ECLI:NL:RBARN:2012:BX9917

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
3 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
227069
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding wegens illegale elektriciteitsafname ten behoeve van hennepkwekerij

In deze zaak vorderde Liander N.V. betaling van een bedrag van € 22.871,56 van [gedaagde] wegens illegale afname van elektriciteit ten behoeve van een hennepkwekerij. De rechtbank Arnhem oordeelde dat er sprake was van een aansluit- en transportovereenkomst tussen Liander en [gedaagde], ondanks het verweer van [gedaagde] dat zij nooit een dergelijke overeenkomst had gesloten. De rechtbank stelde vast dat [gedaagde] door de feitelijke afname van elektriciteit het gerechtvaardigd vertrouwen had gewekt dat zij een overeenkomst met Liander had willen aangaan. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde] toerekenbaar tekort was geschoten in de nakoming van deze overeenkomst, omdat de elektriciteitsmeter was gemanipuleerd en er elektriciteit was verbruikt die niet door de meter was geregistreerd. De rechtbank honoreerde het beroep van [gedaagde] op de vernietiging van de algemene voorwaarden van Liander, maar oordeelde dat dit niet leidde tot afwijzing van de vordering. De rechtbank wees de vordering van Liander in hoofdsom toe, evenals de wettelijke rente en de proceskosten. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten werd afgewezen, omdat deze onvoldoende was onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat [gedaagde] aansprakelijk was voor de schade die Liander had geleden door de illegale elektriciteitsafname.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 227069 / HA ZA 12-170
Vonnis van 3 oktober 2012
in de zaak van
de naamloze vennootschap
LIANDER N.V.,
gevestigd te Arnhem,
eiseres,
advocaat mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
I[gedaagde]
gedaagde,
advocaat mr. J.T.M. Palstra te Arnhem.
Partijen zullen hierna Liander en [gedaagde] worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 9 mei 2012
- het proces-verbaal van comparitie van 22 augustus 2012.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [gedaagde] is eigenaar van vier loodsen die zich bevinden op het adres Johannahoeve 1B in Oosterbeek. Daarvan heeft zij er een aantal – sommige voor een gedeelte – verhuurd, terwijl zij zelf één gedeelte in gebruik heeft. [gedaagde] heeft ten behoeve van dit adres elektriciteit afgenomen.
2.2. Liander is de regionale netbeheerder van de elektriciteitsnetten in de regio’s Gelderland, Noord-Holland en grote delen van Flevoland, Friesland en Zuid-Holland.
(De rechtsvoorgangster van) Liander heeft [gedaagde] per 1 april 1997 als klant geregistreerd.
2.3. Op 20 oktober 2010 is in één van de loodsen op bovengenoemd adres, niet zijnde de loods die [gedaagde] zelf in gebruik heeft, een hennepkwekerij aangetroffen. Een bij Liander werkzame fraudespecialist heeft in samenwerking met de politie een onderzoek ingesteld naar de meetinrichting van Liander, naar de aangetroffen hennepkwekerij en naar de daarbij gebruikte zaken. Van de bevindingen is een frauderapport opgesteld.
2.4. In genoemd frauderapport is onder meer geconstateerd dat zich in het pand in drie verschillende ruimtes een hennepkwekerij bevond. In het frauderapport staat onder meer vermeld:
De eerdergenoemde fraudespecialist zag dat de zegels van de hoofdaansluitkast waren verbroken […]. Na het verwijderen van het deksel van de aansluitkast zag hij dat aan de onderzijde van de zekeringhouders een illegale elektriciteitsaansluiting was gemaakt. Hij zag dat deze aansluiting buiten de elektriciteitsmeter om liep naar de hennepplantage en deze voorzag van elektriciteit. Uit ervaring weet hij dat door een illegale aansluiting onder de zekeringhouders te maken, het mogelijk is meer vermogen af te nemen dan dat de contractueel overeengekomen en geïnstalleerde hoofdzekeringen zouden doorlaten. Hij weet dat daardoor schade en hinder werd veroorzaakt aan Liander N.V., omdat de juiste tarievenregeling niet juist kon worden toegepast. Voorts heeft hij vastgesteld dat het gelijktijdige af te nemen vermogen van de getransporteerde elektriciteit niet meer in overeenstemming was met de installatie.
