ECLI:NL:RBARN:2012:BY0228

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
26 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
223094
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.W. Huijgen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opname van preferente en concurrente vorderingen in faillissement

In deze zaak vorderde eiser, die een arbeidsovereenkomst had met de failliete onderneming, de curator om zijn vorderingen op te nemen in de lijst van erkende preferente en concurrente vorderingen. Eiser stelde dat hij recht had op een bedrag van € 27.000,- voor gemist loon en € 8.712,- voor gemiste kostenvergoeding, alsook een bedrag van € 67.079,66 dat voortvloeide uit het gebruik van zijn bankrekening door de failliet. De rechtbank oordeelde dat de loonvordering een boedelvordering betrof en niet voor verificatie in aanmerking kwam, omdat deze betrekking had op de periode na het faillissement. Eiser erkende dit tijdens de comparitie. De overige vorderingen werden door de curator betwist, waarbij werd gesteld dat deze te laat waren ingediend. De rechtbank concludeerde dat de vorderingen van eiser niet tijdig waren ingediend voor de verificatievergadering, die op 10 november 2011 plaatsvond. Eiser had zijn vorderingen op 9 november 2011 ingediend, wat niet voldeed aan de vereisten van artikel 127 lid 2 van de Faillissementswet. De rechtbank verklaarde eiser niet-ontvankelijk in zijn vordering tot opname van de loonvordering en wees de overige vorderingen af. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten van de curator, die op € 3.819,50 werden begroot, plus nakosten.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 223094 / HA ZA 11-1508
Vonnis van 26 september 2012
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. P.A.M. de Jong te Huissen,
tegen
MR. C.G. KLOMP
in hoedanigheid van curator in het faillissement van [gefailleerde],
kantoorhoudende te Tiel,
gedaagde,
advocaat mr. drs. C.L.V.M. Elassaiss- Schaap te Tiel.
Partijen zullen hierna [eiser] en de curator genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 april 2012
- het proces-verbaal van comparitie van 22 mei 2012
- de akte houdende overlegging producties van de zijde van de curator van 6 juni 2012
- de akte houdende overlegging producties tevens houdende wijziging van eis van de zijde van [eiser] van 4 juli 2012
- de antwoordakte van de curator van 1 augustus 2012
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 30 januari 2004 heeft de rechtbank het faillissement uitgesproken van [gefailleerde], handelend onder de naam [failliet], (hierna: de failliet). Hierbij is Klomp q.q. aangewezen als curator.
2.2. De curator heeft twee vorderingen van [eiser] geplaatst op de lijst van erkende vorderingen. Het betreft een kapitaalinjectie ter hoogte van ongeveer € 238.000,- die geplaatst is op de lijst van erkende concurrente vorderingen en het betreft een vordering wegens verrichte diensten die voor een bedrag van € 25.000,- geplaatst is op de lijst van erkende preferente vorderingen. Op 8 november 2011 heeft [eiser] daarnaast nog per aangetekende brief een drietal vorderingen ingediend bij de curator. Kort gezegd betrof dit een vordering tot loondoorbetaling, een vordering betreffende een overgebleven schuld op de bankrekening van [eiser] en een vordering voor gemaakte reiskosten.
2.3. Op 10 november 2011 heeft de verificatievergadering plaatsgevonden inzake het faillissement van [gefailleerde].
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert samengevat - veroordeling van de curator om op te nemen in de lijst van erkende preferente vorderingen, de vordering van [eiser] voor een bedrag van € 27.000,- voor gemist loon en € 8.712,- voor gemiste kostenvergoeding. En tevens veroordeling om in de lijst van concurrente vorderingen op te nemen de vordering van de [eiser] voor – na vermindering van eis - een bedrag van € 67.079,66. Met veroordeling van de curator in de kosten van het geding en de executie voor zover door hem veroorzaakt.
3.2. Ter onderbouwing van zijn vorderingen heeft [eiser] het volgende gesteld.
Ten tijde van het faillissement, op 30 januari 2004, had hij een arbeidsovereenkomst met de failliet. Daarom had hij net als de andere werknemers doorbetaald moeten worden in de periode van 30 januari 2004 tot 4 december 2004. Nu dit niet is gebeurd heeft hij recht op € 27.000,- (bestaande uit loon en vakantiegeld). Dit dient als erkende preferente vordering te worden opgenomen.
