskundige heeft de totale kosten voor herstel geraamd op € 23.443,- inclusief btw.
Het betreffen kosten aan :
- de riolering (53 m nieuw riool aanleggen en 10 m riool vervangen) € 5.500,-
- de dakconstructie (boeiboorden en goten) € 12.000,-
- ventilatievoorzieningen badkamer en stukadoor en sauswerk € 2.200,-
Totaal exclusief btw € 19.700,-
Totaal inclusief btw € 23.443,-
2.14. Op 10 april 2009 heeft de advocaat van [eiser] c.s. aan [gedaagde] c.s. geschreven, voor zover hier van belang:
‘(…)
De desbetreffende beschikking is u op 18 juni 2008 per post toegezonden en voorts bij exploot van 3 juli 2008 aan u betekend.
Op 4 september 2008 vond het deskundigenonderzoek plaats. Hoewel u daarvoor door de deskundige bent uitgenodigd, bent u ook hier niet verschenen.
Op 23 oktober 2008 ontving ik van de Rechtbank te Arnhem een afschrift van het rapport van de deskundige. Van de behandelend juridisch medewerker (…) heb ik vernomen dat de Rechtbank te Arnhem ook u een afschrift van het rapport van de deskundige heeft gezonden. Niettemin treft u bijgaand (*) nogmaals aan een afschrift van het desbetreffende deskundigenbericht.
(…) Bij gebreke van een reactie uwerzijds, deel ik mee dat cliënten niet langer prijs stellen op nakoming. Dat laat onverlet dat zij u onverkort aansprakelijk houden voor allee door hen geleden en nog te lijden schade vanwege het feit dat de door u geleverde woning niet aan de koopovereenkomst beantwoordt nu de woning niet die eigenschappen bezit die cliënten op grond van de koopovereenkomst mochten verwachten, hetgeen (onder meer) bij bijgaand deskundigenbericht onomstotelijk blijkt. Echter in plaats van nakoming vorderen cliënten thans vergoeding van de schade als bedoeld in voorgaande zin.
(…)’
2.15. Op 1 juli 2010 heeft de advocaat van [eiser] c.s. [gedaagde] c.s. gesommeerd tot betaling van een schadebedrag van € 86.468,12 onder bijsluiting van een door [X] + Zn Aannemers opgestelde begroting van de herstelkosten van € 50.002,48 en een conceptdagvaarding. Deze aangetekende brief is retour ontvangen onder vermelding van “Refusé”.
2.16. Begin augustus 2010 heeft een hoveniersbedrijf in de tuin bij de woning op ongeveer 50 cm diepte een aantal asbestplaten ontdekt. [eiser] c.s. hebben deze platen laten afvoeren en hebben [gedaagde] c.s. voor de daarmee gepaard gaande kosten aansprakelijk gesteld bij brief van 12 augustus 2010 (per abuis gedateerd op 1 juli 2010, aldus [eiser] c.s.).
2.17. Op 27 september 2010 hebben [eiser] c.s. [gedaagde] c.s. gedagvaard, wederom aan het onder 2.2 genoemde adres.
2.18. Op 26 januari 2011 heeft deze rechtbank een verstekvonnis gewezen tegen [gedaagde] c.s. waarin [gedaagde] c.s. zijn veroordeeld tot betaling van € 50.002,48, vermeerderd met wettelijke rente, kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid, buitengerechtelijke kosten en proceskosten.
2.19. De Franse deurwaarder heeft het verstekvonnis bij exploot van 28 april 2011 aan [gedaagde] c.s. betekend op het hiervoor genoemde adres. Nadat 8 weken waren verstreken, hebben [eiser] c.s. executoriaal loonbeslag gelegd op de pensioengelden van [gedaagde] c.s. en zijn zij overgegaan tot inhouding.
2.20. Bij dagvaarding van 12 januari 2012 zijn [gedaagde] c.s. in verzet gekomen van genoemd verstekvonnis.
3. Het geschil
3.1. [eiser] c.s. hebben gevorderd dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [gedaagde] c.s. hoofdelijk zal veroordelen:
aangaande water-/vochtoverlast
- tot betaling aan [eiser] c.s. van € 50.002,48 incl. btw althans een in goede justitie te bepalen bedrag, primair terzake de schade die [eiser] c.s. hebben geleden ten gevolge van de toerekenbare tekortkoming van [gedaagde] c.s., en subsidiair ter opheffing van het nadeel dat [eiser] c.s. bij instandhouding van de overeenkomst lijden (offerte herstelkosten van [X] + Zn Aannemers € 48.226,99 + kosten voor herstel van oude leidingbreuk € 1.049,82 + kosten voor ontstoppen riolering € 725,67 = € 50.002,48);
aangaande het asbest
- tot betaling aan [eiser] c.s. van € 957,95 incl. btw althans een in goede justitie te bepalen bedrag, primair terzake de schade die [eiser] c.s. hebben geleden ten gevolge van de onrechtmatige daad van [gedaagde] c.s., en subsidiair ter opheffing van het nadeel dat [eiser] c.s. bij instandhouding van de overeenkomst lijden;
en voorts
tot betaling aan [eiser] c.s. van:
- een bedrag van € 5.945,34 voor kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid (rapport CED Nomex € 776,71 + kosten Zeeman € 3.868,63 + kosten Meurs Installatietechniek voor begroten herstelkosten € 1.300,-);
- een bedrag van € 16.392,32 voor buitengerechtelijke incassokosten, althans een in goede justitie te bepalen bedrag ter zake van buitengerechtelijke incassokosten;
- de wettelijke rente over alle voornoemde bedragen vanaf 1 februari 2007 tot de dag van volledige betaling;
met veroordeling van [gedaagde] c.s. in de proceskosten en de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de 15de dag na dagtekening van het vonnis, en met het verzoek de beslissing als Europese executoriale titel te waarmerken.
3.2. De grondslag voor de vorderingen van [eiser] c.s. is primair voor wat betreft de schade ter zake van de vochtoverlast non-conformiteit (artikel 7:17 BW) en voor wat betreft het verwijderen van de asbestplaten onrechtmatige daad. Subsidiair is de grondslag dwaling. De grondslag voor de vordering tot betaling van kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid wordt gevonden in artikel 6:96 lid 2 sub b BW.
3.3. Bij het verstekvonnis zijn de vorderingen van [eiser] c.s. toegewezen behoudens de gevorderde buitengerechtelijk incassokosten. Hiervan is een bedrag van € 1.788,00 toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 september 2010.