2.5. Liander heeft op basis van de aangetroffen situatie een berekening gemaakt van de hoeveelheid elektriciteit die voor de hennepkwekerij is verbruikt en niet door de meter is geregistreerd, namelijk ongeveer 122.479 kWh. Liander is tot de conclusie gekomen dat er in elke ruimte naast de aangetroffen kweek in ieder geval één eerdere volledige kweek heeft plaatsgevonden. Zij gaat er daardoor vanuit dat er vanaf juni 2010 een hennepkwekerij aanwezig was.
2.6. Liander heeft het transport van elektriciteit naar bovengenoemd adres onderbroken en de elektriciteitsmeter daar verwijderd.
2.7. Op basis van het voorgaande heeft Liander [gedaagde] bij brief van 25 oktober 2010 aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden schade met een totaal beloop van € 22.871,56 exclusief btw/€ 27.217,19 inclusief btw, uitgaande van voormelde 122.479 kWh, en heeft zij haar tot betaling daarvan gesommeerd. [gedaagde] is ondanks aanmaning niet tot betaling overgegaan. Liander en de (opvolgende) raadslieden van [gedaagde] hebben bij herhaling met elkaar gecorrespondeerd over deze kwestie, maar zonder resultaat.
3. Het geschil
3.1. Liander vordert – samengevat – veroordeling van [gedaagde] tot betaling van:
a) € 22.871,56 in hoofdsom, te vermeerderen met rente,
b) € 1.900,00 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met rente,
c) de proceskosten, te vermeerderen met rente, alsmede de nakosten.
3.2. Liander legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de aansluit- en transportovereenkomst doordat de elektriciteitsmeter was gemanipuleerd voor de stroomvoorziening van de hennepkwekerij en aldus elektriciteit is verbruikt die niet door de elektriciteitsmeter is geregistreerd.
Primair vordert Liander nakoming van de contractuele verplichting tot betaling van de gefactureerde transportkosten, de kosten die zijn gemoeid met de feitelijk door Liander geleverde elektriciteit en de in de factuur (zie onder 2.7) gespecificeerde schadeposten. Subsidiair vordert Liander op grond van artikel 6:74 Burgerlijk Wetboek (BW) vergoeding van alle schade die zij door deze tekortkoming heeft geleden overeenkomstig de aan [gedaagde] gezonden factuur. Meer subsidiair stelt Liander zich op het standpunt dat sprake is van onrechtmatig handelen in de zin van artikel 6:162 BW, op grond waarvan [gedaagde] eveneens tot schadevergoeding is gehouden. Het gevorderde bedrag in hoofdsom betreft het onder 2.7 genoemde factuurbedrag exclusief btw.
3.3. [gedaagde] voert verweer.
3.4. De rechtbank zal hierna voor zover nodig nader ingaan op de stellingen van partijen.
4. De beoordeling
Overeenkomst tussen Liander en [gedaagde]?
4.1. De eerste vraag die voorligt is of tussen Liander en [gedaagde] een aansluit- en transportovereenkomst tot stand is gekomen.
4.2. [gedaagde] betwist dat zij een aansluit- en transportovereenkomst met Liander heeft. Zij voert daartoe aan dat na de inwerkingtreding van de Elektriciteitswet 1998 de tot dan toe bestaande contracten niet van rechtswege zijn overgegaan op de afnemers van elektriciteit met aansluiting op het net, noch integraal noch gesplitst. [gedaagde] stelt dat zij nooit aan contractsoverneming heeft meegewerkt en nooit is benaderd door een netbeheerder, laat staan dat zij ooit, met welke netbeheerder ook, een overeenkomst heeft gesloten. Zij voert aan dat zij ook nooit N.V. Nuon (haar voormalige elektriciteitsleverancier) heeft gemachtigd om namens haar overeenkomsten met derden te sluiten of anderszins namens haar rechtshandelingen te verrichten.
