ECLI:NL:RBARN:2012:BY2290

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
6 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/518349-08
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor witwassen en vrijspraak voor poging tot witwassen

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 6 november 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van witwassen en poging tot witwassen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot witwassen, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de illegale herkomst van de betrokken gelden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij wetenschap had van de e-mails die aan een derde waren gestuurd, die hem 'full power of attorney' verleenden over een aanzienlijk bedrag op een bankrekening. De rechtbank heeft echter wel vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, waarbij hij samen met anderen grote geldbedragen heeft verworven en omgezet, terwijl hij wist dat deze afkomstig waren uit misdrijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij een complex financieel netwerk dat verband hield met de handel in hasj en het witwassen van de opbrengsten daarvan. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, en heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft ook de lange duur van de procedure in overweging genomen, maar oordeelde dat deze gerechtvaardigd was gezien de complexiteit van de zaak en de internationale aspecten ervan.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Promis II
Parketnummer : 05/518349-08
Data zittingen : 13 mei 2009, 11 augustus 2011, 18 augustus 2011, 19 oktober 2011, 19 en 26 januari 2012, 7 augustus 2012 en 23 oktober 2012
Datum uitspraak : 6 november 2012
Tegenspraak
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen:
naam: (verdachte],
geboren op : [geboortedatum],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats].
Raadsman : mr. B.Th. Nooitgedagt, advocaat te Amsterdam.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks de periode van 9 augustus 2007 tot en met 1 juli 2008, te Arnhem en/of te Druten en/of Woerdense Verlaat, althans in Nederland en/of Basel (Zwitserland) en/of Antalya (Turkije), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (een) voorwerp(en) en/of geldbedragen, te weten van grote hoeveelheden geld, te weten
- een bedrag van 1.204.428,03 euro en/of 134.199,20 Zwitserse franken, waarvan het geldbedrag in euro’s op 30 april 2008 is opgenomen van de rekening van [betrokkene1] en/of is gestort op de rekening van [betrokkene2] en/of vervolgens (deels) opgenomen op 1 juli 2008) en/of het geldbedrag in zwitserse franken op 30 april 2008 is gestort op de rekening van [betrokkene2];
- een bedrag van 100.000 euro, (gestort op rekening van [betrokkene2] op 30 juni 2008) en/of
- bedragen van 385.000 euro en/of 620.000 euro (betaald aan de [betrokkene3] als aanbetalingen voor bestelde vaartuigen),
heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, terwijl hij/zij wist(en), althans redelijkwijs moest(en) vermoeden dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren/was uit enig misdrijf;
2.
hij en/of zijn mededader(s) in of omstreeks de periode van 25 april 2008 tot en met de maand juni 2008 te Arnhem en/of Woerdense Verlaat, althans in Nederland en/of te Basel (Zwitserland) en/of Guernsey en/of [betrokkene4], ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een voorwerp,
te weten een geldbedrag van 340.000,-- euro, te verwerven, voorhanden te hebben, over te dragen en/of om te zetten, althans van een voorwerp, te weten een geldbedrag van 340.000,-- euro, gebruik te maken,
terwijl hij/zij wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf,
verdachte en/of verdachte’s mededaders [betrokkene4] heeft/hebben verzocht om verdachte Full power of Attorney te geven ten behoeve van de bankrekeningen van [betrokkene5] opdat verdachte het saldo op een rekening van [betrokkene5] bij de [betrokkene6] bank in contanten kon opnemen en/of verdachte en/of verdachtes mededader(s) afspraken heeft/hebben gemaakt voormeld bedrag/voormeld saldo op of omstreeks 28 april 2008, althans op enig moment op te nemen
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 19 oktober 2011, op 19 januari 2012, 7 augustus 2012 en 23 oktober 2012 ter terechtzitting inhoudelijk onderzocht. Daarbij is verdachte ter zitting van 19 oktober 2011 en 7 augustus 2012 en 23 oktober 2012 verschenen. Verdachte is, behalve op 19 januari 2012, telkens bijgestaan door mr. B.Th. Nooitgedagt, advocaat te Amsterdam.
De officier van justitie, mr. A. van Veen, heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd, waarbij de raadsman heeft verzocht - voor het geval de rechtbank aan een bewezenverklaring (toe)komt - om te bepalen dat alsnog [getuige1] en [getuige2] moeten worden gehoord als getuige.
2a. Ontvankelijkheid van de officier van justitie
Standpunt verdediging
De verdediging heeft uitvoerig betoogd dat sprake is van fundamentele schendingen van het recht op een eerlijk proces en de beginselen van behoorlijke procesorde, omdat de verdediging het ondervragingsrecht ten aanzien van de cruciale getuigen [getuige1], [getuige2], [getuige3], [getuige4] en [betrokkene1], niet heeft kunnen uitoefenen, mede omdat de officier van justitie niet een onvoorwaardelijk vrijgeleide heeft willen afgeven. Dit dient te leiden tot de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht het verweer van de raadsman te verwerpen. Daartoe heeft hij gesteld dat de rechter-commissaris meer dan voldoende heeft gedaan om ervoor te zorgen dat de verdediging haar rechten kon uitoefenen en dat de getuigen [getuige1] en [getuige2] niet binnen een aanvaardbare termijn gehoord konden worden. Er is geen sprake van dat doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte diens recht op een eerlijke behandeling van zijn strafzaak tekort is gedaan.
Beoordeling
De rechtbank constateert allereerst dat verdachte [verdachte] nimmer heeft verzocht om [getuige2] als getuige te horen. De rechtbank verstaat dit onderdeel van het betoog van de raadsman dan ook als een vergissing. Voorts stelt de rechtbank vast dat [getuige1] in het Sprinkhaan-onderzoek niet is gehoord, noch als verdachte, noch als getuige. [getuige1] is vlak vóór of rond de klapdatum van het opsporingsonderzoek in april 2008, naar Marokko verdwenen. Dat [getuige1] niet is gehoord, is naar het oordeel van de rechtbank in de eerste plaats het gevolg van diens eigen keuze geweest. Het stond hem vrij om naar Nederland te komen en een verklaring af te leggen. Dat hij op dat moment het risico zou lopen dat hij zou worden aangehouden, doet daar niet aan af. Feit blijft dat hij een verklaring had kunnen afleggen, indien hij dat had gewild.
[getuige1] heeft niet met de voorwaarden willen instemmen die de officier van justitie aan een mogelijk te verlenen vrijgeleide wilde verbinden. Dat staat hem vrij. Naar het oordeel van de rechtbank wil dat echter niet zeggen dat de officier van justitie bewust het ondervragingsrecht van verdachte [verdachte] heeft willen frustreren door deze voorwaarden aan een mogelijk te verlenen vrijgeleide te verbinden.
Er bestaat voorts niet zoiets als een recht op een vrijgeleide, zoals de verdediging lijkt te betogen. Artikel 7 lid 18 van het VN Sluikhandelverdrag biedt geen rechtstreekse basis waarop verdachten een beroep kunnen doen, indien zij iemand willen horen die zelf (ook) verdachte in een strafrechtelijk onderzoek is. Het verdrag is gericht tot de deelnemende staten en is in het Sprinkhaan-onderzoek niet rechtstreeks van toepassing.
De rechter-commissaris heeft getracht [getuige1] als getuige in Marokko te horen. Daarvan heeft zij op 29 december 2011 een proces-verbaal opgemaakt. Voor het horen van [getuige1] als getuige is ondermeer contact gelegd met [getuige2], medeverdachte en familielid van [getuige1] en woonachtig op het enige van [getuige1] bekende adres. [getuige2] heeft toen verklaard niet te weten waar [getuige1] bereikbaar zou kunnen zijn. Het is dus niet gelukt [getuige1] te horen, omdat de Marokkaanse nationale recherche er niet in is geslaagd de - feitelijke - verblijfplaats van [getuige1] te achterhalen.
De verdediging voert nog aan dat de raadsman, tevens raadsman van [getuige1], nooit is gevraagd om adresgegevens van [getuige1] verstrekken en stelt dat het verbijsterend is dat er geen adres bekend was, temeer nu oproepingen van justitie hem steeds bereiken op het Marokkaanse adres. De rechtbank constateert echter dat de rechter-commissaris bij brief van 15 juni 2011 aan alle raadslieden heeft verzocht om ten aanzien van de in het buitenland te horen getuigen nadere aanknopingspunten aan te leveren met betrekking tot de (feitelijke) verblijfplaats van deze getuigen. Op dit verzoek is geen reactie ontvangen.
De conclusie van de verdediging dat er geen serieus te nemen poging is ondernomen om [getuige1] te horen en de verdediging de mogelijkheid te geven haar rechten te effectueren, is naar het oordeel van de rechtbank op basis van het voorgaande niet gerechtvaardigd. In het kader van het horen van [getuige1] overweegt de rechtbank voorts dat de verdediging eveneens geen vragen aan de rechter-commissaris heeft opgegeven, zodat [getuige1] ook niet aan de hand van vragen van de verdediging gehoord kon worden.
Dat geldt eveneens ten aanzien van het gegeven waarmee de rechter-commissaris zich geconfronteerd heeft gezien, dat de Marokkaanse autoriteiten geen advocaten willen toelaten bij het verhoor van een getuige. De rechter-commissaris heeft - na pogingen te hebben ondernomen om toestemming voor de aanwezigheid van de advocaten te krijgen - besloten de getuigen te horen aan de hand van schriftelijke vragen, opgesteld door de verdediging. Deze gekozen oplossing laat naar het oordeel van de rechtbank geen ruimte voor het oordeel dat de rechter-commissaris het effectueren van de rechten van de verdediging niet serieus heeft genomen.
De rechtbank constateert dat de verdediging noch door het niet tot stand komen van een vrijgeleide, noch door het niet daadwerkelijk kunnen horen van [getuige1] bewust in haar rechten tekort is gedaan. Van onherstelbare schending van een belangrijk strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel is geen sprake.
Verder ziet de verdediging ook schendingen van belangrijke strafvorderlijke voorschriften of rechtsbeginselen, nu zij niet in de gelegenheid is gesteld getuigen te horen die zich in een eerder stadium op hun verschoningsrecht hebben beroepen, te weten [betrokkene1], [getuige3] en [getuige4].
De rechtbank stelt allereerst vast dat de verdediging eerst in het kader van de verwijzing van 13 mei 2009 in de gelegenheid is geweest de getuigen te bevragen. Dit heeft inderdaad niet tot een inhoudelijke verklaring van de getuigen geleid, nu de getuigen zich tijdens hun verhoor hebben beroepen op het hen toekomende verschoningsrecht. Ter zitting van 11 augustus 2011 heeft de verdediging de verzoeken gedaan om deze getuigen nogmaals te horen. De rechtbank heeft ter zitting van 18 augustus 2011 deze verzoeken afgewezen, nu de verdediging onvoldoende (nieuwe) omstandigheden heeft aangevoerd waaruit de noodzaak is gebleken om deze getuigen nogmaals te horen.
De rechtbank ziet hierin geen schendingen van belangrijke strafvorderlijke voorschriften of rechtsbeginselen. Aan het ondervragingsrecht is immers voldaan nu de verdediging naar het oordeel van de rechtbank voldoende gelegenheid heeft gekregen de getuigen nadere vragen te stellen. Dat de getuigen niet wilden verklaren teneinde zichzelf niet te belasten, doet daar niet aan af.
Nu aldus naar het oordeel van de rechtbank niet is gebleken dat sprake is van ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan, wordt het niet-ontvankelijkheidsverweer verworpen.
3. De beslissing inzake het bewijs
3.1 - Feit 2 - vrijspraak
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de raadsman, niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 2 is tenlastegelegd en zal [verdachte] daarvan vrijspreken. Het dossier bevat naar het oordeel van de rechtbank geen bewijsmiddelen waaruit is af te leiden dat verdachte [verdachte] wetenschap had van de e-mails die aan [betrokkene8] zijn gestuurd om zodoende [verdachte] ‘full power of attorney’ te verschaffen over de in totaal € 340.000,- op de rekening van [betrokkene5] Ltd., noch is gebleken dat [verdachte] op enigerlei wijze betrokken is geweest bij de pogingen om het geldbedrag voorhanden te krijgen.
3.2 - Feit 1 - inhoudelijke beoordeling
3.2.1 – gegevens die niet zijn betwist
3.2.1.1 - inzake de oprichting van [betrokkene7] Ltd en daaraan gelieerde rechtspersonen
Uit het dossier blijkt het navolgende, hetgeen ook niet door de verdediging is betwist.
Op 2 mei 2007 gaven medeverdachte [getuige1] en medeverdachte [getuige3] het trustkantoor [betrokkene4] te Douglas, [betrokkene4] (verder steeds: [betrokkene4]), opdracht een limited, genaamd [betrokkene7] Ltd (verder: ‘[betrokkene7]’) op te richten ten behoeve van de bouw van vaartuigen in Turkije. Op 21 november 2007 werd [betrokkene7] daadwerkelijk te [betrokkene4] opgericht en ingeschreven . In [betrokkene7] participeerden de volgende entiteiten als ‘beneficial owners’:
- [betrokkene9] Ltd. voor 50%;
- [betrokkene10] Ltd. voor 25%;
- [betrokkene11]Ltd voor 25%.
[betrokkene12] Ltds. hielden de aandelen voor deze ‘beneficial owners’.
Deze ‘beneficial owners’ en daaraan gelieerde entiteiten zijn als volgt opgericht.
[betrokkene5] Ltd.
Op 18 juni 2007 richtte [betrokkene4] [betrokkene5] Ltd., gevestigd te Guernsey, op. Daartoe hadden [getuige1] en [betrokkene1] op 19 april 2007 opdracht gegeven. [getuige1] en [betrokkene1] werden voor respectievelijk 90% en 10% de ‘ultimate beneficial owners’. De aandelen werden beheerd door [betrokkene12] Ltd. [betrokkene5] vroeg op 31 augustus 2007 een bankrekening aan bij de Zwitserse [betrokkene6]-bank te Basel. Op deze bankrekening werd op 25 oktober 2007 € 100.000,- overgemaakt vanaf een andere bankrekening bij de [betrokkene6]-bank. Op 4 en 31 maart 2008 werden respectievelijk bedragen van € 240.000,- en € 100.000,- gestort. Van deze rekening van [betrokkene5] Ltd. werd onder meer geld overgemaakt naar bankrekeningen van [betrokkene9] Ltd, [betrokkene13] B.V. en [betrokkene10] Ltd.
[betrokkene9] Ltd.
Op 19 juni 2007 richtte [betrokkene4] ‘[betrokkene9] Ltd.’, gevestigd te Guernsey op. Daartoe hadden [getuige1] en [getuige3] op 2 mei 2007 opdracht gegeven. [betrokkene12] en [betrokkene12] Ltds. hielden de aandelen voor de ‘benifical owners’ [betrokkene13] Ltd. (50%) en [betrokkene5] Ltd. (50%). [betrokkene4] vroeg op 27 juli 2007 in naam van [betrokkene9] Ltd. een bankrekening aan bij de [betrokkene14] (verder: [betrokkene14]). In de aanvraag is aangegeven dat het geld dat op de rekening zou worden gestort, afkomstig is uit de Nederlandse vennootschappen, die de verschillende ‘ultimate beneficial owners’ drijven. [betrokkene5] Ltd. heeft op 9 november 2007 € 45.000,- op deze rekening gestort als ‘lening’. [getuige3] kreeg een volmacht om [betrokkene9] Ltd. te vertegenwoordigen. [getuige4] werd ingeschreven als bestuurder.
De ‘beneficial owners’ van [betrokkene13] Ltd. waren [getuige3], [getuige4] en de zoon van [getuige3].
[betrokkene10] Ltd.
Op 27 juli 2007 richtte [betrokkene4] ‘[betrokkene10] Ltd.’, gevestigd te Guernsey op. Daartoe hadden [betrokkene15] en [verdachte] op 20 en 21 juni 2007 opdracht gegeven. Zij werden ieder voor 50% de beneficial owners van de aandelen van de limited. Op 31 juli 2007 vroeg [betrokkene4] in naam van [betrokkene10] Ltd. een bankrekening aan bij [betrokkene14]. In de aanvraag is aangegeven dat het geld dat op de rekening zou worden gestort, afkomstig is van een Nederlandse vennootschap, waarvan [verdachte] aandeelhouder was en van de handel van [betrokkene15] in speculaties met onroerend goed. Op 3 april 2008 stortte [betrokkene5] Ltd. € 10.000,- als ‘lening’ op deze bankrekening.
[betrokkene11] Ltd.
[betrokkene11] Ltd. is op 16 februari 2000 opgericht en geregistreerd op de Britse Maagdeneilanden. [betrokkene16] was de ‘beneficial owner’ van deze limited.
Uit bovenstaande blijkt dat de ‘ultimate beneficial owners’ van [betrokkene7] de volgende personen waren:
- [getuige1] via [betrokkene5] Ltd. en dan [betrokkene9] Ltd.;
- [betrokkene1] via [betrokkene5] Ltd. en dan [betrokkene9] Ltd.;
- [betrokkene15] via [betrokkene10] Ltd.;
- verdachte [verdachte] via [betrokkene10] Ltd.;
- [getuige3] via [betrokken[betrokkene13] Ltd. en dan [betrokkene9] Ltd.;
- [getuige4] via [betrokken[betrokkene13] Ltd. en dan [betrokkene9] Ltd.
3.2.1.2 – inzake bankrekeningen, geldstromen en aanbetalingen
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het navolgende, dat in deze zaak ook niet ter discussie staat, vast.
a. - Inzake de opening van bankrekeningen door natuurlijke personen
Op 7 augustus 2007 opende [verdachte] een bankrekening bij de [betrokkene6]-bank te Basel. De herkomst van de gelden die gestort zouden worden, werd verklaard met zijn inkomen uit zijn Nederlandse vennootschap ‘[betrokkene17] B.V.’.
Op 7 augustus 2007 opende medeverdachte [getuige4] een bankrekening bij de [betrokkene6]-bank te Basel. De herkomst van de gelden die gestort zouden worden, werd verklaard met zijn inkomen uit zijn Nederlandse vennootschap ‘[betrokkene18]’ en zijn handel in onroerend goed.
Op 13 augustus 2007 opende medeverdachte [getuige3] een bankrekening bij de [betrokkene6]-bank te Basel. De herkomst van de gelden die gestort zouden worden, werd verklaard met zijn inkomen uit zijn Nederlandse vennootschap ‘[betrokkene13] B.V.’.
Op 13 augustus 2007 opende medeverdachte [betrokkene1] een bankrekening bij de [betrokkene6]-bank te Basel. De herkomst van de gelden die gestort zouden worden, werd verklaard met zijn inkomen uit [betrokkene9] Ltd. waar hij financial controller is. [betrokkene1] heeft op 23 april 2008 [verdachte] voor deze bankrekening gevolmachtigd.
Op 29 augustus 2007 opende medeverdachte [getuige1] een bankrekening bij de [betrokkene6]-bank te Basel. De herkomst van de gelden die gestort zouden worden, werd verklaard met de verkoop van zijn autogarage voor 1,9 miljoen, welk bedrag hij heeft geïnvesteerd in onroerend goed in Marokko, met zijn werkzaamheden als projectontwikkelaar en met zijn vermogen dat hij heeft opgebouwd met de exploitatie van zijn autogarage.
Op 29 april 2008 opende de echtgenote van verdachte, [betrokkene2], een bankrekening bij de [betrokkene6]-bank te Basel . De herkomst van de gelden die gestort zouden worden, werd verklaard met de verkoop van aandelen in de vennootschap ‘[betrokkene17]’. [betrokkene2] heeft verdachte [verdachte] voor deze bankrekening gevolmachtigd.
b. - Inzake de stortingen van geldbedragen
Op 30 april 2008 werd CHF 134.199,20 en € 1.204.428,03 opgenomen van de bankrekening van [betrokkene1].
Op 30 april 2008 werden CHF 134.199,20 als ‘Einzahlung’ en € 1.204.428,03 als ‘Ankauf’ op de bankrekening van [betrokkene2] gestort.
Op 30 juni 2008 werd € 100.000,- contant op bankrekening van [betrokkene2] gestort.
c. - Inzake de aanbetalingen voor bestelde vaartuigen
Op 4 maart 2008 deed [betrokkene7], gevestigd te Guernsey, de eerste aanbetaling aan [betrokkene3] Ltd., gevestigd op de Britse Maagdeneilanden, van in totaal € 385.000,-. Op 1 april 2008 deed [betrokkene7] de tweede aanbetaling van in totaal € 620.000,-. Deze aanbetalingen werden gedaan voor de bouw van drie vaartuigen. Deze bedragen bestonden grotendeels uit coupures van € 500,-.
3.2.2 - Standpunt officier van justitie
De officier van justitie leidt de betrokkenheid van [verdachte] bij de 3 stortingen op de bankrekening van [betrokkene2] af uit de omstandigheid dat het bedrag van 1,2 miljoen euro afkomstig is van de bankrekening van medeverdachte [betrokkene1], dat [verdachte] gemachtigd is voor beide rekeningen, dat [betrokkene2] op de momenten van storting niet in Zwitserland aanwezig was, maar dat het lijkt dat [verdachte] zelf wèl in de gelegenheid was de stortingen te doen, en dat hij tevens de aanbetalingen aan de [betrokkene3] heeft verricht.
De betrokkenheid bij de aanbetalingen leidt de officier van justitie af uit kwitanties, de vluchtgegevens, tapgesprekken en getuigenverklaringen.
Dat deze gelden afkomstig waren van enig misdrijf baseert de officier van justitie op het oordeel dat medeverdachte [getuige1] beschikte over substantiële illegale inkomsten, in de aanwezigheid van witwastypologieën, in omstandigheden die de gelden aan [getuige1] linken, in de omstandigheid dat sprake is van een investeringsconstructie waarin de daadwerkelijke profiteurs en dan met name [getuige1], buiten beeld gehouden worden, in het zwijgen van [verdachte] en [betrokkene1] over deze constructie en in de omstandigheid dat niet is gebleken van externe investeerders.
Uit dit laatste is tevens de wetenschap van [verdachte] af te leiden, alsmede ook uit de gang van zaken rondom de stortingen.
3.2.3 - Standpunt verdediging
Primair is er sprake van fundamentele schendingen van het recht op een eerlijk proces en de beginselen van behoorlijke procesorde, omdat de verdediging het ondervragingsrecht ten aanzien van de cruciale getuigen [getuige1], [getuige2], [getuige3], [getuige4] en [betrokkene1], niet heeft kunnen uitoefenen. Dit dient te leiden tot integrale bewijsuitsluiting.
Subsidiair heeft de raadsman gemotiveerd aangevoerd dat het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt:
- dat de ten laste gelegde gelden afkomstig zijn van enig misdrijf,
- dat de gelden afkomstig zijn van [getuige1],
- dat verdachte [verdachte] de ten laste gelegde handelingen opzettelijk zou hebben verricht ten aanzien van deze gelden.
3.2.4 - Beoordeling van het bewijsmateriaal
3.2.4.1 – Verweer, strekkende tot bewijsuitsluiting
De rechtbank constateert allereerst dat verdachte [verdachte] nimmer heeft verzocht om [getuige2] als getuige te horen. De rechtbank verstaat dit onderdeel van het betoog van de raadsman dan ook als een vergissing. Bij de bespreking - hiervóór op pagina’s 3 en 4 - van het niet-ontvankelijkheidsverweer van de verdediging heeft de rechtbank de overwegingen weergegeven, op grond waarvan zij tot de conclusie komt dat niet is gebleken dat sprake is van ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan. Bij de beoordeling van de thans voorliggende vraag of sprake is van onherstelbare vormverzuimen, die zouden moeten leiden tot uitsluiting van bewijs, herhaalt de rechtbank hier kortheidshalve al haar overwegingen, zoals verwoord onder 2a.
Op grond van diezelfde overwegingen komt de rechtbank tot het oordeel dat niet is gebleken van onherstelbare vormverzuimen tijdens het voorbereidend onderzoek of anderszins schending van het recht op een eerlijk proces en/of beginselen van behoorlijke procesorde, die dienen te leiden tot (integrale) uitsluiting van resultaten van dat onderzoek.
De rechtbank verwerpt dan ook het desbetreffende verweer van de verdediging.
3.2.4.2 – Overwegingen met betrekking tot het aantreffen van de in het dossier als zodanig aangeduide hasjboekhouding
Voor de inhoudelijke beoordeling van het onder 1 tenlastegelegde feit acht de rechtbank allereerst het navolgende van belang.
De strafzaak tegen verdachte is een onderdeel van een strafrechtelijk onderzoek, genaamd ’Sprinkhaan’, naar de handel in hasj en het witwassen van gelden, verdiend met die handel in hasj door (voornamelijk) medeverdachte [getuige1]. Om de onderstaande bewezenverklaring nader te verklaren, overweegt de rechtbank in het onderstaande waarom de rechtbank tot het oordeel komt dat [getuige1] daadwerkelijk in hasj handelde en daarom ook over grote hoeveelheden contant drugsgeld beschikte.
A. Resultaten doorzoekingen
Op 21 april 2008 heeft een doorzoeking plaatsgevonden onder andere in de woning van [getuige1] (en van diens echtgenote en medeverdachte [betrokkene19]) aan de [adres] te Arnhem. Daarbij zijn financiële aantekeningen aangetroffen, waaronder aantekeningen in twee ‘Office’ notitieblokken .
In de aantekeningen van een van deze notitieblokken (SVO 1061-1) worden bedragen, hoeveelheden en data tussen 27/9 en 30/11 genoemd met vermelding van namen als ‘[bijnaam betrokkene 15]’ en ‘Sjaak’. In het andere blok (SVO 1061-2) worden data tussen 15-01-06 en 22-01-06 genoemd met vermelding van namen als ‘tulp’, ‘bloem’, ‘ster’, alsook van [betrokkene28]. Ook worden berekeningen gemaakt en wordt meermalen vermeld: ‘klaar is goed’ en ‘geregeld’ .
Bij de doorzoeking is voorts in beslag genomen een bedrag van € 175.000,- in contanten, aangetroffen in een C 1000-tas (SVO 1054) en een geldtelmachine.
Op 21 april 2008 is bij een doorzoeking in de woning van [betrokkene20] aan de [adres] een rode ordner in beslag genomen met financiële aantekeningen (SVO 7001). In de financiële aantekeningen in de rode ordner worden vermeld het jaartal 2006 en namen als Artiest, [bijnaam betrokkene 15]pert(je), Tulp , Dikke, (transport) Lemmer , Utrikea , Sjakie , Ketama , Bloem , Brood , Vis , Lexus en dergelijke. Ook worden vele data genoemd, worden berekeningen gemaakt en worden kennelijk bedragen in mindering gebracht voor onder meer ‘huur’, ‘tanken’, ‘telefoons’, ‘telmachines’, ‘banden/audi’ en ‘(huur) bus’.
B. Betreffen de aangetroffen financiële aantekeningen een hasjboekhouding?
In het stamproces-verbaal wordt de conclusie getrokken dat de financiële aantekeningen die zijn aangetroffen bij [getuige1] en [betrokkene20] vermoedelijk betrekking hebben op de (groot)handel in hasj. Dat leiden de verbalisanten af uit de wijze van administreren en de combinaties van namen en getallen/bedragen.
De rechtbank overweegt dat in een kasadministratie gebruikelijkerwijze contante ontvangsten en uitgaven zijn terug te vinden. Ook uit de financiële aantekeningen die zijn aangetroffen bij [getuige1] en [betrokkene20] kan worden afgeleid dat bedragen worden bij- of afgeboekt. Vastgesteld wordt dat deze bedragen bovendien veelal worden gebruikt in combinatie met namen als Ketama, Bloem, Lexus, Brood etcetera. Het is een feit van algemene bekendheid -zoals ook blijkt wanneer deze naam wordt ingevoerd op de internet-zoekmachine Google - dat Ketama een Marokkaanse hasjsoort is. Dat de overige namen zoals Vis, Bloem, Brood, Lexus etcetera in hun letterlijke betekenis zouden moeten worden gelezen, acht de rechtbank onaannemelijk. Er is immers geen plausibele reden te bedenken -en overigens ook niet gegeven-, waarom daarvan een administratie zou moeten worden bijgehouden. De rechtbank is er derhalve van overtuigd dat ook deze namen verwijzen naar bepaalde hasjsoorten of aanduidingen zijn van verschillende logo’s die in verband kunnen worden gebracht met hasj.
In deze overtuiging wordt de rechtbank gesterkt door de inhoud van afgeluisterde telefoongesprekken, waarin bijvoorbeeld wordt gesproken over ‘brood’ in een context die niet lijkt te passen bij brood in de zin van voedsel. In diezelfde telefoongesprekken wordt ook gesproken over ‘Vis’. Bovendien is op 21 maart 2008 in de won[betrokkene15]r [betrokkene15] verbleef 911 gram hasj aangetroffen. De hasj was in plakken verpakt en in de plakken was het logo van een bloem geperst.
Voorts stelt de rechtbank vast dat verschillende pagina’s uit de financiële aantekeningen als aanhef een naam, zoals Ketama , Vis , Ster , Tulp , Bloem , Com of Lexus hebben. Zoals hiervoor overwogen, is de rechtbank van oordeel dat deze namen betrekking hebben op hasjsoorten of -logo’s. Gelet hierop én gelet op de wijze van administreren (cijfers, gevolgd door data, gevolgd door namen) wordt naar het oordeel van de rechtbank op deze pagina’s een overzicht gegeven van hoeveelheden van de aangeduide hasjsoort, met daaraan gekoppeld de afnemer en een datum.
Dat er sprake is van het noemen van afnemers leidt de rechtbank af uit het volgende.
In de financiële aantekeningen bevinden zich ook pagina’s met als aanhef een naam zoals ‘[bijnaam betrokkene 15]’ , ABDL Tulp Roo’ ,‘Artiest’ of ‘Kobus’ , gevolgd door data en –vaker- de aanduiding ‘bloem’, ‘stier’, ‘com’, of iets dergelijks, en bedragen waarbij soms ‘betaald’, ‘klaar is goed’ of ‘geregeld’, vermeld staat. Sommige namen komen voor in zowel de aantekeningen die zijn gevonden bij [getuige1] als die zijn gevonden bij [betrokkene20], zoals “[bijnaam betrokkene 15]”.
Op de pagina met bovenaan “Bloem” is bijvoorbeeld vermeld dat op 25 mei in totaal “1664” (kilogram, naar de rechtbank o.m. concludeert op basis van de hierna te noemen verkoop van “100” voor 120.000,00) van de genoemde soort “Bloem” werd ontvangen. Na diverse verkopen bedroeg op 1 juni de voorraad nog 1472 (kilogram) en werd 100 (kilogram) verkocht aan iemand met de naam/aanduiding “Artiest”. Daarachter wordt een rondje aangegeven met daar doorheen een kruisje met de vermelding ’15-6’ waaruit, gelet op hetgeen hierna weergegeven wordt, de rechtbank afleidt dat de desbetreffende betaling op 15 juni plaats heeft gevonden.
Op de verkooplijst van degene met de naam/aanduiding “Artiest” wordt onder meer vermeld wanneer en hoeveel deze telkens heeft betaald. Zo is ‘Artiest’ op 30 mei nog een bedrag van € 365.550,- verschuldigd. Op 1 juni 2007 is de hiervoor vermelde verkoop van 100 kilogram “Bloem” geboekt, waarvoor een bedrag van € 120.000,00 dient te worden betaald. Vervolgens is “Artiest” in totaal een bedrag verschuldigd van € 485.550,-. Deze schuld wordt vervolgens in delen betaald met bedragen van € 92.000,- op 1 juni en € 80.000,00 en € 10.000,00 op 2 juni. Op die manier loopt de lijst door totdat op 15 juni de laatste € 50.000,- betaald wordt en er “0” overblijft. De totale schuld is dan geheel voldaan.
In de kasadministratie over deze periode is te zien dat op 1 juni de ontvangst van de deelbetaling van € 92.000,- als ontvangst is geboekt, waardoor het kassaldo oploopt naar € 236.815,-. Op 2 juni werden de deelbetalingen van € 80.000,00 en € 10.000,00 in één bedrag van € 90.000,00 als ontvangst geboekt.
Gelet hierop concludeert de rechtbank dat het niet anders kan zijn dan dat ‘Artiest’ een afnemer is van de hasjsoort Bloem en dat deze in gedeeltes en in contanten de koopprijs heeft afbetaald.
Op eenzelfde manier wordt in de financiële aantekeningen, aangetroffen bij [betrokkene20], een pagina aangetroffen waarop het volgende wordt vermeld:
‘ Utrikea
8-3 1x 2/2 2300
1x 119.3 3500
1x vingers 3500
--------
9300
15-3 30x 119.3 93.000 +
---------
102.3
15-3 50.000 – Betaald
---------
52.3
51.480 – Betaald
----------
820
820 – Wil niet betalen
----------
0 kwijtgescholden’.
Op 15 maart 2008 is door [betrokkene21] bij de Ikea in Utrecht een pakket hasj opgehaald. Na inbeslagneming is gebleken dat de hasj van 30 kilogram is verpakt in een jutezak die weer 25 pakketjes bevat. Op de jutezak staat ‘119.30’. Op de pakketjes staat ‘H.L=t=2’.
Gelet op het vorenstaande concludeert de rechtbank dat het niet anders kan zijn dan dat ‘Utrikea’ een aanduiding is voor een afnemer van onder meer de hasjsoort ‘119.3’.
De gegevens uit de desbetreffende financiële aantekeningen (SVO 1061-1, SVO 1061-2 en SVO 7001) kunnen naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet anders worden gezien dan als een drugsadministratie die werd bijgehouden als geheugensteun of als verantwoording ten opzichte van een leidinggevende of andere leden van een organisatie. Zoals verwoord in het stamproces-verbaal zal men, indien er sprake is van het op krediet in- en/of verkopen van verdovende middelen immers per leverancier en/of afnemer aantekening moeten houden omtrent:
datum + hoeveelheden x inkoopprijs voor de ontvangen drugs;
datum + bedrag van de verrichte betalingen aan de leverancier(s);
datum + hoeveelheden x verkoopprijs voor de afgeleverde drugs;
datum + bedrag van ontvangen betalingen door de afnemer(s).
Dat de hiervoor vermelde aangetroffen financiële aantekeningen betrekking hebben op de handel in hasj en er dus sprake is van een “hasjboekhouding “ leidt de rechtbank af uit de wijze van administreren (voorraad-, inkoop-, verkoop- en kasadministratie), in combinatie met het vermelden van de namen ‘ketama’, bloem, 119.3, ster, etcetera, zijnde aanduidingen voor de verschillende kwaliteitssoorten/logo’s van (Marokkaanse) hasj.
C. Op welke periode heeft de hasjboekhouding betrekking?
In de aantekeningen van één van de in de woning van [getuige1] aangetroffen notitieblokken (SVO 1061-1) worden data tussen 27/9 en 30/11 genoemd. Uit het hierna volgende leidt de rechtbank af dat deze data betrekking hebben op het jaar 2005.
Op één van de pagina’s wordt vermeld ‘4/11/05’.
De eerste pagina van het notitieblok vermeldt:
‘K AB.Tulp
Geg: Ont.
(…)
4/10 330 174
6/10 120 64
(…)
17/10 210 122,5
21/10 60 37,5’.
In de aantekeningen van het andere notitieblok aangetroffen in de woning van [getuige1] (SVO 1061-2) wordt een lijst genoemd met verschillende bedragen waar telkens ‘gekr.’ voor staat. Het begint met bedragen van 30.000 en 42.000 en onderaan de lijst worden bedragen van 47.300 en 114.000 vermeld. Halverwege worden nog bedragen van 174.000, 64.000, 122.500 en 37.500 vermeld. In ditzelfde notitieblok wordt op een ander blad vermeld:
‘Ont.
17-01-06 AB Tulp Roo 47,3
19-01-06 AB Tulp Roo 114’.
In de aantekeningen in de rode ordner aangetroffen bij [betrokkene20] (SVO 7001) wordt op een blad het volgende vermeld:
‘1-5-05 aantekeningen Tulp
(…)
30
-
-
42.000’.
Hieruit leidt de rechtbank af dat het bedrag van 30.000, dat eveneens genoemd wordt in het notitieblok (SVO 1061-2) dat is aangetroffen bij [getuige1], ziet op de datum van 9 mei 2005 en dat het bedrag van 42.000 ziet op de datum van 12 mei 2005.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank op basis van de overige bedragen die worden vermeld in het notitieblok met kenmerk SVO 1061-2, in samenhang met de genoemde data en bedragen zoals hiervoor genoemd in het notitieblok met kenmerk SVO 1061-1, dat hetgeen opgenomen staat in het notitieblok met kenmerk SVO 1061-1 ziet op het jaar 2005.
Zoals hiervoor al vermeld, worden voorts in het notitieblok SVO 1061-2 diverse data in januari 2006 genoemd.
De aantekeningen in de rode ordner aangetroffen bij [betrokkene20] (SVO 7001) beginnen met vermelding van het jaar 2006. De data lopen daarna op, waaruit de rechtbank afleidt dat de boekhouding in ieder geval doorloopt tot begin april 2008. Dit wordt ondersteund door hetgeen hiervoor is opgenomen omtrent “Utrikea”. Immers, de inbeslagneming van de partij hasj met de aanduiding 119.30 heeft plaatsgevonden op 15 maart 2008.
(Betrokkene 27) [getuige1] (en medeverdachten) en de hasjboekhouding
Allereerst stelt de rechtbank vast dat de hasjboekhouding met kenmerken SVO 1061-1 en SVO 1061-2 is aangetroffen in de (woonplaats) woning van [getuige1]. Nu hiervoor geen andere redelijke verklaring aannemelijk is geworden, concludeert de rechtbank dat [getuige1] verantwoordelijk is voor dit deel van de hasjboekhouding.
Tussen de in de woning van [betrokkene20] aangetroffen hasjboekhouding (SVO 7001) en de bij [getuige1] aangetroffen hasjboekhouding (SVO 1061) is voorts een duidelijke en concrete relatie te leggen. De rechtbank wijst daartoe op hetgeen hiervoor is vermeld en wijst voorts op het volgende.
In de bij [betrokkene20] aangetroffen hasjboekhouding, is een lijst opgenomen die aanvangt met de volgende vermeldingen:
’90 ster 90.000 15-1
120 ster 120.000 17-1
30 ster 30.000 21-1
30 bloem 33.000
30 com 18.000
30 com 18.000
150 com 90.000
120 com 72.000
330 com 198.000
120 com 72.000
100 com 60.000
100 com 60.000
210 com 126.000
60 com 36.000
100 com 60.000
25 marlb 27.500’.
In de bij [getuige1] aangetroffen hasjboekhouding vermeldt een lijst het volgende:
‘ 2006
Geg:
15-01-06 ABDL Tulp Roo 90 ster
17-01-06 ABDL Tulp Roo 120 ster
21-01-06 ABDL Tulp Roo 30 ster’
In dezelfde hasjboekhouding die bij [getuige1] is aangetroffen vermeldt een andere lijst:
‘ [betrokkene28]
(…)
ST 90 x 1000 = 90.000
ST 120 x 1000 = 120.000
ST 30 x 1000 = 30.000
(…)
BL 30 x 11.000 = 33.000
ML 25 x 11.000 = 27.500
K 30 x 600 = 18.000
K 30 x 600 = 18.000
K 150 x 600 = 90.000
K 120 x 600 = 72.000
K 330 x 600 = 198.000
K 120 x 600 = 72.000
K 100 x 600 = 60.000
K 100 x 600 = 60.000
K 210 x 600 = 126.000
K 60 x 600 = 36.000
K 100 x 600 = 60.000’.
Op grond van het voorgaande staat voor de rechtbank vast dat zowel in de hasjboekhouding die bij [betrokkene20] is aangetroffen als in de hasjboekhouding die bij [getuige1] is aangetroffen de hoeveelheden van de hasjsoorten ‘ster’, ‘bloem’, ‘com’ en ‘marlb.’ worden vermeld die geleverd werden aan de afnemer [betrokkene28] tegen de hiervoor vermelde bedragen.
In telefoongesprekken die [getuige1] voert met [b[betrokkene20] in december 2007 en januari 2008 vraagt [getuige1] naar spullen die [betrokkene20] voor hem bewaart. [betrokkene20] heeft tijdens zijn verhoor bij de politie verklaard dat hij [getuige1] en[betrokkene15] al jaren kent en dat de bijnaam voor [betrokkene15] ‘[bijnaam betrokkene 15]’ is. De naam ‘[bijnaam betrokkene 15]’ (of ‘[bijnaam betrokkene 15]’ of ‘[bijnaam betrokkene 15]’) is ook terug te vinden in de hasjboekhouding. Later komt [betrokkene20] terug op deze verklaring, maar de rechtbank heeft geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van zijn eerder afgelegde verklaring. Dat hij de rode ordner waarin de hasjboekhouding is neergelegd, gevonden heeft in een telefooncel, zoals door hem verklaard, acht de rechtbank, mede gelet op zijn relatie tot [getuige1] en [betrokkene15], niet geloofwaardig.
Bovendien overweegt de rechtbank dat er een direct verband kan worden gelegd tussen [betrokkene15] en de hasjboekhouding die bij [betrokkene20] is aangetroffen (SVO 7001). Immers, in de woning van[betrokkene15] is een koopovereenkomst aangetroffen waarover [getuige7] heeft verklaard dat deze geschreven is door [betrokkene15]. Het handschrift op deze koopovereenkomst is door het NFI vergeleken met het handschrift zoals aangetroffen op pagina’s uit de hasjboekhouding die bij [betrokkene20] is aangetroffen. De conclusie van het NFI is dat de pagina’s uit de hasjboekhouding hoogstwaarschijnlijk zijn geschreven door degene die de koopovereenkomst heeft geschreven. De rechtbank heeft geen reden om aan deze conclusie te twijfelen en neemt deze over.
Voorts stelt de rechtbank een direct verband vast tussen de hasjboekhouding met kenmerk SVO 7001 en [getuige1] op grond van het navolgende.
In de toekomstige woning van [getuige1] aan de [adres] te [woonplaats] zijn op 21 april 2008 onder meer 19 bekeuringen aangetroffen. Zeven van deze bekeuringen zien op overtredingen begaan tussen 19 oktober 2007 en 13 november 2007 met een auto met het kenteken [X]. Het totale boetebedrag van deze 19 bekeuringen bedroeg € 673,-.
Dit kenteken hoort bij het merk en type auto Audi A6. Deze auto staat sinds 17 oktober 2007 op naam van [betrokkene29], het autobedrijf van [betrokkene22]. Deze [betrokkene22] heeft verklaard dat hij de auto contant verkocht heeft tussen 17 oktober en 17 november 2007 voor € 54.000,- of € 55.000,- aan een Marokkaan uit Arnhem of Amsterdam. De bekeuringen van die auto heeft hij meegegeven aan die man. Die man was op de zaak. Ze kwamen soms met z’n tweeën of drieën.[betrokkene15] was er één van.
[betrokkene23] heeft verklaard dat hij de Audi A6 met kenteken [X] vanaf 20 juni 2008 ongeveer 8 á 9 weken in zijn bezit heeft gehad en dat de auto toen is gebracht door [betrokkene22] en [betrokkene24] zou de auto voor [betrokkene22] bewaren totdat hij hem weer op zou komen halen. [betrokkene24] kent [betrokkene22] en [betrokkene15] van een vakantie in Marokko. Op foto 1 herkent hij [betrokkene22]. De desbetreffende foto die aan [betrokkene24] wordt getoond is een foto van [getuige1].
In de hasjboekhouding die bij [betrokkene20] is aangetroffen wordt op de datum 18-10 een bedrag van 54.000 in mindering gebracht. Daarbij is vermeld: ‘A6’.
In diezelfde hasjboekhouding wordt op de datum 4-12 een bedrag van 680 in mindering gebracht. Daarbij is vermeld: ‘bekeuringen (19)’.
Uit het vorenstaande leidt de rechtbank aldus af dat het [getuige1] is geweest die de Audi A6 contant heeft gekocht – of heeft laten kopen – met geld afkomstig uit de handel in hasj, zoals verantwoord in de hasjboekhouding. Op grond van de hasjboekhouding komt de rechtbank eveneens tot het oordeel dat [getuige1] met geld afkomstig van hasjhandel ook de 19 bekeuringen heeft betaald of laten betalen.
E. Conclusie rechtbank over de zgn. hasjboekhouding
Samenvattend concludeert de rechtbank ten aanzien van de in beslag genomen financiële aantekeningen (SVO’s 1061-1, 1061-2 en 7001, te zamen aangeduid als ‘hasjboekhouding’) als volgt.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien met hetgeen hiervoor ten aanzien van de zgn. hasjboekhouding is overwogen, staat voor de rechtbank vast dat deze financiële aantekeningen betrekking hebben op een hasjboekhouding die de verantwoording van de handel in hasj weergeeft over de periode van september 2005 tot april 2008.
Op grond van de overwegingen met betrekking tot de verbanden tussen [getuige1], [betrokkene15] en [betrokkene20], concludeert de rechtbank voorts dat de administraties die bij [getuige1] en bij [betrokkene20] zijn aangetroffen, betrekking hebben op transacties die (mede) door of namens [getuige1] zijn verricht.
3.2.4.3 - Inzake de tenlastegelegde geldbedragen ad € 1.204.428,03 en CHF 134.199,20
Zoals vermeld onder 3.2.1.2 sub b, zijn op 30 april 2008 op de rekening van [betrokkene2] bedragen gestort van respectievelijk € 1.204.428,03, CHF 134.199,20 en € 100.000,- . Onduidelijk is gebleven wie deze drie stortingen heeft verricht. De [betrokkene6]-bank te Basel heeft van deze contante stortingen geen zogenaamde ‘A-formulieren’ opgemaakt, die zouden kunnen aantonen wie de stortingen heeft verricht.
De rechtbank is echter van oordeel dat het dossier voldoende aanknopingspunten biedt voor het vaststellen van de herkomst van de bedragen ad € 1.204.428,03 en CHF 134.199,20. Immers, op dezelfde datum (30 april 2008) werd CHF 134.199,20 respectievelijk € 1.204.428,03 in contanten opgenomen van de bankrekening van medeverdachte [betrokkene1]. Gelet op de overeenkomsten in tijd en in hoeveelheid, en bij gebrek aan enig bewijsmiddel dat op een andere herkomst duidt, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de stortingen ad € 1.204.428,03 en CHF 134.199,20 afkomstig zijn van de rekening van [betrokkene1].
[betrokkene2] heeft omtrent deze stortingen verklaard dat zij na de opening van de bankrekening niet meer in Zwitserland is geweest en dat zij deze stortingen niet heeft verricht.
De rechtbank heeft tijdens het onderzoek ter terechtzitting geen aanwijzingen verkregen die er op kunnen duiden dat [betrokkene2] in deze verklaring niet de waarheid heeft gesproken. De rechtbank heeft dan ook geen redenen om te twijfelen aan de verklaring van [betrokkene2].
Zoals hiervoor onder 3.2.1.2 sub a weergegeven, had [betrokkene2] wel haar echtgenoot, verdachte [verdachte], gemachtigd voor deze bankrekening. Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank niet gebleken dat nog anderen beschikkingsbevoegd waren ten aanzien van deze bankrekening.
In een brief van de [betrokkene25] (Schweiz) AG te Zürich d.d. 12 november 2008 wordt door de [betrokkene25] beschreven dat [verdachte], samen met zijn medeverdachte [betrokkene1], op 1 juli 2008 het kantoor van [betrokkene25] (Schweiz) AG te Zürich heeft bezocht. [verdachte] en [betrokkene1] hadden – volgens deze brief – aangegeven dat zij bij de [betrokkene25] een nieuwe rekening wilden openen in Panama op naam van [betrokkene7]. Tijdens dat bezoek werd voorts een contant bedrag van € 650.000,- gestort op een interne tussenrekening, van welk bedrag een deel ad € 625.000,- bedoeld was als betaling aan [betrokkene3] Ltd ten behoeve van de bouw van exclusieve jachten. Het geldbedrag ad € 650.000 was diezelfde dag opgenomen van een rekening bij de [betrokkene6]-bank in Basel.
De rechtbank is tijdens het onderzoek ter terechtzitting niet gebleken dat medeverdachte [betrokkene1], eveneens aanwezig bij voormeld bezoek aan de [betrokkene25] te Zürich, op 1 juli 2008 kon beschikken over een bankrekening (bij de [betrokkene6]-bank te Basel) met voldoende saldo.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte [verdachte] op 1 juli 2008 over het geldbedrag ad € 650.000 kon beschikken, doordat hij, als gemachtigde, als enige dit bedrag in contanten heeft kunnen opnemen van de rekening van [betrokkene2] bij de [betrokkene6]-bank te Basel. Daarbij weegt voor de rechtbank mee dat verdachte [verdachte] zelf geen enkele openheid van zaken heeft willen geven. Een verklaring waar het geldbedrag anders vandaan zou kunnen komen, heeft hij niet gegeven.
Op grond van voormelde brief van de [betrokkene25] te Zürich bekomt de rechtbank ook de overtuiging dat dit geld – waarover [verdachte] derhalve de beschikking had – in ieder geval in opdracht van [verdachte] en ten behoeve van [betrokkene7] is aangewend als (aan)betaling aan de [betrokkene3] Ltd, de onderneming waarmee [betrokkene7] een overeenkomst had gesloten tot het bouwen van drie boten.
Nu de rechtbank ervan uitgaat dat verdachte [verdachte] de hand heeft gehad in de opname van het geldbedrag ad € 650.000,- van de rekening van [betrokkene2], terwijl [betrokkene2] heeft verklaard niets af te weten van dergelijke geldbedragen, komt de rechtbank tevens tot het oordeel dat [verdachte] ook de feitelijke beschikkingsmacht moet hebben gehad over het volledige saldo op de rekening van [betrokkene2], waarvan – zoals hiervoor overwogen – een groot deel afkomstig was van een rekening van [betrokkene1].
Uit de brief d.d. 12 november 2008 van de [betrokkene25] te Zürich leidt de rechtbank af dat het geldbedrag, dat door verdachte [verdachte] van de rekening van [betrokkene2] is opgenomen, vrijwel geheel bedoeld was voor het doen van betalingen aan [betrokkene3] Ltd. ten behoeve van het [betrokkene7]-project.
Medeverdachte [getuige3] heeft verklaard dat [betrokkene7] werd opgericht om te investeren in de bouw van vaartuigen en dat hij de oprichting heeft geregeld, omdat hij kennis had van zaken. Over die investeringen heeft hij verklaard dat [betrokkene5] Ltd. de financiering van de vaartuigen zou regelen en dat het geld uiteindelijk door [getuige1] werd verstrekt. Dat [getuige1] de rol van investeerder had, wordt door [getuige4] bevestigd. Hij heeft immers verklaard dat [getuige1] constructies zocht om zijn gelden te investeren en dat hij wist dat [getuige1] zijn geld onder andere wilde investeren in vaartuigen in Turkije. Ook [getuige5] heeft verklaard dat [getuige1] de persoon was die het geld voor de financiering van het project bij elkaar moest brengen.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft de rechtbank geen aannemelijke aanwijzingen verkregen dat er nog andere financiers van het [betrokkene7]-project waren dan [getuige1], zodat de rechtbank tot het oordeel komt dat alle investeringen in en ten behoeve van [betrokkene7] uiteindelijk afkomstig zijn van [getuige1]. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen ad € 1.204.428,03 en CHF 134.199,20 die gestort zijn op de rekening van [betrokkene2] en die vervolgens gedeeltelijk door [verdachte] zijn aangewend als investering ten behoeve van [betrokkene7], oorspronkelijk afkomstig zijn van [getuige1].
Op grond van hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen onder 3.2.4.2 (betreffende de zgn. hasjboekhouding), heeft de rechtbank derhalve de overtuiging bekomen dat de geldbedragen van [getuige1] afkomstig zijn uit de handel in hasj over de periode van september 2005 tot april 2008.
Ten aanzien van de herkomst van de op 30 juni 2008 gestorte € 100.000 blijft onduidelijkheid bestaan, terwijl dit gestorte bedrag niet toereikend is voor de hiervoor besproken aanbetaling aan [betrokkene3] ad € 625.000. De rechtbank komt hiervoor dan ook tot een partiële vrijspraak.
3.2.4.4 - Inzake de aanbetalingen voor bestelde vaartuigen ad € 385.000 en € 620.000
De rechtbank komt tot het oordeel dat in maart en april 2008 aan [betrokkene3] twee contante aanbetalingen ad € 385.000 respectievelijk € 620.000 zijn gedaan. De rechtbank is voorts van oordeel dat deze aanbetalingen mede zijn gedaan door [verdachte] en dat het geld afkomstig was van [getuige1]. De rechtbank komt daartoe op grond van het navolgende.
De als getuige gehoorde [getuige5] heeft verklaard dat hij in het kader van verschillende projecten, betreffende te bouwen boten, contact heeft gehad met verdachte [verdachte]. [verdachte] doet altijd zulke projecten. Via [verdachte] heeft getuige [getuige5] de personen die participeren in [betrokkene7] leren kennen. De onderhandelingen met [betrokkene7] verliepen voornamelijk via [verdachte]. [getuige1] was de persoon die het geld voor de financiering van het project bij elkaar moest brengen. In een e-mail van [verdachte] van 28 juni 2007 is aan getuige [getuige5] aangeboden om contante betalingen te doen in Turkije. Getuige weet dat er ten minste twee aanbetalingen aan [betrokkene3] zijn gedaan door [betrokkene7], maar weet niet om welke bedragen het ging. Dat moet [betrokkene16] wel weten. Dat geldt mogelijk ook voor [getuige6] van de werf in Turkije.
De als getuige gehoorde [getuige6], benificial owner van de [betrokkene3] Ltd., heeft verklaard dat hij verdachte [verdachte] al langer kende, en dat [verdachte] aan de getuige [getuige6] heeft verteld dat deze persoon in Nederland op grote schaal onroerend-goedzaken deed. [verdachte] en [getuige5] hebben getuige [getuige6] verteld dat zij met hem wilden samenwerken. Later bleek dat het ging om investeringen in de jachtbouw. Ongeveer een week na een gesprek dat getuige [getuige6], samen met [betrokk[betrokkene16] eind februari 2008 had met [verdachte], was [verdachte] naar Turkije gekomen. Daar heeft hij een eerste betaling contanten gedaan bij een filiaal van de [betrokkene26] in Antalya. Getuige [getuige6] weet het exacte bedrag niet meer, maar meent dat dit ongeveer 400 duizend Euro bedroeg. Daarop is de [betrokkene3] begonnen met de bouw van de drie boten. Daarna kwam [verdachte] een tweede aanbetaling met contant geld doen bij hetzelfde filiaal van de [betrokkene26] in Antalya. Het bedrag zou 600 duizend Euro kunnen zijn geweest, waarvoor ook kwitanties zijn afgegeven.
Hierop heeft de getuige [getuige6] samen met [betrokkene16] het verzoek gedaan om de derde aanbetaling niet meer met contant geld te doen, maar via een bank te laten verlopen. Vervolgens ontvingen zij de derde aanbetaling, van 600 duizend Euro, op een bankrekening. De vierde aanbetaling bleef echter uit en gedurende twee maanden konden zij geen contact meer krijgen met [getuige1]. Van [verdachte] kregen zij te horen dat er voor de Marokkaanse mensen in Nederland wat juridische problemen waren ontstaan, maar dat deze niet belangrijk waren. [verdachte] heeft gevraagd te wachten tot de situatie opgelost was. Uiteindelijk heeft de [betrokkene3] de samenwerking eenzijdig opgezegd.
[betrokkene16], verbonden aan de [betrokkene3] en tevens beneficial owner van [betrokkene11] Ltd., heeft de verklaring van [getuige6] bevestigd door te verklaren dat [verdachte] begin maart 2008 een eerste contante aanbetaling heeft gedaan bij het filiaal Antalya van de [betrokkene26]. Het bedrag was 395 duizend Euro, waarvoor een kwitantie is afgegeven. De tweede contante aanbetalingen door [verdachte] bedroeg 620 duizend Euro, waarvoor wederom een kwitantie is afgegeven. De derde aanbetaling van ‘nog weer’ 600 duizend Euro is gedaan via een bank in Geneve. Nadat de vierde aanbetaling uitbleef, vertelde [verdachte] dat er voor de Marokkaanse mensen in Nederland wat juridische problemen waren ontstaan, maar dat deze niet belangrijk waren. [verdachte] heeft gevraagd te wachten tot de situatie opgelost was. De vierde aanbetaling bleef uit, waarna de bouw van de boten is gestopt.
Deze getuigenverklaringen worden deels bevestigd door facturen die bij [verdachte] zijn aangetroffen, waaruit blijkt dat [verdachte] vliegtickets heeft geboekt voor de vlucht op 3 maart 2008 van Düsseldorf naar Antalya, voor de vlucht op 6 maart 2008 van Antalya naar Düsseldorf, voor de vlucht van 31 maart 2008 van Düsseldorf naar Antalya en voor de vlucht van 2 april 2008 van Antalya en Düsseldorf. De eerste twee vluchten werden in eerste instantie geboekt op de namen van [verdachte] en [getuige1].
Voorts worden de contante betalingen, waarover getuigen [getuige5], [getuige6] en [betrokkene16] hebben verklaard, bevestigd door twee kwitanties die bij medeverdachte [betrokkene1] zijn aangetroffen en waaruit kan blijken dat:
- op 4 maart 2008 [betrokkene7] Ltd aan [betrokkene3] een contant bedrag van totaal € 385.000,- is betaald;
- op 1 april 2008 [betrokkene7] Ltd aan [betrokkene3] een contant bedrag van totaal € 620.000,- is betaald.
Zoals hiervoor overwogen, is de rechtbank, op grond van de verklaringen van de getuigen [getuige3], [getuige4] en [getuige5], van oordeel dat de gelden die ten behoeve van [betrokkene7] zijn aangewend, afkomstig zijn van medeverdachte [getuige1].
De betrokkenheid van [getuige1] bij de aanbetalingen aan [betrokkene3] wordt, naar het oordeel van de rechtbank, voorts bevestigd door de inhoud van een gevoerd telefoongesprek. Op 6 maart 2008 belde het nummer eindigend op 4507, in gebruik bij [getuige1], met het nummer eindigend op 9384, in gebruik bij [verdachte]. [verdachte] bevestigde in dat gesprek dat hij en [betrokkene1] die ochtend om 07.30 uur zijn geland en dat alles goed was verlopen. Hij had alleen een foutje in het betalingssysteem ontdekt, [getuige1] zou alles nog wel van [betrokkene1] horen.
De rechtbank komt op grond van het bovenstaande tot de overtuiging dat [verdachte] en in ieder geval [getuige1] tezamen en in vereniging contante gelden hebben overgedragen aan [betrokkene3], en mede op grond van hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen onder 3.2.4.2 (betreffende de zgn. hasjboekhouding), heeft de rechtbank ook de overtuiging bekomen dat deze geldbedragen van [getuige1] afkomstig zijn uit de handel in hasj over de periode van september 2005 tot april 2008.
3.2.5 - Conclusie
Op grond van hetgeen is overwogen onder 3.2.4.3 komt de rechtbank tot het oordeel dat [verdachte] daadwerkelijk heeft beschikt over de bedragen van € 1.204.428,03 en CHF 134.199,20 die op rekening van [betrokkene2] zijn gestort met op criminele wijze verkregen gelden van [getuige1].
Op grond van hetgeen is overwogen onder 3.2.4.4 komt de rechtbank tot het oordeel dat [verdachte] daadwerkelijk heeft beschikt over de contante bedragen ad € 385.000 en € 620.000, die door [verdachte] zijn aangewend als aanbetaling (ten behoeve van [betrokkene7]) aan [betrokkene3] Ltd, en die afkomstig zijn van op criminele wijze verkregen gelden van [getuige1].
De rechtbank is voorts van oordeel dat [verdachte] aldus heeft meegewerkt aan een constructie die bedoeld is om de criminele herkomst van het geld te verhullen, terwijl hij wist dat het ging om geld dat een criminele herkomst had. De rechtbank leidt deze wetenschap af uit de navolgende omstandigheden.
[verdachte] heeft, ondanks dat hij zelf beschikte over een bankrekening in Zwitserland, een groot geldbedrag van [getuige1] voorhanden gehad op een bankrekening die op naam stond van zijn echtgenote, terwijl hij wist dat zij geen enkele betrokkenheid had bij de desbetreffende bedrijven en projecten. Een bankrekening die is geopend op 29 april 2008, dus kort na de ‘klapdatum’ van het Sprinkhaan onderzoek. Verdachte wist naar het oordeel van de rechtbank dan ook dat het hier ging om een verhullende constructie. Hij wist tevens dat het geld zou worden aangewend voor een botenproject dat bedoeld was als constructie voor investeringen van gelden van [getuige1]; hij heeft het project immers mede opgestart.
Ten slotte heeft verdachte zelf in een periode van een maand de eerste twee aanbetalingen verricht met contante geldbedragen van € 620.000,- en € 385.000,- , waarvoor verdachte geen aannemelijke verklaring van herkomst heeft gegeven.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij in de periode van 9 augustus 2007 tot en met 1 juli 2008, in Nederland en Basel (Zwitserland) en Antalya (Turkije), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, te weten
- een bedrag van 1.204.428,03 euro en 134.199,20 Zwitserse franken, welk geldbedrag op 30 april 2008 is opgenomen van de rekening van [betrokkene1] en is gestort op de rekening van [betrokkene2] en vervolgens (deels) opgenomen op 1 juli 2008)
- bedragen van 385.000 euro en 620.000 euro (betaald aan de [betrokkene3] als aanbetalingen voor bestelde vaartuigen),
voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen en/of omgezet, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
3.2.6 – Subsidiair verzoek tot getuigenverhoor
Nu de rechtbank (deels) komt tot een bewezenverklaring, zal nog een beslissing worden genomen op het geheel subsidiaire verzoek van de verdediging om te gelasten dat [getuige1] en [getuige2] zullen worden gehoord als getuige.
De rechtbank overweegt hieromtrent allereerst dat verdachte [verdachte] niet eerder heeft verzocht om [getuige2] te horen als getuige. Dit verzoek zal dan ook worden beoordeeld aan de hand van het noodzaakcriterium. De rechtbank is niet de noodzaak gebleken om [getuige2] als getuige te horen. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
Ten aanzien van [getuige1] geldt dat dit verzoek tot horen als getuige reeds eerder - en tijdig - is gedaan. Het desbetreffende verzoek is eerder ook toegewezen. Echter, het is bij eerdere pogingen - onder meer door de rechter-commissaris via een rogatoire commissie naar Marokko - niet mogelijk gebleken om [getuige1] als getuige te horen. Nu [getuige1] kennelijk niet bereid is om naar Nederland te komen, terwijl hij in Marokko kennelijk onvindbaar is, is de rechtbank van oordeel dat het onaannemelijk is dat deze getuige binnen aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen. Ook dit verzoek wordt daarom afgewezen.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd
Het feit is strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor feit 1 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van de tijd in verzekering doorgebracht, en voorts tot betaling van een geldboete ten bedrage van € 100.000,-, te vervangen door 365 dagen hechtenis. De officier van justitie ziet geen aanleiding om een compensatie toe te passen voor het feit dat de strafzaak sinds januari 2012 heeft stilgelegen nu deze vertraging is veroorzaakt door de ziekte van de raadsman van verdachte. Verdachte heeft zelf ervoor gekozen om zich door deze raadsman te laten bijstaan.
Standpunt verdediging
Ingeval van witwassen van deze omvang doet, gelet op afdoening van soortgelijke zaken, een werkstraf voldoende recht aan de ernst van het feit. Daarbij komt nog dat verdachte geen strafblad heeft, hij enkel een broker was die investeerders heeft aangebracht bij een botenbouwer, er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn die in de strafoplegging verdisconteerd moet worden, en dat niet is gebleken dat verdachte enig voordeel heeft gehad aan deze feiten. Dit laatst is eveneens een rechtvaardiging om aan verdachte geen geldboete op te leggen.
Beoordeling
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op de justitiële documentatie betreffende verdachte, d.d. 25 mei 2012.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan witwassen van geld. Door zijn handelen is mogelijk gemaakt dat drugsgeld een ogenschijnlijk legale bestemming heeft gekregen. Daarbij komt dat verdachte niet alleen grote contante bedragen voor een ander heeft verhuld, maar ook ‘investeringshandelingen’ heeft verricht. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. Immers, het handelen van verdachte ondermijnt het vertrouwen in het financiële verkeer en houdt indirect de handel in drugs in stand, omdat mogelijk wordt gemaakt dat drugsgeld in het legale verkeer gebruikt kan worden.
Uit het dossier is evenwel niet te achterhalen of en hoeveel verdachte zelf aan zijn medewerking heeft verdiend. Omdat niet duidelijk of aannemelijk is geworden dat verdachte beter is geworden van zijn handelen, is de rechtbank van oordeel dat een geldboete geen passende sanctie is, ook niet in de voorwaardelijke vorm.
De rechtbank zal de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf van 24 maanden, gezien de bewezenverklaring, matigen. In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank er rekening mee dat de justitiële documentatie van verdachte geen recente relevante gegevens bevat. Bovendien zal de rechtbank een gedeelte van de hierna vermelde gevangenisstraf in voorwaardelijke zin opleggen om verdachte er van te weerhouden om zich in de toekomst wederom met vergelijkbare vormen van zakendoen in te laten.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de redelijke termijn is overschreden, waarmee rekening dient te worden gehouden bij de strafmaat.
De rechtbank overweegt dat de verdenking tegen verdachte dateert van april 2008, terwijl het eindvonnis in eerste aanleg in oktober 2012 is uitgesproken. Dit is een forse overschrijding van de redelijke termijn, zoals die in ‘normale zaken’ wordt aangehouden.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat dit langdurige tijdsverloop moet worden bezien in het licht van het totale dossier ‘Sprinkhaan’, waarvan de strafzaak tegen verdachte deel uitmaakt.
In de omvang, de complexiteit (vele verdachten met deels overlappende tenlasteleggingen) en het internationale karakter (aanvullende onderzoekswensen inclusief het doen van rechtshulpverzoeken, rogatoire verhoren in het buitenland) van het onderzoek ‘Sprinkhaan’ ziet de rechtbank voldoende rechtvaardiging voor het tijdsverloop tussen 2006 en begin 2012. Bovendien overweegt de rechtbank dat ook verdachte zelf vanaf 2009 tot en met 2011 meermalen heeft verzocht om nadere onderzoekshandelingen (getuigenverhoren in binnen- en buitenland).
Ook in de nauwe onderlinge verwevenheid van (de tenlasteleggingen in) de verschillende ‘Sprinkhaan’-zaken, ziet de rechtbank voldoende rechtvaardiging voor het tijdsverloop.
Weliswaar realiseert de rechtbank zich dat reeds in januari 2012 het onderzoek ter terechtzitting gesloten had kunnen worden, hetgeen toen niet heeft plaatsgevonden, omdat de raadsman van verdachte medio januari 2012 ziek is geworden. Maar naar het oordeel van de rechtbank behoeft daarmee niet in het voordeel van verdachte rekening gehouden te worden, nu deze vertraging door de verdediging is aangegrepen om alsnog nadere getuigenverhoren te bewerkstelligen.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van het onder 2 ten laste gelegde feit.
Verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf 4 (vier) maanden niet ten uitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. P.C. Quak (voorzitter), mr. M.F. Gielissen en mr. J.M. Klep, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. ter Horst en mr. S.P.H. Brinkman, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 november 2012.