3.4. [gedaagde] c.s. vorderen in het verzet dat het verstekvonnis wordt vernietigd en dat de vorderingen van [eiser] c.s. alsnog worden afgewezen, althans worden gematigd tot een in goede justitie te bepalen bedrag, met veroordeling van [eiser] c.s. in de kosten van de verzetprocedure.
3.5. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Ambtshalve wordt overwogen dat deze rechtbank rechtsmacht heeft op grond van art. 5 van de Europese verordening nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (de EEX-verordening).
4.2. Alvorens wordt toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van de verweren van [gedaagde] c.s., dient te worden beoordeeld of het verzet tijdig en op de juiste wijze is ingesteld. Dit wordt door [eiser] c.s. betwist.
4.3. [eiser] c.s. stellen dat het verzet eerst is ingesteld na het verstrijken van de hier toepasselijke verzettermijn van acht weken (artikel 143 Rv) en verzoeken om die reden [gedaagde] c.s. in hun verzet niet ontvankelijk te verklaren. Zij stellen daartoe het volgende.
De Franse deurwaarder heeft het verstekvonnis op 28 april 2011 aan [gedaagde] c.s. betekend overeenkomstig de bepalingen van de (herziene) Verordening (EG) nr. 1393/2007 van de Raad van de Europese Unie van 13 november 2008 inzake de betekening en de kennisgeving van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken (hierna: de EG-Betekeningsverordening). Betekening diende gelet op de woonplaats van [gedaagde] c.s. te geschieden overeenkomstig deze toepasselijke EG-Betekeningsverordening, met inachtneming van het bepaalde in artikel 56 Rv. In artikel 56 lid 5 Rv is bepaald dat als degene voor wie het stuk bestemd is, het afschrift op een wijze ontvangt die in de desbetreffende Staat wordt aangemerkt als betekening in persoon, het stuk wordt geacht te zijn betekend aan hem in persoon.
Uit de vertaling van het betekeningsexploot volgt dat de wijze waarop het verstekvonnis is betekend (overeenkomstig de bepalingen van de EG-Betekeningsverordening), in [woonplaats] heeft te gelden als betekening in persoon. Dit brengt mee dat deze betekening naar Nederlands recht eveneens wordt geacht te zijn gedaan aan [gedaagde] c.s. in persoon, aldus [eiser] c.s. [eiser] c.s. verwijzen hierbij naar een vonnis van deze rechtbank van 23 maart 2011, LJN BP9993.
4.4. Volgens [gedaagde] c.s. is de verzettermijn van acht weken overeenkomstig artikel 143 lid 2 Rv jo. artikel 144 sub b Rv eerst gaan lopen op 15 december 2011. [eiser] c.s. hebben derdenbeslag gelegd op het AOW-pensioen van [gedaagde] c.s. en de daaropvolgende eerste periodieke uitkering van de Sociale Verzekeringsbank heeft op 15 december 2011 plaatsgevonden. De betekening van het vonnis op 28 april 2011 geldt niet als betekening in persoon zodat de verzettermijn niet reeds op die datum is gaan lopen. Het verzet is tijdig ingesteld, aldus [gedaagde] c.s.
4.5. De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 7 lid 1 van de EG-Betekeningsverordening zorgt de ontvangende instantie voor de betekening of kennisgeving van het stuk, hetzij overeenkomstig het recht van de aangezochte lidstaat, hetzij in de specifieke, door de verzendende instantie gewenste vorm, mits deze met het recht van die aangezochte lidstaat verenigbaar is. Anders dan in de zaak waarnaar [eiser] c.s. verwijzen, diende de betekening in dit geval in een specifieke vorm te geschieden, te weten in persoon. In deze zaak kan derhalve niet worden volstaan met het toetsen of naar Frans recht sprake is geweest van een rechtsgeldige ‘normale’ betekening. Nu de verzendende instantie in verband met het bepaalde in artikel 56 lid 5 Rv aan de Franse deurwaarder had verzocht het verstekvonnis in persoon te betekenen, is de vraag of de wijze waarop de Franse deurwaarder het verstekvonnis heeft betekend naar Frans recht heeft te gelden als een betekening in persoon.
4.6. Het vertaalde betekeningsexploot vermeldt omtrent de wijze van betekening het volgende:
‘(…)
Ik heb mij begeven naar het bovengenoemde adres teneinde een afschrift van deze akte te overhandigen.
Ter plaatse
- werd niet opengedaan
Nadat ik het adres van de geadresseerde heb gecontroleerd aan de hand van de volgende elementen:
- aanwezigheid van de naam van de geadresseerde op de brievenbus
- aanwezigheid van de naam van de geadresseerde op de deur van de woning
is, nu betekening aan persoon en aan woonplaats niet mogelijk was, het afschrift van deze akte in een gesloten envelop in mijn kantoor neergelegd, met daarop slechts aan ene kant de naam en het adres van de geadresseerde en aan de anders kant het stempel van mijn kantoor op de sluiting van de briefomslag.
Een op deze dag gedateerd bericht, (…) is achtergelaten ten huize van de persoon voor wie de betekening bestemd was.
(…)’
Uit het exploot kan worden afgeleid dat het vonnis niet in persoon aan [gedaagde] c.s. is uitgereikt aangezien niet werd opengedaan en de deurwaarder een brief heeft achtergelaten waarin is vermeld dat het verstekvonnis op het kantoor van de deurwaarder kon worden opgehaald. Daarna is deze brief, met een afschrift van het vonnis, nog naar het huisadres van [gedaagde] c.s. gestuurd.
4.7. Anders dan [eiser] c.s. stellen, is uit het exploot niet af te leiden dat deze wijze van betekening naar Frans recht heeft te gelden als een rechtsgeldige betekening in persoon. Naar het oordeel van de rechtbank is hieruit eerder af te leiden dat voor deze wijze van betekening is gekozen aangezien betekening in de door de verzendende instantie gewenste vorm – betekening in persoon – niet mogelijk was. Het exploot vermeldt immers ‘nu betekening aan persoon en aan woonplaats niet mogelijk was’. Nu [eiser] c.s. hun stelling dat de onderhavige betekening naar Frans recht heeft te gelden als een betekening in persoon op geen enkele andere wijze hebben onderbouwd, terwijl dit op hun weg had gelegen, moet worden aangenomen dat geen betekening in persoon heeft plaatsgevonden. Nu het verstekvonnis op 15 december 2011 gedeeltelijk ten uitvoer is gelegd, zoals bedoeld in artikel 143 lid 3 Rv, en gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] c.s. op een eerdere datum reeds een daad van bekendheid hebben verricht, is de verzettermijn van acht weken aangevangen op 15 december 2011. De verzetdagvaarding van 12 januari 2012 is aldus tijdig uitgebracht.
4.8. Ter comparitie hebben [eiser] c.s. nog gesteld dat, voor zover de na januari 2006 verzonden correspondentie en het verstekvonnis [gedaagde] c.s. niet hebben bereikt, hetgeen zij overigens betwisten, dit aan [gedaagde] c.s. zelf is te wijten en voor hun rekening moet blijven doordat zij dat adres in 2006 aan [makelaar] hebben doorgegeven.
[gedaagde] c.s. hebben ter comparitie gesteld dat alle brieven en exploten zijn gericht aan een onjuist adres waardoor deze waarschijnlijk bij hun buren terecht zijn gekomen. Het adres ‘[adres]’ hebben zij in april 2006 weliswaar aan hun makelaar doorgegeven maar dit is niet het correcte adres van hun woning, aldus [gedaagde] c.s. Zij hebben toegelicht dat [buurtschap] de naam van hun woning is, [...] de naam van het gebied waarin hun woning is gelegen en tevens de naam van de woning van hun buren. Zij hebben brieven in het geding gebracht van de Sociale Verzekeringsbank, EDF en Protexia France waarop als adres is vermeld ‘[adres]’ en gesteld dat dit het juiste adres is.
4.9. Het is de rechtbank niet geheel duidelijk welk rechtsgevolg [eiser] c.s. aan hun hiervoor genoemde stelling wensen te verbinden, maar voor zover [eiser] c.s. om deze reden wil stellen dat de verzettermijn – in weerwil van het niet in persoon betekend zijn van het verstekvonnis – toch op 28 april 2011 is gaan lopen, is deze stelling niet gebaseerd op enige rechtsregel. [eiser] c.s. kunnen zich in dit verband niet beroepen op artikel 3:37 lid 3 BW aangezien dit artikel de vorm en werking van tot een bepaalde persoon gerichte verklaringen in de zin van artikel 3:33 BW regelt. Een verstekvonnis is niet een dergelijke verklaring. Het eventueel voor risico van [gedaagde] c.s. komen van het niet ontvangen hebben van de correspondentie na 2006 heeft dan ook geen gevolgen voor de aanvang van de verzettermijn.
4.10. De conclusie van het voorgaande blijft dan ook dat het verzet tijdig en op juiste wijze is ingesteld. De rechtbank zal vervolgen met de inhoudelijke behandeling van de verweren die door [gedaagde] c.s. zijn aangevoerd.
Inhoudelijke behandeling van het verzet
4.11. [eiser] c.s. stellen primair dat de geleverde zaak niet aan de overeenkomst beantwoordt en dat daarom de op [gedaagde] c.s. rustende verplichting tot verschaffen van een conform huis is geschonden (artikel 7:17 lid 1 BW). Vertrekpunt voor hun stelling is artikel 5.3 eerste zin koopakte: “De onroerende zaak zal bij de eigendomsoverdracht de feitelijke eigenschappen bezitten die nodig zijn voor een normaal gebruik als: woonhuis.” Zij werken hun stelling aldus uit dat bij de door hen geconstateerde vochtoverlast niet gesproken kan worden van een woning die de feitelijke eigenschappen bezit die nodig zijn voor een normaal gebruik als woonhuis. De riolering is tweemaal verstopt geweest. De garage staat regelmatig blank waardoor deze niet als een garage of berging kan worden gebruikt. De wanden van de kinderslaapkamer in het bijgebouw zijn doorweekt, waardoor de ruimte eigenlijk niet als kinderslaapkamer gebruikt kan worden. Ook de wanden en plafonds in andere vertrekken zijn doorweekt en vertonen schimmelplekken als gevolg van overtollig vocht. Bovendien blijkt uit het voorlopig deskundigenrapport dat de ventilatie in de badkamer niet voldoet aan de eisen, welke eisen ten doel hebben de gezondheid van de bewoners te waarborgen. Het voortduren van de huidige situatie zal leiden tot een ernstige gebruiksbeperking. In het voorlopig deskundigenrapport wordt een en ander bevestigd. Zij hebben voorts gesteld dat er geen aanleiding was om nader onderzoek te laten verrichten, dat zij tijdig hebben geklaagd en dat zij hebben gesommeerd om tot herstel over te gaan waardoor [gedaagde] c.s. in verzuim zijn geraakt.
4.12. [gedaagde] c.s. hebben betwist dat de woning niet de eigenschappen bezat die nodig zijn voor een normaal gebruik als woning en voor zover dit al het geval zou zijn, betwisten zij dat hierdoor de gestelde schade is ontstaan. Zij hebben ter comparitie voorts gesteld dat [eiser] c.s. niet aan hun klachtplicht hebben voldaan en dat de vordering is verjaard.
De rechtbank zal eerst de laatste twee verweren behandelen.
4.13. De rechtbank passeert het verweer van [gedaagde] c.s. dat [eiser] c.s. niet tijdig en niet op juiste wijze bij [gedaagde] c.s. hebben geklaagd. [gedaagde] c.s. zijn reeds op 29 augustus 2006 via [makelaar] van de gestelde gebreken aan de riolering en de dakgoten op de hoogte gesteld terwijl [eiser] c.s. onweersproken hebben gesteld dat zij deze gestelde gebreken een dag daarvoor via het door hen ingeschakelde installatiebedrijf hadden ontdekt. Daarna hebben [eiser] c.s. die gebreken nog nader toegelicht in een brief van 19 januari 2007. [eiser] c.s. hebben dan ook binnen bekwame tijd na ontdekking geklaagd. Dat de brief van [eiser] c.s. van 29 augustus 2006 aan [makelaar] was gericht en via [makelaar] bij [gedaagde] c.s. terecht is gekomen is niet relevant. In deze brief wordt immers duidelijk weergegeven dat verkopers aansprakelijk worden gesteld en uit de reactie van [gedaagde] c.s. van 14 september 2006 blijkt ook dat zij de brief aldus hebben begrepen. Deze was dus kennelijk concreet genoeg. Voorts is voor een klacht op grond van artikel 7:23 lid 1 BW geen specifieke vorm voorgeschreven zodat niet valt in te zien waarom de brief van 29 augustus 2006 niet is te beschouwen als een klacht in de zin van de wet, zoals [gedaagde] c.s. hebben gesteld.
Verjaring vordering en stuiting
4.14. Ter comparitie hebben [gedaagde] c.s. voorts nog aangevoerd dat de vordering van [eiser] c.s. is verjaard in verband met de korte verjaringstermijn van twee jaar zoals bepaald in artikel 7:23 lid 2 BW. Volgens [gedaagde] c.s. is de verjaring niet gestuit door de indiening van het verzoekschrift op 26 februari 2008.