4.3. Liander stelt zich daarentegen op het standpunt dat [gedaagde] zich via een energieleverancier bij haar bekend heeft gemaakt als afnemer van elektriciteit ten behoeve van het onder de feiten genoemde adres. Liander stelt dat er langs die weg een aansluit- en transportovereenkomst tot stand is gekomen tussen haar en [gedaagde]. De gang van zaken volgens Liander is dat de afnemer zich via de leverancier bij de regionale netbeheerder meldt als contractant, waarna de netbeheerder de van de leverancier ontvangen gegevens van de afnemer registreert in het aansluitingsregister en vanaf de inhuizingsdatum de elektriciteit ten behoeve van de afnemer transporteert. De afnemer geeft aldus een volmacht aan zijn leverancier om namens hem met de netbeheerder een aansluit- en transportovereenkomst te sluiten, zo stelt Liander. Voor zover dit niet zou kunnen worden aangenomen, voert Liander subsidiair aan dat zij er gerechtvaardigd op heeft vertrouwd dat [gedaagde] een aanbod deed tot afname van de transportdienst, welk aanbod door haar is aanvaard. Meer subsidiair geldt volgens Liander dat [gedaagde] een openbaar aanbod van haar heeft aanvaard. Liander wijst er verder nog op dat de Elektriciteitswet 1998 meebrengt dat een afnemer twee overeenkomsten sluit, te weten een leveringsovereenkomst met de energieleverancier en een transportovereenkomst met de netbeheerder. Volgens Liander had [gedaagde] hiervan door diverse publicaties op de hoogte kunnen zijn.
4.4. De rechtbank overweegt dat een overeenkomst tot stand komt door een aanbod en de aanvaarding daarvan (artikel 6:217 BW). Op zichzelf is niet in geschil dat een schriftelijke overeenkomst of een expliciete mondelinge overeenkomst tussen Liander en [gedaagde] waaruit de vereiste wilsovereenstemming zou kunnen blijken ontbreekt. In het onderhavige geval leidt het geheel van gedragingen in onderlinge samenhang beschouwd echter tot het oordeel dat een aansluit- en transportovereenkomst tussen Liander en [gedaagde] bestaat. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] door de feitelijke afname van elektriciteit op voornoemd adres bij (de rechtsvoorgangster van) Liander het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat zij een aansluit- en transportovereenkomst met (de rechtsvoorgangster van) Liander heeft willen aangaan en is aangegaan. Een dergelijke overeenkomst vindt ook haar grondslag in de artikelen 23 en 24 van de Elektriciteitswet 1998. Met deze wet is – kort gezegd – een splitsing aangebracht tussen de levering en het transport van elektriciteit. Voornoemde artikelen bepalen dat de netbeheerder verplicht is om op verzoek te voorzien in een aansluiting op het netwerk en in het transport van elektriciteit. [gedaagde] kon slechts elektriciteit afnemen door gebruikmaking van een aansluiting op het door Liander/haar rechtsvoorgangster beheerde elektriciteitsnet, terwijl ook de – door [gedaagde] niet betwiste – levering van elektriciteit door de leverancier slechts mogelijk is door middel van transport door Liander/haar rechtsvoorgangster als netbeheerder. Door de feitelijke afname van elektriciteit via de door Liander/haar rechtsvoorgangster ter beschikking gestelde aansluiting is dus impliciet een overeenkomst tussen (de rechtsvoorgangster van) Liander en [gedaagde] tot stand gekomen. Daarbij komt dat Liander heeft gesteld dat N.V. Continuon Energielevering namens Liander als netbeheerder transportkosten in rekening heeft gebracht en dat dit ook blijkt uit de aan [gedaagde] gezonden nota’s en jaarafrekeningen, die [gedaagde] heeft betaald. Weliswaar is daarop niet vermeld wie de netbeheerder is, maar dat kan alleen (de rechtsvoorgangster van) Liander zijn, nu zij voor de betreffende regio als zodanig is aangewezen. Ook indien het [gedaagde], naar zij kennelijk stelt, is ontgaan dat op enig moment N.V. Nuon niet meer tevens het transport van elektriciteit verzorgde, geldt dat dit voldoende kenbaar was en dat [gedaagde], door de betreffende leveringen en diensten te blijven afnemen en de afrekeningen daarvoor te voldoen, geacht kan worden te hebben ingestemd met de continuering van de dienstverlening door de rechtsvoorgangster van Liander en daarna door Liander en wel op basis van een transportovereenkomst.