[eiser] heeft in 2003 15.840 kilometer gereden voor [failliet] waarvoor hij op basis van zijn arbeidsvoorwaarden aanspraak heeft op een vergoeding van € 8.712,- (€ 0,55 per kilometer). Dit bedrag dient als erkende preferente vordering te worden opgenomen.
De failliet heeft de bankrekening van [eiser] gebruikt om zaken mee te doen. De failliet is gebaat door opnamen van deze rekening ten koste van [eiser]. Het betreffende bedrag, te weten € 88.078,11, nader gesteld op € 67.079,66, dient als erkende concurrente vordering te worden opgenomen.
3.3. De curator heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van [eiser] in zijn vordering, dan wel afwijzing van deze vordering.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Voordat aan de beoordeling kan worden toegekomen, geldt het volgende. Per abuis is bij het aan partijen toegestuurde proces-verbaal van de comparitie van 22 mei 2012 het verkeerde achterblad aan het proces-verbaal gehecht. Voor de volledigheid volgt hier de inhoud van het juiste en het door de rechter en de griffier ondertekende achterblad:
Partijen bereiken geen schikking.
De rechter bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 6 juni 2012 voor overlegging door de curator bij akte van de door hem in zijn verklaring genoemde stukken.
[eiser] kan op deze stukken reageren bij antwoordakte op een termijn van twee weken.
Waarvan proces-verbaal,
Partijen hebben vervolgens conform het hier bepaalde de procedure voortgezet.
Loonvordering
4.2. [eiser] heeft gesteld dat zijn loonvordering als erkende preferente vordering dient te worden opgenomen. De curator heeft hiertegen verweer gevoerd en primair aangevoerd dat de vordering betrekking heeft op de periode na datum faillissement en dat het dus een boedelvordering betreft. Een dergelijke vordering komt niet in aanmerking voor verificatie. De vordering dient om die reden afgewezen te worden. Ter comparitie heeft [eiser] erkend dat deze loonvordering een boedelvordering betreft en dat deze zich niet leent voor verificatie.
4.3. De rechtbank is van oordeel dat, nu partijen het erover eens zijn dat de ingestelde vordering een boedelvordering betreft, [eiser] in deze renvooiprocedure niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in deze vordering. Deze vordering dient op grond van artikel 25 Faillissementswet (Fw) bij dagvaarding aanhangig te worden gemaakt tegen de curator.
Overige vorderingen
4.4. Voordat de rechtbank aan de inhoudelijke beoordeling van de twee overige vorderingen toekomt, dient zij eerst te beoordelen of deze vorderingen tijdig zijn ingediend ter verificatie.
4.5. De curator heeft in deze procedure gesteld dat [eiser] zijn vorderingen op grond van artikel 127 lid 2 Fw te laat heeft ingediend en dat deze vorderingen daarom niet konden worden geverifieerd. De vorderingen zijn op 9 november 2011 per aangetekende brief (d.d. 8 november 2011) ingediend bij de curator en de vergadering vond plaats op 10 november 2011. Artikel 127 lid 2 Fw bepaalt dat vorderingen uiterlijk twee dagen voorafgaande aan de dag waarop de verificatievergadering wordt gehouden ingediend dienen te zijn bij de curator. Deze vorderingen van [eiser] zijn dus te laat ingediend en deze kunnen dus niet worden geverifieerd. [eiser] is van de datum van de verificatievergadering op de hoogte gesteld middels een brief. De vorderingen dienen volgens de curator om die reden te worden afgewezen.
4.6. [eiser] heeft daartegenover gesteld dat hij de vorderingen wel tijdig heeft ingediend bij de curator. Hij heeft daartoe aangevoerd dat hij op 3 januari 2011 middels een brief de loonvordering en de vordering van de overgebleven schuld op zijn bankrekening al had ingediend bij de curator. Op 8 november 2011 heeft hij de vorderingen (nogmaals) aangemeld per aangetekende brief. [eiser] stelt dat hij door de curator niet op de hoogte is gesteld van de datum van de verificatievergadering.
4.7. De rechtbank overweegt als volgt. Tussen partijen staat vast dat [eiser] op 8 november 2011 een aangetekende brief met daarin de onderhavige vorderingen heeft verstuurd en dat de curator deze brief op 9 november 2011 heeft ontvangen. Zij kunnen dus geacht worden op 9 november ingediend te zijn. Nu de verificatievergadering plaatsvond op 10 november 2011 heeft [eiser] de vorderingen te laat ingediend en konden zij niet geverifieerd worden, tenzij zou komen vast te staan dat [eiser] al op 3 januari 2011 zijn vorderingen heeft ingediend bij de curator, zoals gesteld door [eiser].