Ook dit verweer gaat niet op. Ingevolge artikel 7:23 lid 2 BW gaat de verjaringstermijn van twee jaar lopen na de overeenkomstig het eerste lid gedane kennisgeving. In het onderhavige geval is de verjaringstermijn derhalve gaan lopen na verzending van de klachtbrief van 29 augustus 2006. De verjaring van een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis wordt ingevolge artikel 3:17 lid 1 BW gestuit door een schriftelijke aanmaning of door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt. Anders dan [gedaagde] c.s. ter comparitie hebben verklaard, kan een verzoekschrift tot het bevelen van een voorlopig deskundigenbericht onder omstandigheden wel degelijk een mededeling in de zin van artikel 3:317 lid 1 BW inhouden. Het komt erop aan of de mededeling een voldoende duidelijke waarschuwing aan de schuldenaar inhoudt dat hij rekening moet houden met de mogelijkheid dat de vordering nog geldend wordt gemaakt zodat hij ervoor kan zorgen dat hij de beschikking behoudt over voor het voeren van verweer benodigde gegevens en bewijsmateriaal (HR 18 september 2009, LJN BI8502). In het onderhavige geval is de verjaringstermijn met toepassing van bovengenoemde maatstaf gestuit door indiening van het verzoekschrift op 26 februari 2008 nu uit dit verzoekschrift duidelijk blijkt dat [eiser] c.s. overwogen uit hoofde van wanprestatie een vordering tegen [gedaagde] c.s. in te stellen en het deskundigenbericht diende ter vaststelling van de feiten en omstandigheden die in dat verband van belang zijn. Ingevolge artikel 3:319 lid 1 BW is aldus op 26 februari 2008 een nieuwe verjaringstermijn van twee jaar gaan lopen. Deze termijn is vervolgens weer gestuit door de brief van 10 april 2009, waarin de vordering tot herstel is omgezet in een vordering tot schadevergoeding (zie hiervoor onder 2.14). Aangezien de dagvaarding aan [gedaagde] c.s. binnen twee jaar na 10 april 2009 is betekend, te weten op 27 september 2010, is de vordering ex artikel 7:17 lid 1 BW niet verjaard.
4.15. Het voorgaande is slechts anders indien het verzoekschrift en de sommatie van 10 april 2009 geen stuitende werking zouden hebben. In verband met het bepaalde in artikel 3:37 lid 3 BW kan slechts sprake zijn van stuitende werking indien de brieven de geadresseerde hebben bereikt of als het niet (tijdig) bereiken het gevolg is van zijn eigen handeling, van de handeling van personen voor wie hij aansprakelijk is, of van andere omstandigheden die zijn persoon betreffen en rechtvaardigen dat hij het nadeel draagt. Deze geschriften zijn immers aan te merken als verklaringen van [eiser] c.s. waardoor een op een rechtsgevolg gerichte wil wordt geopenbaard.
4.16. De rechtbank is van oordeel dat voldoende feiten en omstandigheden zijn komen vast te staan die voor rekening van [gedaagde] c.s. komen en die rechtvaardigen dat zij het nadeel dragen van het hen eventueel niet bereikt hebben van de na januari 2008 verzonden sommaties en exploten. Het nadeel bestaat er in dit geval uit dat die correspondentie toch stuitende werking heeft, ondanks het feit dat de relevante verklaringen mogelijk niet zijn ontvangen. Daarbij zijn de volgende omstandigheden van belang. [eiser] c.s. zijn afgegaan op een door [gedaagde] c.s. zelf aan [makelaar] gegeven adres en hebben door een Franse deurwaarder laten vaststellen dat [gedaagde] c.s. ook daadwerkelijk op dat adres woonachtig waren. Zij hebben sommaties per aangetekende post, gewone post en soms ook per e-mail verzonden en hebben diverse keren een brief retour ontvangen die geweigerd was. [eiser] c.s. hadden geen indicaties gekregen dat het adres mogelijk onjuist was. [gedaagde] c.s. hebben nagelaten in de loop van 2006 of 2007 het correcte adres aan [eiser] c.s. door te geven terwijl zij stellen dat aan hen naderhand is gebleken dat de toevoeging aan het adres van ‘Riviere du Haut’ ertoe leidde dat post niet arriveerde. Zij hebben dit nagelaten terwijl zij wisten dat [eiser] c.s. hen aansprakelijk hielden voor de problemen die zij ondervonden met de riolering en de hemelwaterafvoeren. De brief van 29 augustus 2006 maar ook de brieven van 18 januari 2007 en 2 januari 2008 zijn immers tevens per e-mail verzonden en gesteld noch gebleken is dat het e-mailadres van [gedaagde] c.s. na 29 augustus 2006 is gewijzigd. Tenslotte is gesteld noch gebleken dat zij de buren, bij wie volgens hen de bedoelde correspondentie moet zijn bezorgd, hebben verzocht om aan [gedaagde] c.s. gerichte brieven te bewaren en aan [gedaagde] c.s. te overhandigen. Onder deze omstandigheden hebben het verzonden verzoekschrift en de sommatie van 10 april 2009 met toepassing van artikel 3:37 lid 3 BW stuitende werking gehad. De vordering is niet verjaard.
4.17. Gelet op de voorgaande conclusies bestaat er geen aanleiding om [eiser] c.s. toe te staan nog een nadere conclusie te nemen naar aanleiding van het verweer van [gedaagde] c.s. ter zake van de klachtplicht en de verjaring en is thans de vraag aan de orde of sprake is van non-conformiteit van de woning dan wel van dwaling, gelet op de gestelde vocht- en wateroverlast.
4.18. Vaststelling van het al of niet beantwoorden van de zaak aan de overeenkomst vergt uitleg van de artt. 5.1 en 5.3 koopakte. Daarover heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 23 december 2005, NJ 2010, 62 (De Rooij/Van Olphen) het volgende overwogen:
“Die uitleg dient te geschieden met inachtneming van de zogeheten Haviltex-maatstaf (HR 13 maart 1981, nr. 11647, NJ 1981, 635). Deze brengt mee dat de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld, niet kan worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. In praktisch opzicht is de taalkundige betekenis die de bewoordingen waarin deze bepalingen zijn gesteld, gelezen in de context van dat geschrift als geheel, in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben, bij de uitleg van dat geschrift vaak wel van groot belang (HR 20 februari 2004, nr. C 02/219, NJ 2005, 493). In dit licht heeft ten aanzien van de uitleg van een overeenkomst waarbij een bebouwde onroerende zaak is verkocht, het volgende te gelden.
