RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 12/2563
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak ingevolge artikel 8:67, derde lid, van de Algemene wet be-stuursrecht (Awb) van 5 oktober 2012
[naam], eiser en
[naam 2], eiseres,
tezamen: eisers
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. R.G.H.M. de Glas,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 30 mei 2012.
verklaart het beroep ongegrond.
3. Gronden van de beslissing
1. Verweerder heeft in zijn besluit van 24 januari 2012 het recht op bijstand van eisers ingetrokken met ingang van 1 maart 2007 en beëindigd met ingang van 24 januari 2012. Verder heeft verweerder een bedrag van € 79.234,58 bruto en € 6.416,02 netto als ten onrechte uitgekeerde bijstand teruggevorderd. De bezwaren van eisers zijn bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. Verweerder legt aan zijn beslissing onder meer ten grondslag dat eisers het persoonsgebonden budget (pgb), dat aan eiseres op grond van de Algemene Wet Bij-zondere Ziektekosten (AWBZ) is toegekend, niet hebben besteed aan haar verzorging, maar als inkomsten om daarmee in het levensonderhoud van eisers te voorzien. Eisers hebben deze inkomsten niet gemeld aan verweer-der, waardoor zij de inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (Wwb) hebben geschonden. Omdat de hoogte van de bedragen uit het pgb die zijn besteed als inkomsten niet duidelijk is, is hun recht op bijstand niet vast te stellen.
2. Eisers hebben in beroep gesteld dat verweerder niet de bevoegdheid heeft onderzoek te doen naar de besteding van het pgb, omdat het Zorgkantoor het daartoe bevoegde orgaan is. Verweerder dient zich, gelet op het beginsel van rechtszekerheid en zorgvuldigheid, te conformeren aan de beslissing van het Zorgkantoor om-trent de besteding van het pgb.
3. Deze stelling wordt verworpen. Als er aanwijzingen zijn dat een pgb wordt gebruikt als middelen om in het levensonderhoud van de belanghebbenden te voorzien, als bedoeld in artikel 31 van de Wwb, is verweerder bevoegd daarnaar onderzoek te doen. Bij zijn onderzoek is verweerder niet gebonden aan de bevindingen van het Zorgkantoor. Als een pgb daadwerkelijk wordt gebruikt als middelen om in het levensonderhoud te voor-zien, is verweerder bevoegd binnen de grenzen van de artikelen 54, derde lid onder a en 58, eerste lid aanhef en onder a, van de Wwb het recht op bijstand in te trekken en de als gevolg van die intrekking ten onrechte betaal-de bijstand terug te vorderen.
4. Ter zitting hebben eisers onder meer gesteld dat verweerder zich niet kan baseren op de verklaringen van onder meer de getuigen [naam], [naam getuige 2] en [naam getuige 3], omdat deze onder onaanvaardbare druk van de frau-depreventiemedewerkers van verweerder zijn afgelegd. Deze gronden zijn eerst ter zitting aangevoerd. Het on-derzoeken van in een zodanig laat stadium aangevoerde gronden zou in strijd zijn met de goede procesorde. De rechtbank laat deze gronden daarom buiten beschouwing. Nu door eisers overigens niets is aangevoerd is het beroep ongegrond.
5. Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat de verklaringen die de hierboven genoemde getuigen ten overstaan van de fraudepreventiemedewerkers hebben afgelegd, qua inhoud helder en gedetailleerd zijn. Er is niet gebleken dat die verklaringen onder druk zijn afgelegd, zodat verweerder van deze verklaringen heeft mogen uitgaan. Dat betekent weer dat verweerder geen betekenis behoefde toe te kennen aan de intrekkingen van de verklaringen, die eisers in bezwaar hebben overgelegd. Dit klemt te meer nu deze verklaringen niet wor-den ondersteund door objectief bewijs waaruit kan volgen dat de eerst afgelegde verklaringen niet juist zijn. Uit de ten overstaande van de fraudepreventiemedewerkers afgelegde verklaringen van de getuigen en ook uit het overige bewijsmateriaal blijkt dat de als pgb uitgekeerde gelden of via een papieren zorgverlener terugvloeiden naar eisers of nimmer aan een zorgverlener dan wel bemiddelaar zijn uitgekeerd. Het pgb is daarmee niet aan de zorg van eiseres besteed, maar is ingezet als middelen om in het levensonderhoud van eisers te voorzien. Eisers hebben dit niet aan verweerder gemeld en hebben daarmee hun inlichtingenverplichting geschonden, nu dit ge-geven van essentieel belang is voor (de omvang van) het recht op bijstand. Door de onduidelijkheid over de besteding van het pgb is het recht op bijstand niet vast te stellen. Verweerder heeft dan ook op goede gronden besloten het recht op bijstand in te trekken en het betaalde bedrag aan bijstand terug te vorderen.
6. De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
7. Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
De uitspraak is ter openbare zitting van 5 oktober 2012 gegeven door mr. F.J. de Vries, voorzitter, en mrs. H.J. Klein Egelink en J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B. de Vries, griffier.
De griffier, De voorzitter,