Parketnummer : 05/800585-11
Data zitting : 14 november 2011 en 27 augustus 2012
Datum uitspraak : 10 september 2012
Vonnis van de militaire kamer in de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats].
Raadsman : mr. M.P.K. Ruperti, advocaat te Amersfoort.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 06 augustus 2011 te Oss, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk die [slachtoffer] met gebalde vuist (met grote kracht) tegen het hoofd heeft gestompt en/of geslagen en/of waardoor die
[slachtoffer] met zijn (achter)hoofd op de straatstenen is gevallen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 06 augustus 2011 te Oss aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (gebroken oogkas en/of gebroken kaak en/of gebroken schedel en/of hersenletsel), heeft toegebracht, door deze opzettelijk met gebalde vuist (met grote kracht) tegen het hoofd te slaan en/of te stompen en/of waardoor die [slachtoffer] met zijn (achter)hoofd op de
straatstenen is gevallen;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 06 augustus 2011 te Oss opzettelijk mishandelend een persoon (te weten
[slachtoffer]), (met kracht) met gebalde vuist tegen het hoofd heeft gestompt en/of geslagen en/of waardoor die [slachtoffer] met zijn (achter)hoofd op de straatstenen is gevallen, tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (gebroken oogkas en/of gebroken kaak en/of gebroken schedel
en/of hersenletsel), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is laatstelijk op 27 augustus 2012 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. M.P.K. Ruperti, advocaat te Amersfoort.
Als benadeelde partij heeft de heer [slachtoffer] zich schriftelijk in het geding gevoegd.
De officier van justitie, mr. J.C. Stikkelman, heeft geëist dat verdachte - met vrijspraak van het primair tenlastegelegde - ter zake van het subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen waarvan 80 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en met als bijzondere voorwaarde op te leggen reclasseringstoezicht, ook als dit inhoudt het volgen van een behandeling ten behoeve van agressieregulatie.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij volledig toe te wijzen, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 75 dagen hechtenis.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Aan verdachte is - kort weergegeven - tenlastegelegd:
- primair een poging tot doodslag;
- subsidiair een zware mishandeling, zwaar lichamelijk letsel ten gevolge hebbend;
- meer subsidiair een mishandeling;
hierin bestaande dat verdachte aangever [slachtoffer] met gebalde vuist tegen het hoofd heeft gestompt waardoor aangever met zijn achterhoofd op de straatstenen is gevallen.
Verdachte heeft erkend dat hij [slachtoffer] met de vuist een klap op het hoofd/gezicht heeft gegeven. Verdachte heeft echter ontkend dat hij daarbij het opzet heeft gehad om [slachtoffer] van het leven te beroven dan wel hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Voor een bewezenverklaring van de poging tot doodslag (primair) of zware mishandeling (subsidiair) dient vast te staan dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van, c.q. het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij, [slachtoffer]. Verdachte heeft niet verklaard dat hij [slachtoffer] willens en wetens van het leven heeft willen beroven c.q. zwaar lichamelijk letsel heeft willen toebrengen en de gedraging van verdachte is ook niet naar haar aard gericht op het doden van een ander c.q. het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij een ander. Daarom kan 'gewoon' opzet niet worden bewezen en dient te worden onderzocht of sprake is van voorwaardelijk opzet.
Blijkens de jurisprudentie van de Hoge Raad is voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood van, of zwaar lichamelijk letsel bij, [slachtoffer] - aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zou intreden.
De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard. Onder een aanmerkelijke kans dient volgens de Hoge Raad te worden verstaan een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
In het onderhavige geval kan naar het oordeel van de militaire kamer worden bewezen dat verdachte [slachtoffer] onverwacht met gebalde vuist tegen het hoofd heeft gestompt en dat [slachtoffer] daardoor met zijn achterhoofd op de straatstenen is gevallen. De militaire kamer is van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat de aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer] door deze gedraging van verdachte levensbedreigend letsel zou worden toegebracht.
De militaire kamer acht dan ook, met de officier van justitie en de raadsman, niet bewezen dat verdachte het primair (poging tot doodslag) tenlastegelegde heeft begaan en zal hem daarvan vrijspreken.