Indien partijen bij de schriftelijke vastlegging van hun overeenkomst gebruikmaken van een standaardakte waarin een beding voorkomt dat, zoals art. 5.3 van de standaard NVM-koopakte, als voorgedrukte verklaring van de verkoper bevat dat de verkochte zaak de feitelijke eigenschappen zal bezitten die voor een normaal gebruik daarvan nodig zijn, zal uitgangspunt voor de uitleg van dit beding dienen te zijn dat ‘normaal gebruik’ betrekking heeft op wat daaronder naar gangbaar spraakgebruik wordt verstaan ten aanzien van de grond alsmede van de ten tijde van de verkoop zich daarop bevindende bebouwing.”
4.19. Voorts geldt bij de koop van een woning dat niet elke onvolkomenheid daaraan maakt dat het gekochte niet aan de overeenkomst beantwoordt. De koper van een bestaande woning zal afhankelijk van ouderdom en prijs daarvan, tot op zeker hoogte rekening moeten houden met een bepaalde mate van meteen te verrichten achterstallig onderhoud en aanpassing (bijvoorbeeld van installaties) aan de eisen van de tijd, ook al was de noodzaak daartoe ten tijde van het sluiten van de koop niet direct zichtbaar.
4.20. Partijen hebben in art. 5.3 afgesproken dat [gedaagde] c.s. instaan voor normaal gebruik als woning, waardoor in zoverre wordt afgeweken van art. 5.1 waarin het risico voor zichtbare en onzichtbare gebreken bij [eiser] c.s. wordt gelegd: onzichtbare gebreken die in de weg staan aan normaal gebruik als woning komen voor rekening van [gedaagde] c.s.. Dit geldt dus ook voor onzichtbare gebreken waar zij geen wetenschap van hadden. Uit de stellingen van partijen blijkt niet dat zij over de riolering, hemelwaterafvoeren of dakconstructie hebben gesproken voor of bij het tot stand komen van de overeenkomst. Bij de uitleg van art. 5.3 koopakte behoeven dus geen gezichtspunten op basis van verklaringen of gedragingen van partijen te worden betrokken.
4.21. De deskundige heeft geconstateerd dat er in het bijgebouw van de woning sprake is van hoge luchtvochtigheid, aantasting van stukadoorswerk en wandafwerking (optrekkend vocht vanaf de vloer) en van opbollend laminaat op diverse plaatsen. Op de garagevloer is na een regenbui sprake van een compleet waterballet (pagina 6 deskundigenrapport).
De rechtbank is van oordeel dat uitgaande van de bovengenoemd maatstaf [eiser] c.s. in beginsel niet behoefden te verwachten dat vocht en water het bijgebouw zou binnendringen door de muren en vloeren en dat de luchtvochtigheid hierdoor continue hoog zou zijn. Ook behoefden zij in beginsel niet te verwachten dat bij gelijktijdig gebruik van bad/douche en wasmachine, de riolering van het bijgebouw zou disfunctioneren en water via het toilet dan wel de garagevloer omhoog zou komen. Essentieel voor tot bewoning bestemde ruimten binnenshuis is immers dat de bewoner het daar droog houdt en dat de riolering deugdelijk functioneert. Dit mag ook worden verwacht na een aantal dagen hevige regenval.
4.22. Voor aansprakelijkheid van [gedaagde] c.s. voor de door [eiser] c.s. gevorderde herstelkosten is echter tevens noodzakelijk dat de vocht- en wateroverlast reeds aanwezig was ten tijde van de verkoop of dat deze veroorzaakt is door gebreken aan de woning die reeds aanwezig waren ten tijde van de verkoop. Dit wordt door de deskundige bevestigd, behoudens voor zover het betreft de wateroverlast (rioolverstopping) die in november 2007 is ontstaan. Deze is volgens de deskundige ontstaan door worteldoorgroei, die verwacht kan worden bij een huis van meer dan 40 jaar oud in een bosrijke omgeving. De rioolbreuken (in 2006 en de door de deskundige in september 2008 geconstateerde breuk) beschouwt de deskundige als verborgen gebreken. Ter zake van de in de woning aanwezige vochtoverlast heeft de deskundige geconcludeerd dat de gebreken zijn ontstaan na de in 1998 onzorgvuldig uitgevoerde dak- en gootwerkzaamheden, die nader door hem zijn omschreven in het rapport. De gebreken zijn verergerd door het loslaten van de aangebrachte stroken weefsel tussen pvc-goot en daktrim. Daarna is aan symptoombestrijding c.q. camouflage gedaan, aldus de deskundige.
4.23. [gedaagde] c.s. voeren onder meer als verweer dat zij geen mededelingsplicht hebben geschonden aangezien zij niet op de hoogte waren van enig gebrek en er ook geen sprake was van een kenbaar gebrek. [eiser] c.s. hebben daarentegen wel hun onderzoeksplicht geschonden. Ondanks dat zij daarvoor ruim de tijd hadden (een maand) hebben zij hun onderzoeksplicht niet uitgevoerd, aldus [gedaagde] c.s.
4.24. Het verweer dat [eiser] c.s. hun onderzoeksplicht hebben geschonden wordt gepasseerd. Indien geen sprake was van een kenbaar gebrek, zoals [gedaagde] c.s. stellen, had een globaal onderzoek de onderhavige gebreken ook niet aan het licht gebracht. Bovendien oordeelt de deskundige dat sommige gebreken waren gecamoufleerd (zie hieronder, de aan het oog onttrokken gaten in de hemelwaterafvoeren). Gesteld noch gebleken is dat er indicaties waren die [eiser] c.s. noopten tot het laten verrichten van een bouwkundig onderzoek. De woning was weliswaar 42 jaar oud maar [eiser] c.s. zijn afgegaan op de mededelingen van de makelaar van [gedaagde] c.s. dat de woning in uitstekende staat was, nadat zij hadden aangegeven een woning te willen waaraan niets hoefde te gebeuren. Dit hebben [gedaagde] c.s. niet weersproken. [eiser] c.s. hebben voorts onweersproken gesteld dat zij tijdens de eerste en enige bezichtiging die heeft plaatsgevonden aan de makelaar hebben gevraagd wat de oorzaak was van de kringen/kalkafzetting op de garagevloer en dat de makelaar hen gerust heeft gesteld door te antwoorden dat het een onafgewerkte vloer betrof. [eiser] is naar eigen zeggen jurist en heeft een opleiding tot makelaar gevolgd maar ook de makelaar van [gedaagde] c.s. heeft kennelijk geen gebreken dan wel indicaties voor gebreken aan de woning ontdekt. Het kon onder deze omstandigheden dan ook niet van [eiser] c.s. worden verwacht dat zij een nader (bouwkundig) onderzoek lieten uitvoeren.