4.6. [gedaagde] voert nog aan dat Liander is opgericht op 24 februari 1999 en dat de Elektriciteitswet 1998 in werking is getreden op 2 juli 1998, zodat Liander toen dus geen netbeheerder van [gedaagde] kan zijn geweest, ook niet onder de naam Continuon. Daartegenover heeft Liander op de comparitie uiteengezet dat [gedaagde] in het verleden een overeenkomst heeft gesloten met N.V. Nuon, zowel voor de levering als voor het transport van elektriciteit. Na de invoering van de Elektriciteitswet 1998 is de levering van elektriciteit verzorgd door N.V. Continuon Energielevering en is het transport verzorgd door N.V. Continuon Netbeheer. N.V. Continuon Netbeheer is opgericht op 24 februari 1999. In 2008 heeft zij haar naam gewijzigd in Liander N.V., zo legt Liander uit. Bezien in het licht van deze nadere toelichting door Liander, waaruit volgt dat Liander rechtsopvolgster is van N.V. Continuon Netbeheer, welke rechtspersoon is voortgekomen uit (de oorspronkelijke wederpartij van [gedaagde]) N.V. Nuon, heeft [gedaagde] haar stellingen op dit punt onvoldoende gemotiveerd gehandhaafd, zodat deze worden verworpen.
4.7. Al met al stelt de rechtbank vast dat tussen Liander en [gedaagde] een aansluit- en transportovereenkomst bestaat.
Algemene voorwaarden van toepassing?
4.8. [gedaagde] betwist vervolgens dat de algemene voorwaarden van Liander op de overeenkomst van toepassing zijn. Ook voert zij aan dat Liander haar algemene voorwaarden niet aan haar ter hand heeft gesteld. Om die reden beroept [gedaagde] zich op de vernietigingsgrond van artikel 6:233, aanhef en onder b, BW. Liander erkent dat zij de voorwaarden niet voor of bij het sluiten van de overeenkomst aan [gedaagde] ter hand heeft gesteld, maar voert aan dat terhandstelling voor haar redelijkerwijs niet mogelijk is. Volgens Liander leidt de bijzondere wijze van totstandkoming van de overeenkomst – waarbij de stroomleverancier doorgaans pas vlak voordat het transport ten behoeve van de afnemer moet plaatsvinden de gegevens van deze afnemer aan de netbeheerder (Liander) verstrekt en Liander dus in de meeste gevallen pas kort voordat het transport moet beginnen weet wie haar nieuwe klant is – ertoe dat het onmogelijk en bezwaarlijk is vooraf de algemene voorwaarden ter hand te stellen. Liander stelt zich op het standpunt dat zij aan [gedaagde] wel een redelijke mogelijkheid heeft geboden om van haar algemene voorwaarden kennis te nemen, namelijk doordat de algemene voorwaarden eenvoudig zijn te raadplegen op de website van Liander.
4.9. De rechtbank verwerpt het standpunt van Liander dat terhandstelling van de algemene voorwaarden voor haar redelijkerwijs niet mogelijk was. Nu Liander blijkbaar in staat is aan al haar contractanten jaarafrekeningen, eindafrekeningen en dergelijke toe te zenden, valt niet in te zien waarom niet ook een kopie van de algemene voorwaarden kan worden toegezonden, al dan niet door tussenkomst van de leverancier.