De militaire kamer is daarentegen wel van oordeel dat door het onverwacht met gebalde vuist tegen het hoofd stompen van [slachtoffer] de aanmerkelijke kans heeft bestaan dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht door die klap maar ook door een val, veroorzaakt door die klap. Dat geldt temeer nu uit verklaringen van getuigen, in het bijzonder de getuigen [getuige 1] en [getuige 2], welke laatste verklaart dat zij [slachtoffer] 'door de lucht zag vliegen', kan volgen dat de klap met grote kracht is gegeven. Ook verdachte zelf heeft, bij de marechaussee, verklaard dat hij een klap met de vuist gaf, terwijl hij nog aan het rennen was.
Aangenomen moet worden dat de snelheid van verdachte ook snelheid aan de vuistslag heeft toegevoegd, hetgeen (mede) verklaart dat getuigen aangever als het ware door de lucht hebben zien vliegen.
Voorts heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat de bij [slachtoffer] geconstateerde oogkasbreuk, heel wel het gevolg kan zijn geweest van de vuistslag die hij in het gezicht van [slachtoffer] heeft gegeven. Ook hieruit kan dus worden opgemaakt dat de slag met veel kracht is gegeven.
Voorts geldt dat de kans dat iemand als gevolg van een onverwachte, met kracht gegeven vuistslag op de grond valt - en daardoor mogelijk (extra) zwaar letsel als gevolg van het vallen met het hoofd op de grond oploopt - zonder meer groot is.
Ook van deze kans moet verdachte zich bewust zijn geweest.
De militaire kamer is voorts van oordeel dat gelet op de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze zich heeft voorgedaan - verdachte heeft immers erkend met de vuist te hebben geslagen - het niet anders kan zijn dat verdachte die kans heeft aanvaard.
De militaire kamer komt dan ook tot een bewezenverklaring van het subsidiair (zware mishandeling) tenlastegelegde.
De militaire kamer acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 6 augustus 2011 te Oss aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (gebroken oogkas en gebroken kaak en gebroken schedel en hersenletsel), heeft toegebracht, door deze opzettelijk met gebalde vuist (met grote kracht) tegen het hoofd te te stompen waardoor die [slachtoffer] met zijn (achter)hoofd op de straatstenen is gevallen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de militaire kamer rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
* het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd
9 juli 2012;
* een reclasseringsadvies (beknopt), d.d. 26 augustus 2011, betreffende verdachte;
* een reclasseringsadvies, d.d. 20 september 2011, betreffende verdachte;
* een pro justitia rapport van M. Kemink, klinisch psycholoog, gedateerd 31 oktober 2011, betreffende verdachte.
De militaire kamer overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte is op een uitgaansavond met grote snelheid op [slachtoffer] afgerend en heeft hem, terwijl [slachtoffer] daar niet op bedacht kon zijn, een vuistslag in zijn gezicht gegeven die zo hard was dat [slachtoffer] daardoor een gebroken oogkas heeft opgelopen, naar achter is geslagen en met zijn hoofd tegen de grond is geknald. Hij is daarbij buiten bewustzijn geraakt en heeft hersenkneuzingen opgelopen, die langdurig herstel vergen.
Verdachte heeft verklaard te hebben gehandeld omdat hij er van uitging dat de zus van een vriend, [naam 1], door [slachtoffer] zou worden lastiggevallen. Uit de verklaringen van de getuigen waaronder voornoemde [naam 1] blijkt echter dat [slachtoffer] haar helemaal niet lastig viel, maar juist voor haar opkwam, dat er daarbij ook geen sprake was van geweld en dat ieder zijns weegs ging op het moment dat verdachte vanuit het niets kwam aanrennen en zijn vuistslag uitdeelde. Nergens blijkt uit dat de situatie tussen [naam 1] en [slachtoffer] zodanig was dat dit bij verdachte redelijkerwijs de indruk had kunnen wekken dat hij moest ingrijpen. Het door verdachte uitgeoefende geweld is dus niet alleen buiten proportioneel en zeer gewelddadig geweest maar kennelijk ook gebaseerd op veel te snel getrokken conclusies.