4.25. [gedaagde] c.s. voeren voorts het verweer dat er geen sprake was van gebreken ten tijde van de verkoop en voor zover dit al het geval was, dat deze gebreken de schade niet hebben veroorzaakt. De vochtproblemen kunnen zeer wel zijn ontstaan doordat [eiser] c.s. onvoldoende hebben geventileerd en de bladeren niet of niet tijdig uit de goten hebben gehaald. Zij kunnen ook zelf de riolering hebben laten verstoppen en de door de deskundige geconstateerde breuk kan zijn ontstaan doordat wortels het riool hebben beschadigd. Zij betwisten dat de gestelde wateroverlast het gevolg is van een mogelijke constructiefout van het dak en van een niet functionerende riolering aangezien zij gedurende de negen jaar dat zij woonachtig waren in de woning nooit te maken hebben gehad met vocht- en wateroverlast. Ter comparitie hebben [gedaagde] c.s. nog gesteld dat de door de deskundige aangetroffen situatie mogelijk niet gelijk was aan de toestand van het dak ten tijde van de verkoop. Volgens hen zijn er stroken ruberroid verwijderd na de overdracht van de woning. Ook betwisten zij de conclusies van het deskundigenrapport. Zij stellen zich op het standpunt dat de deskundige slechts een andere kijk heeft op een deugdelijke dak-/gootconstructie maar dat de door [gedaagde] toegepaste constructie niet fout is. [gedaagde] is leraar bouwtechniek en bouwkunde geweest en heeft zelf de tekeningen gemaakt voor het dak en de aanbouw van het bijgebouw (slaapkamer en berging). Hij heeft de verbouwing zelf gedaan, aldus [gedaagde] ter comparitie.
4.26. Het verweer van [gedaagde] c.s. betreft derhalve de deugdelijkheid van de constructie en het causale verband tussen deze constructie en de schade. Hierover heeft een onafhankelijke, door deze rechtbank benoemde, deskundige reeds een deskundigenbericht opgesteld. [gedaagde] c.s. zijn bij het onderzoek van de deskundige niet aanwezig geweest, hebben daarop geen invloed kunnen uitoefenen en hebben ook geen commentaar kunnen geven op het door de deskundige opgestelde conceptrapport. Gelet op de mogelijkheid dat het verzoekschrift en de oproeping voor de zitting [gedaagde] c.s. niet hebben bereikt, acht de rechtbank een aanvulling op het deskundigenbericht aangewezen. De deskundige zal dan ook worden verzocht te reageren op de opmerkingen die [gedaagde] c.s. hebben gemaakt over de deugdelijkheid van de toegepaste constructie en over het (ontbreken van) causaal verband tussen de toegepaste constructie en de ontstane schade. Zoals hiervoor is overwogen is aan [gedaagde] c.s. toe te rekenen dat de aan hen gerichte correspondentie, en dus ook alle correspondentie met betrekking tot het deskundigenbericht, hen niet heeft bereikt. Dit heeft nu tot gevolg dat extra kosten gemaakt dienen te worden teneinde de opmerkingen van [gedaagde] c.s. bij het eindoordeel van de deskundige te kunnen betrekken. De rechtbank acht het dan ook redelijk dat het voorschot van de deskundige, dat door hem is begroot op € 1.000,--, door [gedaagde] c.s. zal worden voldaan alvorens de nadere vragen aan de deskundige zullen worden voorgelegd. Is [gedaagde] c.s. hiertoe niet bereid, dan dienen zij zulks aan de rechtbank kenbaar te maken en zal vonnis worden gewezen op basis van het thans beschikbare rapport.
4.27. Hieronder zal puntsgewijs op de door de deskundige geconstateerde gebreken en het verweer hierop van [gedaagde] c.s. worden ingegaan.
Gebreken aan dakgoot en/of hemelwaterafvoer
4.28. De deskundige heeft het volgende geconstateerd.
a. De gerealiseerde dak c.q. gootconstructie wijkt af van de door [gedaagde] c.s. gemaakte bouwtekeningen in die zin dat de goot achter de opstand van de oorspronkelijk bitumineuze dakbedekking is geplaatst en de naad tussen de nieuwe goot en oorspronkelijke opstand, door middel van een strookje is afgeplakt. Wanneer de goot door grote hoeveelheden hemelwater overbelast raakt, wordt het overtollige hemelwater in de naad tussen de goot en oorspronkelijke opstand gezogen. Bij de gerealiseerde uitbreiding in 2000 is dezelfde fout gemaakt door de buitenopstand hoger te maken dan de binnenopstand (pagina 3, alinea 3 en 4).
b. Ook de constructie van de boeiborden wijkt af van de door [gedaagde] c.s. gemaakte bouwtekeningen en de montagevoorschriften van Trespa. Volgens de tekeningen wordt ventilatie aan de achterzijde, hetgeen bij HPL platen is voorgeschreven, van de buitenboeiboorden toegepast. In werkelijkheid is van ventilatie geen sprake en zijn de buitenboeiboorden rechtstreeks tegen de reeds bestaande boeiboorden geschroefd. Dit heeft tot gevolg dat het multiplex van het bijgebouw reeds is gedelamineerd en ter plaatse van hemelwaterafvoer 3 in verregaande staat van ontbinding verkeert (pagina 4, alinea 1 en 2).
c. In plaats van zinken goten is gekozen voor pvc-goten van ca 4 m lengte welke aan elkaar worden geklemd met onderliggende koppelstukken. Gegeven de getekende constructie en de uiteindelijke uitvoering met verslepende leidingen naar de hwa’s, acht de deskundige dit een riskante keuze. De klemconstructie bij hemelwaterafvoer 3 is zodanig dat de einden van de pvc-goot eenvoudig zijn op te tillen, met alle lekkagegevolgen van dien. Een waterdichte overgang tussen goot en hemelwaterafvoer (hierna: hwa) ontbreekt. Bovendien is de diameter van de afvoer hier maar 40 mm in plaats van de 100 mm zoals aangegeven op de bouwtekening (pagina 4, alinea 5).
d. De nieuwe goot ter plaatse van de grens tussen hoofd- en bijgebouw loopt met een strookje lood uit in de oorspronkelijke bitumineuze goot. In geval van overtollig hemelwater kruipt het hemelwater onder het lood en de nieuwe goot door met als gevolg dat er lekkageplekken ontstaan in de plafonds en muren van de daaronder gelegen ruimtes (pagina 5, alinea 2).
e. Vier hwa’s zijn niet aangesloten op het riool. Het overtollige water verdwijnt er in de grond, met alle gevolgen van dien voor de vochtigheidssituatie bij de aansluitende gevels. Er zijn ‘maskerende noodgrepen’ toegepast bij de hemelwaterafvoeren 4, 5, 6 en 7. Er is telkens een gat geboord in de hwa dat hooguit in een puinbed eindigt. Dat gat is gecamoufleerd met een schuifstuk dat voor de foto naar boven is geschoven (pagina 5, alinea 3).
f. De ventilatie van de badkamer is niet in overeenstemming is met Nederlandse voorschriften (NEN 1087) aangezien deze niet tot boven het dak is doorgetrokken maar simpelweg eindigt op de vliering (pagina 7, alinea 6).