4.8. De rechtbank is van oordeel, nu niet is gesteld, noch is gebleken dat [eiser] de vordering betreffende de reiskosten vóór 9 november 2011 heeft ingediend bij de curator, vast is komen te staan dat deze vordering op 9 november 2011 voor het eerst is ingediend. Deze vordering is dus te laat ingediend en de vordering om deze vordering op te nemen als erkende preferente vordering zal door de rechtbank worden afgewezen.
4.9. Ten aanzien van de vordering betreffende de restschuld op de bankrekening van [eiser] dient de rechtbank te beoordelen of de brief van 3 januari 2011 moet worden opgevat als het indienen van een vordering ter verificatie. Anders dan de curator heeft gesteld heeft [eiser] deze brief wel in het geding gebracht, namelijk bij zijn conclusie van eis als productie 8. In deze brief staat (onder andere) het volgende:
(…)
Nach Rücksprache mit meinem Vater, unter Bezugnahme auf das Telefongespräch welches er mit Ihnen geführt hat, nachstehend meine heutige Situation.
Ich war Werknehmer bei [failliet] (…)
(…)
Weiterhin habe ich [failliet] ein Darlehen, stammend aus dem Erbe meines Grossvaters, gewährt.
(…)
Weiterhin finden Sie in de Anlage einen Kontoauszug der Sparkasse über einen Fehlbetrag von zur Zeit 228.219,00 €. Dieses Konto ist dem Belastingdienst, Dhr. [betrokkene1] und Ihnen Bekannt und geprüft. Die Auszüge wurden in 2002 vom Bel. Dienst und in 2006 von Ihnen angefordert.
Über dieses Konto habe ich mein Haus gekauft und eine Grundschuld von
DM 250.000,--
eintragen lassen (Sie Anlage)Verfühgungsberrechtigt war meine Mutter und ich.
Auf diese Konto wurden auch Zahlungen von Kunden getätigt. Der einfachheithalber und das Geld wurde in Bar abgehohlt und in die [failliet]kasse gebucht.Von meiner ex.Gattin! Alleine aus diesem Kontostand ,habe ich eine Forderung von rund 100.000 €
Die Sparkasse hat nunmehr die Zwangsversteugerung des Hauses betrieben.
(Siehe Anlage).
Zur Zeit beziehe ich eine WAO/WIA Auszahlung in Höhe von 762,56 €. (Siehe Anlage)
Ich habe nunmehr vier Möglichkeiten :
1.) Sie, sehr geehrter Herr Klomp finden eine Lösung
2.) Der Richter in Arnheim findet eine Lösung
3.) Ich Zeige meine Mutter , als Eigentümerin von [failliet] wegen Betrug an. (…)
4.) Ich werfe mich vor einen Zug. (…)
Ich würde gerne mit Ihnen ein persöhnliches Gespräch führen.
(…)
18 Anlagen
De rechtbank merkt op dat de genoemde 18 bijlagen niet zijn overgelegd en dat deze bij de beoordeling van deze brief buiten beschouwing zullen blijven.
4.10. De rechtbank leest de brief aldus, dat [eiser] daarmee aan de curator (onder andere) wil laten weten dat hij, in verband met het feit dat de failliet gebruik maakte van zijn bankrekening, een vordering op haar heeft van rond de € 100.000,- en dat hij (onder andere) daarvoor een aantal oplossingen ziet en dat hij nader overleg wil hebben over het vervolg. De rechtbank is van oordeel dat, nu de vordering niet concreet is, [eiser] kennelijk nog niet besloten had wat hij met de vordering(en) zou gaan doen en kennelijk de brief schreef om met de curator in overleg te treden over verschillende onderwerpen, deze brief niet gezien kan worden als het indienen van een vordering ter verificatie. Voor het overige is niets gesteld of gebleken waaruit blijkt dat deze vordering eerder dan 9 november 2011 is ingediend.