Het gevolg is dat [slachtoffer] geconfronteerd is met ernstig letsel en pijn, materiële schade en ook, zoals blijkt uit zijn schriftelijke slachtofferverklaring, ingrijpende psychische gevolgen. Daarnaast veroorzaakt grof, zonder redelijke aanleiding uitgeoefend geweld in het uitgaansleven als door verdachte gepleegd ook meer in het algemeen onrust en gevoelens van onveiligheid. De militaire kamer rekent dit verdachte zwaar aan, temeer daar van hem als militair zelfbeheersing en de-escalerend gedrag verwacht mag worden.
De rechtbank houdt rekening met de bevindingen van klinisch psycholoog Kemink, dat op het handelen van verdachte de sterkere mate van alertheid, beschermingsdrang en agitatie van invloed is geweest die voortkwam uit oorlogservaringen in Afghanistan en gezondheidsproblemen van zijn vader. In het voordeel van verdachte weegt de militaire kamer voorts mee dat verdachte geen strafblad heeft en hij er blijk van heeft gegeven het kwalijke van zijn handelen te hebben ingezien. Verdachte heeft 101 dagen in verzekering en voorlopige hechtenis gezeten en is inmiddels weer als militair aan het werk.
Alles afwegende is de militaire kamer van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest passend en geboden is, een en ander in de lijn met de eis van de officier van justitie. De op te leggen straf is één dag korter dan de eis van de officier van justitie, om te voorkomen dat, voor zover defensie besluit verdachtes dienstverband voort te zetten, dit reeds onmogelijk is omdat de duur van de straf de grens overschrijdt die leidt tot het verlies van de (voor dat diensverband noodzakelijke) veiligheidsverklaring.
De militaire kamer ziet, ten slotte, geen aanleiding om verplicht reclasseringstoezicht op te leggen dan wel verdachte een behandeling te laten ondergaan, mede nu verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij binnen defensie al een half jaar durend traject, mede gericht op agressiebeheersing, met goed gevolg heeft afgerond. De militaire kamer heeft geen reden daaraan te twijfelen.
6a. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van in totaal € 8.003,54, zijnde € 2.003,54 aan materiële schade en € 6.000,00 aan immateriële schade.
De militaire kamer zal de civiele vordering tot een bedrag van € 1.525,18 aan materiële schade toewijzen. Dit deel van de gevorderde schade is rechtstreeks aan de benadeelde partij toegebracht. Het overige deel van de materiële schade heeft betrekking op de partner van de benadeelde partij en kan daarom niet worden toegewezen.
Aan de benadeelde partij is door het bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks nadeel toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Dit is aan verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die genoemd in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. Naar maatstaven van billijkheid wordt deze immateriële schade begroot op
€ 5.000,00.
De benadeelde partij wordt voor het overige niet-ontvankelijk verklaard nu dit kosten betreffen die niet door benadeelde maar door zijn partner zijn gemaakt en dit dus geen schade is die aan de benadeelde rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit is toegebracht.
De militaire kamer zal in totaal € 6.525,18 aan schade toewijzen. De gevorderde en toegewezen rente is daar niet bij inbegrepen.
Ter meerdere zekerheid voor daadwerkelijke betaling aan de benadeelde partij, zal de militaire kamer tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 24c, 27, 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
De militaire kamer, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van het primair tenlastegelegde
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 179 (éénhonderdnegenenzeventig) dagen.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf 78 (achtenzeventig) dagen niet tenuitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [slachtoffer], te betalen € 6.525,18 (zesduizendvijfhonderdenvijfentwintig euro en achttien cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het onherroepelijk worden van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
- Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Maatregel van schadevergoeding
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], te betalen € 6.525,18 (zesduizendvijfhonderdenvijfentwintig euro en achttien cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het onherroepelijk worden van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening] euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 67 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Aldus gewezen door:
mr. T.P.E.E. van Groeningen (voorzitter), mr. E. de Boer (rechter) en kolonel mr. J. Wiersma (militair lid), in tegenwoordigheid van mr. G. Croes, griffier
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 september 2012.