4.29. Het verweer van [gedaagde] c.s. ten aanzien van de constateringen van de deskundige wordt hieronder besproken.
Ad a: De kapconstructie wijkt volgens [gedaagde] c.s. niet af van bouwtekeningen. [gedaagde] c.s. hebben niet betwist dat de buitenopstand hoger is dan binnenopstand. Dit zou echter worden ‘opgevangen’ door de overgedimensioneerde goot van 10%. Zij stellen dat het om die reden onwaarschijnlijk is dat de schade is ontstaan door een gebrek in de constructie.
Deze stelling is onvoldoende onderbouwd tegenover de constateringen en goed onderbouwde conclusies van de deskundige.
Ad b: De boeiboordconstructie is niet veranderd nadat zij de woning in 1997 hebben gekocht. Bovendien is vanaf de eerste bezichtiging zichtbaar geweest dat er wel degelijk ruimte zit tussen het oorspronkelijk houten boeideel en het kunststoffen boeideel. Verder kan ‘overtollig regenwater’ ook overtollig zijn geworden als gevolg van niet gepleegd onderhoud.
Ad c: Een pvc-dakgoot moet los op zijn ondergrond liggen in verband met het uitzetten en krimpen van het materiaal. Daarvoor is een zogenaamd schuifstuk voorgeschreven. In dat schuifstuk kan de goot schuiven bij uitzetting en krimp. De hwa’s zijn pvc-buizen met een diameter van 80 mm. Van een te nauwe doorvoer is geen sprake. De aansluitingen van de gootstukken zijn in overeenstemming met de NEN-regels geconstrueerd.
Ad d: De nieuwe goot loopt niet uit in de bitumineuze goot. De bitumineuze goot heeft een opstand tegen de achtergevel. Deze opstand loopt door tegen de kop van de goot tussen het hoofd- en bijgebouw. De aansluiting wordt afgedekt door een strook lood. Deze zou volgens [gedaagde] c.s. afdoende zijn. [gedaagde] c.s. hebben een schets van de goot bijgevoegd.
Ad e: [gedaagde] c.s. stellen dat in overleg met Bouw en Woningtoezicht van de gemeente ervoor is gekozen om de hwa’s niet aan te sluiten op het riool en dat het regenwater op correcte wijze wordt afgevoerd. Dit zou volgens [gedaagde] c.s. niet kunnen leiden tot overmatig vocht in de aansluitende gevels.
Af f: [gedaagde] c.s. hebben geen opmerkingen over de ondeugdelijke ventilatie van de badkamer gemaakt.
4.30. Ten aanzien van de thans nog bestaande gebreken aan het riool heeft de deskundige het volgende opgemerkt:
a. Bij de rioolinspectie is een leidingbreuk geconstateerd nabij hwa 3 en op 7,25 meter uit de rioolinspectieput op de erfafscheiding. De diameter van hwa 3 is slechts 50 mm terwijl deze 80 mm zou moeten zijn. Geadviseerd wordt om een nieuwe hwa aansluiting te maken en deze aan te sluiten op een te maken ontstoppingsput zodat het gedeelte onder het bijgebouw goed kan worden ontstopt. Vanaf deze ontstoppingsput dient een nieuw riool te worden gelegd (10 m.) met een diameter van tenminste 110 mm tot aan het spruitstuk met het reeds herstelde riool als vervanging van de gebroken leiding.
b. Zoals aangegeven zijn 4 hwa’s niet aangesloten op het riool en dient er dus 53 m. hwa riool te worden aangelegd. Aangezien betwijfeld wordt of het riool onder het bijgebouw wel 110 mm is, wordt geadviseerd om voor de afvoer van hwa 1 een andere route te kiezen. Geadviseerd wordt deze rechtstreeks te laten aansluiten op het nieuw aan te leggen buitenriool in plaats van het binnenriool extra te belasten.
4.31. Blijkens het rapport (pagina 8 onder opmerking 1) vragen [eiser] c.s. zich af of de afvoer van de douche misschien via de garage loopt aangezien zij tijdens een droge periode geconstateerd hebben dat de plas water in de garage ook ontstaat nadat er is gedoucht. Tijdens het onderzoek van de deskundige kon de camera niet verder komen dan de westgevel van de bijgebouwen. Zonder destructief onderzoek heeft de deskundige geen verklaring kunnen afleggen over een mogelijk andere loop van het rioolstelsel vanaf de badkamer, dan de loop die is aangegeven op de tekeningen die [eiser] c.s. bij de overdracht van [gedaagde] c.s. hebben ontvangen. De rechtbank begrijpt echter dat de deskundige erop vertrouwt dat met het herstellen van de leidingbreuk vlakbij de garage, het aansluiten van alle 7 hwa’s op een hwa riool en het verleggen van de route van hwa 1, in combinatie met de voorgestelde maatregelen aan de dakgoten, de vochtproblemen in de garage zullen zijn opgelost.
4.32. [gedaagde] c.s. hebben als verweer ten aanzien van de gestelde gebreken aan de riolering het volgende aangevoerd. Zij hebben nooit problemen ondervonden door de aanwezige constructie en stellen dat de diameter van de binnenriolering in het bijgebouw, die al aanwezig was toen zij de woning in 1997 kochten, 110 mm is. Hoe zij dit weten hebben [gedaagde] c.s. niet gesteld. Ten aanzien van de rioolbreuk stellen zij dat het riool mogelijk door wortels van bomen defect is geraakt en dat het defect evenzogoed kan zijn ontstaan na het sluiten van de koopovereenkomst.