4.11. [eiser] heeft daarnaast gesteld dat hij niet geïnformeerd was over de datum van de verificatievergadering. Dit is moeilijk te verenigen met de aanhef van de eerste zin van de brief van [eiser] van 8 november 2011, luidend: ‘In Anbetracht der Sitzung am 10 November 2011 un 13.00 Uhr in Arnheim’, maar los daarvan geldt het volgende. De curator heeft de brief in het geding gebracht die op 23 september 2011 aan [eiser] en zijn toenmalige raadsman is gestuurd ter aankondiging van de verificatievergadering. [eiser] heeft naar aanleiding hiervan de ontvangst of inhoud van de brief niet betwist. In deze brief staat (onder andere) het volgende:
(…)
Geachte heer [eiser],
Hierbij deel ik u mee dat de rechter-commissaris in het faillissement van mevrouw [gefailleerde] e/v [eiser], handelend onder de naam [failliet], heeft bepaald:
- dat de vorderingen bij mij moeten worden ingediend uiterlijk op 26 oktober 2011;
- dat de verificatievergadering zal plaatsvinden op 10 november 2011 om 13.00 uur (…)
Ik zal als curator de erkende en betwiste schuldvorderingen plaatsen op de lijsten van crediteuren en deze lijsten zullen door mij ter griffie van de rechtbank te Arnhem worden gedeponeerd om aldaar gedurende zeven dagen aan de verificatie voorafgaande kosteloos ter inzage liggen.
Door u werd reeds een vordering ingediend en die vordering werd door mij erkend als volgt:
- € 25.497,88 voorlopig erkende preferente vordering;
- € 238.129,72, voorlopig erkende concurrente vordering.
Ik heb deze vordering geplaatst op de lijst van voorlopig erkende preferente schuldeisers. Indien u het met deze erkenning van uw vordering eens bent dan behoeft u niet nog eens uw vordering in te dienen. (…)
Indien u het niet eens bent met voormelde erkenning, dan dient u mij dit uiterlijk op 26 oktober a.s. schriftelijk te berichten met een deugdelijke onderbouwing en vergezeld van schriftelijke bewijsstukken.
(…)
Hoogachtend,
C.G. Klomp,
curator
4.12. Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat de curator [eiser] en zijn raadsman met zijn brief van 23 september 2011 heeft geïnformeerd over de datum van de verificatievergadering, te weten 10 november 2011, en de datum waarop vorderingen uiterlijk moesten worden ingediend, te weten 26 oktober 2011. Daarbij geldt dat vorderingen op grond van artikel 127 lid 2 Fw onder een aantal voorwaarden tot uiterlijk twee dagen voor de verificatievergadering kunnen worden ingediend en anders niet meer. De vordering die betrekking heeft op het gestelde gebruik van de bankrekening van [eiser] door de failliet is op 9 november 2011 bij de curator ingediend. De vordering is dus te laat ingediend en kon niet meer geverifieerd te worden. De rechtbank wijst de vordering om deze vordering op te nemen op de lijst van erkende concurrente vorderingen om die reden af.
4.13. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat uit de brief van 23 september 2011 blijkt dat de vorderingen die [eiser] op 9 november 2011 heeft ingediend bij de curator, anders dan twee andere vorderingen van [eiser], nog niet waren opgenomen op de lijst van crediteuren. Mocht [eiser] al in de veronderstelling geweest zijn dat hij meer vorderingen had ingediend, had hij in deze brief kunnen lezen dat dit niet het geval was en had hij de vorderingen alsnog op tijd in kunnen dienen.
4.14. Resumerend zal de rechtbank [eiser] niet-ontvankelijk verklaren in zijn loonvordering. De vorderingen betreffende reiskosten en betreffende het gebruik van zijn bankrekening door de failliet zal de rechtbank afwijzen.
4.15. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, waaronder de nakosten. De kosten aan de zijde van de curator worden begroot op:
- explootkosten € 0,00
- griffierecht 267,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat 3552,50(2,5 punten × tarief € 1.421,00)
Totaal € 3819,50
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. verklaart [eiser] niet ontvankelijk in zijn vordering om zijn loonvordering op te nemen op de lijst van erkende preferente vorderingen.
5.2. wijst de vordering om de reiskostenvordering en de vordering betreffende de overgebleven schuld op de bankrekening van [eiser] op te nemen op de lijst van erkende preferente respectievelijk concurrente vorderingen af.
5.3. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de curator tot op heden begroot op € 3819,50.
5.4. veroordeelt [eiser] tevens in de nakosten, aan de zijde van de curator bepaald op € 131,- voor nasalaris advocaat, te vermeerderen, voor het geval betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden en nodig is geweest, met € 68,- voor advocatenkosten en de werkelijk gemaakte kosten voor het doen uitbrengen van een exploot van betekening.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.W. Huijgen en in het openbaar uitgesproken op 26 september 2012.