4.10. De bewijslast van de stelling dat zij aan [gedaagde] bij gebreke van terhandstelling wel een redelijke mogelijkheid heeft geboden om van haar algemene voorwaarden kennis te nemen rust op Liander (zie HR 11 juli 2008, NJ 2008, 416). De omstandigheid dat de algemene voorwaarden zijn te raadplegen op de website van Liander kan echter niet worden aangemerkt als redelijke mogelijkheid om van de algemene voorwaarden kennis te nemen. De overeenkomst zelf is immers niet langs elektronische weg tot stand gekomen en daarnaast is niet gesteld of gebleken dat [gedaagde] er uitdrukkelijk mee heeft ingestemd dat de voorwaarden haar langs elektronische weg zouden worden aangereikt (artikel 6:234, derde lid, BW). Gezien het voorgaande moet het beroep van [gedaagde] op vernietiging van de algemene voorwaarden – zo die al van toepassing zijn – worden gehonoreerd. Aan de algemene voorwaarden zal dus verder bij de beoordeling van het geschil voorbij worden gegaan.
Primaire grondslag van de vordering: nakoming
4.11. Liander stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] op grond van de aansluit- en transportovereenkomst en meer in het bijzonder op grond van artikel 4, zevende lid, van de algemene voorwaarden is gehouden naast de transportkosten ook de kosten van de geschatte feitelijke levering te voldoen en de overige door Liander geleden schade te vergoeden. Nu de vordering daarmee primair is gegrond op de algemene voorwaarden, terwijl in het voorgaande al is geoordeeld dat de algemene voorwaarden vernietigbaar zijn en bij de beoordeling verder buiten beschouwing zullen blijven, is de vordering niet toewijsbaar op de primaire grondslag.
Subsidiaire grondslag van de vordering: toerekenbare tekortkoming in de nakoming
4.12. Het voorgaande leidt evenwel niet tot de conclusie dat de vordering van Liander moet worden afgewezen. Ook afgezien van de algemene voorwaarden moet manipulatie van de meter en het illegaal afnemen van elektriciteit ten behoeve van een hennepkwekerij, zoals Liander – op zichzelf onbetwist – stelt dat ook aan de Johannahoeve 1B in Oosterbeek is gebeurd, in beginsel worden beschouwd als een tekortkoming van de contractuele wederpartij jegens de netbeheerder. Laatstgenoemde is immers verantwoordelijk voor de meetinrichting en voor het op spanning houden van het net.
4.13. Daaraan doet niet af dat, zoals [gedaagde] stelt, er voor haar geen enkele aanwijzing was dat door haar huurder illegaal stroom werd afgetapt, doordat het aftappen heeft plaatsgevonden vanaf een onzichtbaar aftappunt, verborgen onder isolatiemateriaal.
Wat van die omstandigheid verder ook zij, naar het oordeel van de rechtbank rust op [gedaagde], de contractspartij van Liander, de verplichting om te zorgen voor en toe te zien op correct gebruik van de aansluiting en de meetinrichting. Dat vloeit voort uit de aard van de contractuele verhouding tussen partijen. Gesteld noch gebleken is dat de aansluiting en de meetinrichting zich niet in de macht van [gedaagde] hebben bevonden. Integendeel, [gedaagde] stelt in de conclusie van antwoord dat de elektriciteitskast met daarin onder meer elektriciteitsleidingen en -meters zich bevindt in een algemene gemeenschappelijke ruimte, die voor alle huurders en voor de verhuurder – dus voor [gedaagde] – toegankelijk is, en dat haar werknemer [betrokkene] daar iedere drie maanden de meterstanden opnam. Aan de zorgplicht van [gedaagde] doet niet af dat zij een aantal ruimtes op het aansluitadres aan derden heeft verhuurd. Daarop heeft Liander immers geen invloed. De gevolgen van deze keuze van [gedaagde] komen naar de in het verkeer geldende opvattingen voor haar rekening. [gedaagde] had haar aansprakelijkheid jegens Liander voor de gevolgen van onrechtmatig handelen van haar huurder kunnen voorkomen door deze op eigen naam contracten met een stroomleverancier en Liander te laten sluiten. Dit verweer van [gedaagde] wordt dan ook verworpen.
