ECLI:NL:RBARN:2012:BX8020

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
20 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/5188
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toevoeging voor rechtsbijstand in geschil over kosten contra-expertise door COA

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 20 september 2012 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) om de kosten van een contra-expertise te vergoeden. Eiser, vertegenwoordigd door mr. drs. M.J. Verwers, had een aanvraag ingediend voor een toevoeging voor rechtsbijstand, welke door verweerder was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het financieel belang van de zaak beneden de grens van € 500,- lag, zoals vastgelegd in artikel 4, tweede lid, van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria (Brt). De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een zwaarwegend immaterieel belang dat een toevoeging rechtvaardigde.

De rechtbank overwoog dat de kosten van de contra-expertise niet als noodzakelijke kosten konden worden aangemerkt en dat de beoordeling van de echtheid van de nationaliteitsverklaring slechts één aspect is in de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas. Eiser had betoogd dat de mededeling van een lid van de commissie van bezwaar, dat een positief advies zou worden gegeven, een vertrouwensbeginsel opriep. De rechtbank oordeelde echter dat deze mededeling geen verwachtingen kon scheppen over het uiteindelijke besluit van verweerder.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, waarbij werd vastgesteld dat de stellingen van eiser niet voldoende waren om het bestreden besluit te weerleggen. De rechtbank achtte geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden binnen zes weken hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 11/5188
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van
inzake
[naam], eiser,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. drs. M.J. Verwers,
tegen
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 24 oktober 2011.
2. Procesverloop
Bij besluiten van 29 juni en 15 juli 2011 heeft verweerder de aanvragen om een toevoeging voor rechtsbijstand ten behoeve van eiser afgewezen.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder de hiertegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Tegen het bestreden besluit is beroep ingesteld. Naar de door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 10 september 2012. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door mr. drs. M.J. Verwers. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Rutten, werkzaam bij de Raad voor rechtsbijstand, Regiokantoor Arnhem.
3. Overwegingen
Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb) wordt rechtsbijstand niet verleend indien de aan de te verlenen rechtsbijstand verbonden kosten niet in redelijke verhouding staan tot het belang van de zaak.
Ingevolge het derde lid kunnen bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld omtrent de overeenkomstig het tweede lid in acht te nemen criteria.
Deze regels zijn neergelegd in het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria (hierna: Brt).
Ingevolge artikel 4, tweede lid, van het Brt wordt rechtsbijstand op basis van een toevoeging, als zijnde van onvoldoende belang, niet verleend indien het op geld waardeerbare belang blijft beneden een bedrag van € 500,-.
Ingevolge het zevende lid, voor zover thans van belang, kan in afwijking daarvan een toevoeging worden verleend indien zwaarwegende belangen van de rechtzoekende dit rechtvaardigen, of indien zwaarwegende persoonlijke omstandigheden van de rechtzoekende dit rechtvaardigen in het belang van een effectieve toegang tot het recht.
Volgens aantekening 25 van het Handboek Toevoegen (hierna: het Handboek) kan ingevolge artikel 4, zevende lid, van het Brt in die gevallen waarin sprake is van een te gering financieel belang, een toevoeging worden verleend, indien de rechtzoekende daarnaast een zwaarwegend immaterieel belang heeft bij de zaak.
Bij besluiten van 29 juni 2011 (dit betreft de beroepsprocedure) en van 15 juli 2011 (dit betreft het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening) heeft verweerder de door eiser gevraagde toevoegingen geweigerd. Deze hebben betrekking op een geschil over de weigering van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) om de kosten van € 210 te vergoeden voor het laten verrichten van een contra-expertise met betrekking tot een vals bevonden nationaliteitsverklaring.
Aan het bestreden besluit, waarin de hiervoor aangehaalde besluiten zijn gehandhaafd, ligt het standpunt van verweerder ten grondslag dat het financieel belang beneden de in artikel 4, tweede lid, van het Brt bepaalde grens blijft en dat geen sprake is van een zwaarwegend immaterieel belang.
Eiser betoogt dat hij een zwaarwegend belang heeft bij het laten uitvoeren van een contra-expertise. Daartoe betoogt hij dat het standpunt van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) met betrekking tot de nationaliteitsverklaring doorslaggevend is voor de afwijzing van de asielaanvraag en dat het ontbreken van een contra-expertise ertoe leidt dat eiser zich niet in de asielprocedure kan verweren.
Vooraf stelt de rechtbank vast dat eiser procesbelang heeft bij de beoordeling van het bestreden besluit, nu gemachtigde van eiser ter zitting heeft verklaard dat de beroeps- en voorlopige voorzieningprocedures daadwerkelijk zijn gevoerd en zijn belang daarin is gelegen om alsnog vergoeding voor de verleende rechtsbijstand te verkrijgen.
Niet in geding is dat het financiële belang waarvoor de rechtsbijstand is bedoeld, te weten de vergoeding van een bedrag van € 210, beneden de in artikel 4, tweede lid, van het Brt bepaalde grens blijft.
De rechtbank moet in dit geding de vraag beantwoorden of verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat geen sprake is van een zwaarwegend immaterieel belang, zodat afwijking van artikel 4, tweede lid, van het Brt, niet gerechtvaardigd is.
De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend, waartoe als volgt wordt overwogen.
Een documentenonderzoek, dat door de IND bij een beslissing op een asielaanvraag wordt betrokken, vindt plaats door de Koninklijke Marechaussee (KM). Hierbij wordt een technische beoordeling gedaan waarbij, onder meer, het document wordt vergeleken met een brondocument indien dat beschikbaar is, en waarbij wordt vastgesteld of vervalsingstechnieken zijn toegepast.
Indien eiser de resultaten van dit onderzoek bestrijdt, kan hij dit in de asielprocedure door de bestuursrechter laten controleren. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in haar uitspraak van (onder meer) 11 juni 2012 (LJN: BW9122) heeft overwogen, is een contra-expertise daarvoor in beginsel niet vereist. Ook zonder deze contra-expertise moet de rechter toetsen of het onderzoek van de KM naar inhoud en wijze van totstandkoming zorgvuldig is en of dit voldoende draagkrachtig is gemotiveerd. Ingeval de rechter tot de conclusie komt dat dit niet het geval is, zal de IND worden opgedragen een nieuw documentenonderzoek te laten verrichten. In verband daarmee heeft de ABRvS in de genoemde uitspraak overwogen dat de kosten van een contra-expertise niet worden aangemerkt als noodzakelijke kosten als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005.
Daar komt bij dat de beoordeling van de echtheid van de nationaliteitsverklaring niet het doorslaggevende, maar één van de aspecten is die bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas wordt betrokken.
Hoewel een contra-expertise van belang kan zijn voor de beslissing op een asielaanvraag, is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geen sprake van een zodanig zwaarwegend immaterieel belang van eiser dat verweerder een toevoeging had moeten verstrekken.
Eiser heeft verder een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel door te betogen dat
[naam], als lid van de commissie van bezwaar, telefonisch aan gemachtigde van eiser heeft meegedeeld dat een positief commissieadvies naar aanleiding van het bezwaar zou worden gegeven.
Naar het oordeel van de rechtbank faalt deze beroepsgrond, omdat de mededeling ziet op het advies van de commissie van bezwaar en geen verwachting kan wekken ten aanzien van het uiteindelijke besluit van verweerder, dat immers nog van het advies kan afwijken.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen van eiser tegen het bestreden besluit geen doel treffen. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Post, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. M.W. Bolzoni, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op:
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
verzonden op: