ECLI:NL:RBARN:2012:BY1554

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
17 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
227999
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.W. Huijgen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een ongeoorloofd debetsaldo door Rabobank

In deze zaak vorderde de coöperatie U.A. Coöperatieve Rabobank Vlietstreek-Zoetermeer U.A. (hierna: Rabobank) na vermindering van eis veroordeling van de gedaagde tot betaling van € 51.242,21. De vordering was gebaseerd op het ontstaan van een ongeoorloofd debetsaldo bij een krediet en de hoofdelijke verbintenis van de gedaagde tot aanzuivering daarvan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de echtgenote van de gedaagde niet heeft meegetekend op het financieringsvoorstel en dat er geen bewijs is dat zij haar toestemming heeft gegeven voor de rechtshandeling van de gedaagde. De rechtbank oordeelde dat het ontbreken van die toestemming in dit geval niet relevant was, omdat de gedaagde zelf geen beroep kan doen op de vernietigingsgrond die enkel voor de echtgenote geldt. De rechtbank wees de vordering van Rabobank toe, waarbij de gedaagde ook werd veroordeeld in de proceskosten, die op € 3.667,64 werden begroot. De rechtbank concludeerde dat de gedaagde onvoldoende onderbouwd had dat de overeenkomst later was gewijzigd en dat Rabobank afstand had gedaan van de hoofdelijke medeverbintenis. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde niet kon aantonen dat de vordering verjaard was en dat de gevorderde wettelijke rente niet kon worden toegewezen, omdat de kredietovereenkomst dateerde van vóór de invoering van artikel 6:119a BW. De rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 227999 / HA ZA 12-218
Vonnis van 17 oktober 2012
in de zaak van
de coöperatie U.A.
COÖPERATIEVE RABOBANK VLIETSTREEK-ZOETERMEER U.A.,
gevestigd te Zoetermeer,
eiseres,
advocaat mr. D. de Beijer te Arnhem,
tegen
[gedaagde]
gedaagde,
advocaat mr. F.J.M. Drykoningen te ‘s-Hertogenbosch.
Partijen zullen hierna Rabobank en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 13 juni 2012
- het proces-verbaal van comparitie van 6 september 2012.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [gedaagde] heeft in 2001 ten behoeve van de vennootschap [gedaagde] Enterprise Solutions B.V. financieringsovereenkomsten afgesloten met Rabobank. Het betrof een krediet in rekening-courant van € 67.500,00 en een lening van eveneens € 67.500,00.
2.2. Ter zake is door Rabobank overgelegd een kopie van een op 28 juni 2001 door [gedaagde] voor zich en namens genoemde vennootschap, alsook de vennootschap ITSP Holding B.V., voor akkoord getekend financieringsvoorstel. Hierin staat vermeld dat Rabobank zowel het krediet als de geldlening hoofdelijk aan de genoemde vennootschappen en [gedaagde] verstrekt.
2.3. [gedaagde] was destijds gehuwd met mevrouw [betrokkene]. Zij zijn in 2004 gescheiden.
2.4. [gedaagde] Enterprise Solutions B.V. is in 2003 in staat van faillissement verklaard. Rabobank heeft haar vorderingen uit hoofde van de financieringsovereenkomsten ingediend in dit faillissement, maar deze vorderingen zijn niet voldaan. Het faillissement is in 2007 opgeheven bij gebrek aan baten.
2.5. De lening is alsnog (grotendeels) afgelost krachtens een staatsgarantie c.q. MKB borgstelling. Het krediet niet. Hieruit stond in 2006 een schuld open van € 51.242,21. Na opheffing van het faillissement van [gedaagde] Enterprise Solutions B.V. heeft Rabobank zich beroepen op de hoofdelijke aansprakelijkheid van [gedaagde] en hem aangemaand om de restant schuld te betalen. [gedaagde] heeft dit niet gedaan.
3. Het geschil
3.1. Rabobank vordert na vermindering van eis samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 51.242,21, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 4 april 2012, met een bedrag van € 1.785,00 voor buitengerechtelijke incassokosten en met de proceskosten. De grondslag van de hoofdvordering is het laten ontstaan van een ongeoorloofd debetsaldo bij het krediet en [gedaagde]’s hoofdelijke verbintenis tot aanzuivering daarvan.
3.2. [gedaagde] voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [gedaagde] heeft in zijn conclusie van antwoord verzocht om het origineel van het bij de feiten genoemde financieringsvoorstel in het geding te brengen, alsmede de originelen van de contracten, die volgens hem na dat aanvaarde voorstel op schrift zijn gesteld en door hem zijn getekend.
4.2. Rabobank heeft niet voldaan aan dit verzoek. Zij stelt ter comparitie dat zij wel heeft gezocht naar originelen, maar die niet heeft kunnen vinden. Rabobank stelt dat de door haar overgelegde scan van het door [gedaagde] getekende financieringsvoorstel het enige document is, dat zij op dit moment in haar bezit heeft. Rabobank licht toe dat sinds jaren bij de bank alles digitaal wordt bewaard en dat sommige stukken nog wel in uitgeprinte versie worden opgeslagen in een centraal depot, maar dat het haar (nog) niet is gelukt om uit het desbetreffende depot de door [gedaagde] gevraagde stukken te lichten. Een probleem is dat in het algemeen bij de bank stukken na zeven jaar worden vernietigd.
4.3. De rechtbank gaat ervan uit dat de door [gedaagde] gevraagde originelen niet meer boven water kunnen komen, hetzij omdat ze er nooit zijn geweest, hetzij omdat ze intussen vernietigd of onvindbaar zijn. De rechtbank verbindt in deze zaak geen consequenties aan het ontbreken van originelen. De overgelegde kopie van het financieringsvoorstel en die van de daarbij van toepassing verklaarde algemene voorwaarden bieden voldoende inzicht in hetgeen destijds door Rabobank aan [gedaagde] en de door hem vertegenwoordigde rechtspersonen is aangeboden. [gedaagde] heeft erkend dat hij dit voorstel destijds voor akkoord heeft getekend en hiermee kan voldoende nauwkeurig worden vastgesteld wat destijds door aanbod en aanvaarding tussen partijen is overeengekomen en welke rechten en plichten voor partijen uit die overeenkomst voortvloeien.
4.4. In het bijzonder is de overgelegde kopie van het door [gedaagde] voor akkoord getekende financieringsvoorstel volstrekt duidelijk met betrekking tot de hoofdelijke medeverbinding door [gedaagde] in privé voor de onderhavige schulden van de genoemde vennootschappen. Het is dan aan [gedaagde] en niet aan Rabobank om voldoende te stellen en bij betwisting te bewijzen dat deze overeenkomst later is gewijzigd en dat Rabobank in nadere contracten alsnog heeft afgezien van de reeds door [gedaagde] voor akkoord getekende hoofdelijke medeverbintenis. Hiervoor heeft [gedaagde] onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd. Hij heeft hierover ter comparitie slechts gesteld dat hij zich meent te herinneren dat hij later nog twee afzonderlijke contracten voor de rekening-courant faciliteit en voor de lening heeft voorgelegd gekregen en getekend, maar hierbij heeft [gedaagde] in het bijzonder niet gesteld dat bij die gelegenheid uitdrukkelijk is besproken en overeengekomen dat door Rabobank afstand werd gedaan van de voordien overeengekomen hoofdelijke medeverbintenis van [gedaagde] in privé.
4.5. [gedaagde] heeft zijn verweer tegen zijn hoofdelijke medeverbondenheid derhalve onvoldoende onderbouwd. Aan bewijslevering met betrekking tot een, niet eens duidelijk gestelde, nadere overeenkomst kan niet worden toegekomen.
4.6. Voorts heeft [gedaagde] geen processueel belang bij zijn wens om te kunnen controleren of zijn voormalige echtgenote nu wel of niet heeft meegetekend voor zijn hoofdelijke verbinding voor de zakelijke schulden van de genoemde vennootschap(pen). In dit geding kan immers ervan worden uitgegaan dat dit niet is gebeurd. Uit de overgelegde kopie van het financieringsvoorstel blijkt dat in elk geval dit document niet is meegetekend door de echtgenote van [gedaagde] en gesteld noch gebleken is dat zij nadien alsnog haar toestemming heeft gegeven voor deze rechtshandeling van [gedaagde].
4.7. In dit geding doet het ontbreken van die toestemming verder niet ter zake. Nog daargelaten of, gelet op het vijfde lid van artikel 1:88 BW, die toestemming in dit geval wel was vereist, moet in elk geval worden vastgesteld dat gesteld noch gebleken is dat de voormalige echtgenote van [gedaagde] de rechtshandeling van [gedaagde] daadwerkelijk heeft vernietigd, terwijl op grond van artikel 1:89 lid 1 BW alleen deze echtgenote een beroep kan doen op de vernietigingsgrond. [gedaagde] kan dat zelf niet.
4.8. Het subsidiaire verweer van [gedaagde] in zijn conclusie van antwoord is dat Rabobank haar vordering niet deugdelijk heeft onderbouwd en dat sprake is van verjaring.
4.9. Die onderbouwing is daarna door Rabobank gegeven in producties die ter comparitie in het geding zijn gebracht. Deze onderbouwing heeft ertoe geleid dat Rabobank een gedeelte van haar oorspronkelijke vordering heeft laten varen. Het betreft het aanvankelijk meegevorderde saldo van de lening, geadministreerd onder rekeningnummer 3072.968.535, ten bedrage van pro resto € 3.369,52 (na ontvangst van een bedrag van € 36.325,00 uit hoofde van de Staatsgarantie). Voorts laat Rabobank een bedrag van € 22,83 varen. Het betreft het saldo van een andere rekening.
4.10. [gedaagde] is daarna niet meer teruggekomen op zijn verzoek om een nadere onderbouwing van het gevorderde bedrag. Hiermee beschouwt de rechtbank de gehandhaafde vordering uit hoofde van het krediet, geadministreerd onder rekeningnummer 3072.42.528, als voldoende onderbouwd. Volgens de overgelegde stukken was het debetsaldo op dit rekeningnummer bij de indiening van de vordering in het faillissement van [gedaagde] Enterprise Solutions B.V. in 2003 € 51.023,91 en werd dit saldo, na afboeking van rente, per 1 november 2004 het thans gevorderde bedrag van € 51.242,21.
4.11. [gedaagde] heeft in zijn conclusie van antwoord zijn beroep op verjaring toegespitst op de vóór 21 december 2005 vervallen maandelijkse aflossingstermijnen van de lening. Dit verweer kan gepasseerd worden nu Rabobank haar vorderingen uit hoofde van de geldleningovereenkomst heeft laten varen. [gedaagde] heeft niet gesteld en onderbouwd dat ook de vordering uit het krediet verjaard zou zijn.
4.12. De hoofdvordering, voor zover gehandhaafd, kan integraal worden toegewezen. Dit geldt niet voor de gevorderde wettelijke handelsrente. De kredietovereenkomst dateert van vóór de invoering van artikel 6:119a BW. De rechtbank zal in plaats van de gevorderde handelsrente de gewone wettelijke rente toewijzen.
4.13. Ten slotte heeft [gedaagde] nog verweer gevoerd tegen de door Rabobank gevorderde buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde] betwist de ontvangst van een aantal brieven, maar weerspreekt niet dat Rabobank in elk geval al vanaf 20 april 2009 pogingen heeft gedaan om het openstaande saldo op hem te verhalen, noch dat Rabobank daarna een incassokantoor heeft ingeschakeld en dat dit kantoor veelvuldig met [gedaagde] heeft gecorrespondeerd en gesproken, waarbij overleg is gevoerd over een reëel betalingsvoorstel. Voorts geldt dat het hier gaat om een hoofdelijk krediet, waarbij de incassokosten op grond van de toepasselijke algemene voorwaarden (art 24) voor rekening van de rekeninghouder komen, zodat [gedaagde] ook kan worden aangesproken voor de kosten die Rabobank heeft moeten maken om betaling te krijgen van de gefailleerde vennootschap.
4.14. Het door Rabobank gevorderde bedrag voldoet aan de dubbele redelijkheidstoets van rapport Voorwerk-II en blijft ver onder de 10% van de hoofdsom, die Rabobank op grond van de algemene voorwaarden in rekening had mogen brengen. Deze nevenvordering kan derhalve eveneens worden toegewezen.
4.15. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Rabobank worden begroot op:
- dagvaarding € 90,64
- overige explootkosten 0,00
- griffierecht 1.789,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat 1.788,00 (0,0 punt × tarief € 894,00)
Totaal € 3.667,64
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt [gedaagde] om aan Rabobank te betalen een bedrag van € 0,00 (!Delen door nul. miljoen euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het bedrag van € 0,00 met ingang van 4 april 2012 tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Rabobank tot op heden begroot op € 3.667,64,
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.W. Huijgen en in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2012.