4.14. Het voorgaande betekent dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming, zodat [gedaagde] in beginsel verplicht is de schade die Liander als gevolg daarvan heeft geleden te vergoeden (artikel 6:74, eerste lid, BW). Aan de meer subsidiaire grondslag van de vordering – onrechtmatige daad – komt de rechtbank gezien het voorgaande niet toe.
Schade
4.15. Ten aanzien van de door Liander gevorderde schade geldt dat deze ingevolge het bepaalde in artikel 6:97 BW moet worden begroot op de wijze die het meest met de aard daarvan in overeenstemming is. Omdat de hoogte van de schade in dit geval samenhangt met de hoeveelheid elektriciteit die illegaal is afgenomen en deze niet is geregistreerd, kan de exacte omvang van de schade niet nauwkeurig worden vastgesteld. De omvang van de schade zal om die reden worden geschat. De rechtbank overweegt daarbij dat, anders dan [gedaagde] betoogt, een eventuele onzekerheid omtrent het geschatte verbruik in [gedaagde]’s risicosfeer ligt, nu – zoals in het voorgaande is geconcludeerd – manipulatie van de meter en het illegaal afnemen van elektriciteit ten behoeve van een hennepkwekerij een tekortkoming oplevert die aan [gedaagde] moet worden toegerekend.
4.16. Liander vordert om te beginnen vergoeding van de kosten voor het aanvullen van het netverlies, waartoe zij als gevolg van de illegale elektriciteitsafname stelt te zijn gehouden. Liander voert daartoe aan dat de niet door de meter geregistreerde elektriciteit wordt geacht niet te zijn geleverd door de leverancier en dus niet in mindering wordt gebracht op de hoeveelheid elektriciteit die de leverancier heeft gekocht en op het net heeft gezet. Omdat er wel elektriciteit van het net is gehaald en Liander wettelijk verplicht is om het net op spanning te houden, moet zij de gelekte elektriciteit – het netverlies – vervangen en niet de leverancier, aldus Liander. Liander stelt dat zij deze elektriciteit inkoopt en dat zij voor dit deel van de niet geregistreerde, verbruikte elektriciteit optreedt als transporteur en feitelijk leverancier.
4.17. [gedaagde] betwist dat Liander schade heeft geleden door netverlies. Zij betwist dat de netbeheerder, en niet de leverancier, de kosten van het netverlies draagt. Zij betwist verder bij gebrek aan wetenschap dat Liander elektriciteit inkoopt. De netbeheerder mag zich volgens [gedaagde] nu juist heel uitdrukkelijk niet met de in- en verkoop van elektriciteit bezighouden.
4.18. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] daarmee de uitvoerige toelichting door Liander dat zij door het netverlies schade lijdt onvoldoende gemotiveerd betwist. Uitgegaan wordt van de juistheid van het standpunt van Liander.
4.19. Ten aanzien van de omvang van het netverlies geldt het volgende. Onder verwijzing naar (onder meer) de Netcode voert Liander aan dat de netbeheerder, indien de hoeveelheid getransporteerde en geleverde elektriciteit niet (volledig) is geregistreerd, het verbruik over de betreffende periode moeten schatten op basis van de beste haar ter beschikking staande gegevens. Liander heeft het niet geregistreerde verbruik geschat op 122.479 kWh. [gedaagde] heeft die schatting als zodanig niet betwist. [gedaagde] betwist wel de aannames op basis waarvan Liander tot haar schadeberekening komt, alsmede de inhoud van het frauderapport omdat het niet door de politie is opgesteld maar afkomstig is van Liander zelf. [gedaagde] heeft haar betwisting echter op geen enkele wijze nader onderbouwd, zodat dit verweer als ongemotiveerd moet worden verworpen. De rechtbank gaat dan ook uit van de juistheid van de schatting van Liander.