Rioolbreuk in augustus 2006
4.33. De deskundige komt tot de conclusie dat de eerste verstopping op 28 augustus 2006 moet worden aangemerkt als een verborgen gebrek dat zich vier maanden na de overdracht heeft geopenbaard. Het installatiebedrijf [installatiebedrijf] dat de verstopping heeft verholpen heeft aan de deskundige bevestigd dat de verstopping is veroorzaakt door een oude leidingbreuk die is hersteld (pagina 9 deskundigenrapport). Dit blijkt ook uit de factuur van het installatiebedrijf.
4.34. [gedaagde] c.s. stellen dat [eiser] c.s. deze verstopping mogelijk zelf hebben veroorzaakt door achterstallig onderhoud waarmee zij doelen op het regelmatig verwijderen van de bladeren uit de dakgoten. Zij hebben [eiser] c.s. er vóór de overdracht door middel van een briefje op gewezen dat dit belangrijk was en stellen dat dit niet is gebeurd tussen de overdracht en het moment waarop [eiser] c.s. de woning hebben betrokken (1,5 maand).
Rioleringsprobleem omstreeks 1 november 2007
4.35. Volgens de deskundige, die blijkens zijn rapport ook hieromtrent navraag heeft gedaan bij installatiebedrijf [installatiebedrijf], is deze verstopping veroorzaakt door een dicht wortelstelsel in de controleput op de erfscheiding. Naar zijn oordeel is deze tweede verstopping van 1 november 2007 (14 maanden na de eerste verstopping) niet te wijten aan een verborgen gebrek: ‘De tweede verstopping is een wortel doorgroei die men kan verwachten bij een huis van meer dan 40 jaar oud. Dit is naar het oordeel van ondergetekende een vorm van incidenteel onderhoud dat zich met name in een bosrijke omgeving na zo’n periode voordoet.’
Blijkens het rapport zijn [eiser] c.s. het niet eens met de opmerking van de deskundige over de wortelgroei als oorzaak van de rioolverstopping maar in de dagvaarding hebben [eiser] c.s. die betwisting niet nader onderbouwd. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding om de conclusie van de deskundige niet te volgen. Zoals hiervoor immers is overwogen dient de koper van een bestaande woning afhankelijk van ouderdom en prijs daarvan, tot op zeker hoogte rekening te houden met een bepaalde mate van meteen te verrichten (achterstallig) onderhoud. Het (toekomstig) risico van wortel doorgroei in de controleput van de riolering bij een woning van 42 jaar oud in een bosrijke omgeving brengt niet mee dat er daardoor sprake is van non-conformiteit ten tijde van de verkoop. Het gevorderde bedrag van € 725,67 voor het ontstoppen van het riool en verwijderen van de boom boven de controleput zal worden afgewezen.
4.36. De deskundige zal worden verzocht in een aanvullend bericht te reageren op de bezwaren van [gedaagde] c.s. tegen zijn rapport, zoals weergegeven onder 4.25, 4.29, 4.32 en 4.34 en zo nodig een nadere toelichting te geven bij zijn conclusies, met name de conclusies ter zake van het causale verband.
De overige stellingen van partijen en de dwalingsgrondslag voor wat betreft de herstelkosten behoeven in dit stadium nog geen bespreking.
4.37. De vordering tot betaling van € 957,95 ter vergoeding van de schade als gevolg van de aanwezige asbestplaten in de tuin zal worden afgewezen. [eiser] c.s. hebben gesteld dat [gedaagde] c.s. de asbestplaten in de tuin hebben begraven, hetgeen [gedaagde] c.s. hebben betwist. Vervolgens hebben [eiser] c.s. geen nadere feiten en omstandigheden gesteld waaruit – indien bewezen – kan blijken dat [gedaagde] c.s. deze platen zelf hebben begraven en dus wetenschap hadden van de asbestvervuiling in de tuin. Zij zullen dan ook niet tot het bewijs van die wetenschap aan de zijde van [gedaagde] c.s. worden toegelaten. Dit betekent dat op dit punt geen schending van de mededelingsplicht kan worden aangenomen en dus ook geen sprake kan zijn van een toerekenbare onrechtmatige daad. De vordering kan evenmin op grond van dwaling worden toegewezen. Voor het slagen van een beroep op dwaling ingevolge artikel 6:228 lid 1 sub b is immers een schending van een mededelingsplicht van [gedaagde] c.s. vereist en dus ook wetenschap van asbestvervuiling in de tuin.
4.38. De vorderingen ter zake van kosten van deskundigen en buitengerechtelijke kosten behoeven in dit stadium nog geen bespreking.
4.39. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
verzoekt de deskundige bij aanvullend deskundigenbericht te reageren op de bezwaren van [gedaagde] c.s. tegen zijn rapport, zoals weergegeven onder 4.25, 4.29, 4.32 en 4.34 en zo nodig een nadere toelichting te geven bij zijn conclusies, met name de conclusies ter zake van het causale verband,
bepaalt dat de griffier een afschrift van dit vonnis en van de verzetdagvaarding aan de deskundige zal zenden,
bepaalt dat [gedaagde] c.s. binnen twee weken na datum van dit vonnis als voorschot op de kosten inclusief omzetbelasting van de deskundige € 1.000,-- ter griffie van deze rechtbank dienen te deponeren door dit bedrag over te maken op rekening nummer 56.99.90.548 ten name van MvJ arrondissement Arnhem onder vermelding van het rolnummer en de namen van partijen,
bepaalt dat de griffier onmiddellijk na betaling van dit voorschot de deskundige hiervan in kennis zal stellen en dat de deskundige pas dan met het aanvullend deskundigenbericht behoeft te beginnen,
bepaalt dat de deskundige zich met vragen over het onderzoek kan wenden tot de rechter mr. M.S.T. Belt,
bepaalt dat de deskundige bij het aanvullend onderzoek/deskundigenbericht de partijen in de gelegenheid moet stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat de deskundige in het schriftelijk bericht moet doen blijken of aan dit voorschrift is voldaan, onder vermelding in dat bericht van de eventueel gemaakte opmerkingen en/of gedane verzoeken,
bepaalt dat de deskundige een schriftelijk en ondertekend conceptrapport zal inleveren ter griffie van deze rechtbank voor 12 september 2012 waarna schriftelijk nadere instructies van de rechtbank zullen volgen over de indiening van het definitieve rapport en de declaratie van de deskundige,
verwijst de zaak naar de rolzitting van vier weken na de datum waarop het definitieve rapport ter griffie is ingeleverd voor het nemen van een conclusie na aanvullend deskundigenbericht aan de zijde van [eiser] c.s.,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.S.T. Belt en in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2012.