4.20. Ten aanzien van de kosten die Liander heeft gemaakt voor het aanvullen van het netverlies geldt het volgende. Ter comparitie heeft Liander toegelicht hoe de tarieven tot stand komen die zij voor de geleverde elektriciteit moet betalen. Zij heeft uiteengezet dat zij deze elektriciteit koopt op de beurs en dat de elektriciteit die nodig is voor het transport voorafgaand aan dat transport wordt ingekocht. De aankoop van elektriciteit voor het aanvullen van het netverlies kan daarentegen alleen achteraf worden ingekocht. De prijs van achteraf ingekochte elektriciteit is in de regel hoger dan de prijs die netbeheerders betalen bij inkoop vooraf. Het tarief dat Liander gemiddeld in een kalenderjaar voor inkoop achteraf heeft betaald, is bij de berekeningen van de kosten in deze zaak als uitgangspunt genomen, zo heeft Liander aangevoerd.
4.21. Tegenover deze uitvoerige toelichting door Liander heeft [gedaagde] op de comparitie uitsluitend naar voren gebracht dat onduidelijk is of Liander in dit geval slechts de daadwerkelijk gemaakte kosten in rekening heeft gebracht. Daarmee is het verweer van [gedaagde] onvoldoende gemotiveerd, zodat het wordt verworpen.
4.22. Ten aanzien van het netverlies luidt de conclusie dat [gedaagde] het netverlies op basis van de tarieven die Liander heeft betaald aan Liander zal moeten vergoeden. Voor zover de vordering ziet op het netverlies is deze dus toewijsbaar.
4.23. Naast het netverlies vordert Liander vergoeding van energiebelasting. [gedaagde] voert hiertegen aan dat Liander niet btw-plichtig is ter zake van stroomverkoop en -levering en dat het betalen van schadevergoeding geen btw-plichtige activiteit is. Om die reden is volgens [gedaagde] evenmin energiebelasting verschuldigd. Nog daargelaten dat de vordering van Liander een totaalbedrag exclusief btw betreft, valt echter zonder nadere toelichting, die [gedaagde] niet heeft gegeven, niet in te zien dat de verschuldigdheid van energiebelasting zou samenhangen met de verschuldigdheid van btw. Het verweer tegen de verschuldigdheid van energiebelasting is daarmee onvoldoende gemotiveerd, zodat het wordt verworpen. Ook voor zover de vordering ziet op energiebelasting zal zij worden toegewezen.
4.24. Ten slotte vordert Liander vergoeding van werkzaamheden aan de aansluiting en de meetinrichting. Omdat [gedaagde] deze schadepost niet afzonderlijk heeft betwist, zal zij eveneens worden toegewezen.
Slotsom
4.25. De conclusie luidt dat de vordering van Liander in hoofdsom volledig toewijsbaar is, evenals de daarover gevorderde wettelijke rente omdat deze als zodanig niet is betwist.
4.26. Dat geldt niet voor de vordering die strekt tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten. Liander heeft niet voldoende onderbouwd gesteld dat die kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
4.27. [gedaagde] wordt grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen. De kosten aan de zijde van Liander worden begroot op:
- dagvaarding € 90,64
- griffierecht 575,00
- salaris advocaat 1.158,00 (2,0 punten × tarief € 579,00)
Totaal € 1.823,64
4.28. De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als vermeld in het dictum.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt [gedaagde] om aan Liander te betalen een bedrag van € 22.871,56 (tweeëntwintigduizend achthonderdéénenzeventig euro en zesenvijftig cent), vermeerderd met de wettelijke rente over het toegewezen bedrag met ingang van 1 november 2010 tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Liander tot op heden begroot op € 1.823,64, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3. veroordeelt [gedaagde] in de nakosten indien en voor zover [gedaagde] in gebreke blijft om binnen veertien dagen na dit vonnis over te gaan tot voldoening van hetgeen waartoe [gedaagde] bij dit vonnis is veroordeeld, waarbij deze nakosten worden begroot op € 131,00 zonder betekening en op € 199,00 met betekening van het vonnis,
5.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.P. Heijmans en in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2012.
Coll.: JC