zaaknummer / rolnummer: 217907 / HA ZA 11-1072
Vonnis van 24 oktober 2012
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE GEMEENTE ARNHEM,
zetelend te Arnhem,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. V.A. Textor te Arnhem,
[gedaagden]
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. H.G.D. Ter Horst te Arnhem.
Partijen zullen hierna de gemeente en [gedaagde] c.s. genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 13 juni 2012
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 11 september 2012
- de akte in het geding brengen producties van de zijde van [gedaagde] c.s.
- de conclusie na enquête van de zijde van [gedaagde] c.s.
- de akte na enquête van de zijde van de gemeente.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
in conventie en in reconventie
2.1. De rechtbank houdt vast aan hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis. Voor het geval het in haar akte na enquête neergelegde standpunt van de gemeente, te weten dat hoewel de rechtbank in het tussenvonnis spreekt van onafgebroken bezit de hamvraag is of er sprake is geweest van ondubbelzinnig bezit, moet worden aangemerkt als een bezwaar tegen een bindende eindbeslissing in dat vonnis, geldt dat ofschoon de rechtbank de bevoegdheid heeft om in bepaalde gevallen van bindende eindbeslissingen terug te komen (HR 25 april 2008, NJ 2008, 553), zij in hetgeen de gemeente heeft aangevoerd geen aanleiding ziet om van die bevoegdheid gebruik te maken. De beslissing berust namelijk niet op een onjuiste feitelijke of juridische grondslag. Immers van niet dubbelzinnig bezit is sprake wanneer de bezitter zich zodanig gedraagt dat de eigenaar tegen wie de verjaring loopt daaruit niet anders kan afleiden dan dat de bezitter pretendeert eigenaar te zijn (HR 15 januari 1993, NJ 1993, 178) en de machtsuitoefening dus niet kan duiden op een gebruik in een andere hoedanigheid, bijvoorbeeld die van persoonlijk of beperkt gerechtigde, terwijl het in de onderhavige zaak (nog) gaat om de vraag of er sprake was van bezit gedurende de gehele voor verjaring vereiste termijn. In het arrest van 10 oktober 2008 van de Hoge Raad (LJN BD 7601, NJ 2009, 1) waar de gemeente in dit verband naar verwijst, is de niet met het onderhavige geval te vergelijken vraag aan de orde of een eigenaar het (ondubbelzinnig) bezit kan hebben van een beperkt recht waarmee diens eigendom is bezwaard. Voor zover de gemeente het (nog) niet eens is met de beoordelingen van de rechtbank, bestaat daarvoor (alleen) de mogelijkheid van hoger beroep.
2.2. In het tussenvonnis zijn [gedaagde] c.s. toegelaten feiten of omstandigheden te bewijzen waaruit kan blijken dat er sprake is van onafgebroken bezit gedurende twintig jaar van de strook grond. [gedaagde] c.s. hebben daartoe [ ] [getuige] als getuige doen horen. De gemeente heeft afgezien van contra-enquête.
2.3. [ ] [getuige] heeft voor zover van belang het volgende verklaard.
“Naast mijn baan als leraar ben ik ook ondernemen. Ik exploiteer een pensionstal voor paarden en ik houdt schapen. Ik oefen dat bedrijf sinds 1986 uit aan [adres] op nummer 3 (..). [ ] [betrokkene 1], die in 1993 eigenaar was van [adres] 4, heeft in dat jaar de bestaande erfafscheiding door een nieuwe vervangen. Ik weet dat dat in 1993 was, omdat ik mijn eigendom van [ ] [betrokkene 1] heb gekocht, wij sprake elkaar regelmatig, en in 1993 vertelde hij mij dat hij het hekwerk ging vervangen om zijn honden binnen te houden. Het vervangen hekwerk bestond uit palen met draad. Op uw vraag hoe ik weet of het nieuwe hekwerk op dezelfde plaats is opgericht als het oude hekwerk, antwoord ik dat ik dat heb gezien. Het hek dat destijds door [betrokkene 1] is geplaatst staat er nog steeds. In 1993 waren de percelen die nu van [gedaagde] en [betrokkene 2] zijn nog één en het hekwerk dat ik bedoel staat in één lijn voor dat perceel dat toen nog één geheel was.”
Op vragen van mr. Ter Horst:
“U toont mij de foto die als productie 12 bij de ‘ akte in het geding brengen producties’ is overgelegd en ik herken op die foto in de linker bovenhoek de kippenschuur, die ik indertijd van [betrokkene 1] heb gekocht. Op die ik ook de palen met de draad die ik zojuist bedoelde en die later door [betrokkene 1] door het huidige hekwerk zijn vervangen”.
Op vragen van mr. Walrecht:
“(..) Ik was er weliswaar niet bij toen [betrokkene 1] het hek heeft vervangen, maar er is geen twijfel over mogelijk dat het nieuwe hek op dezelfde plaats staat als het oude. Ik kwam veel bij [ ] [betrokkene 1] en ik ben een buitenmens dat altijd goed oplet p hoe de situatie is. U houdt mij de verklaring van [betrokkene 3] voor, die als productie 6 bij de conclusie van antwoord is overgelegd, maar ik zeg u dat ik niets weet van kadastrale grenzen. Ik weet alleen maar dat het oude hek en het nieuwe hek op dezelfde plaats staan. De poort die u in het hekwerk ziet op de als productie 13 overgelegde foto is naderhand in het hekwerk gemaakt. Ik blijf er bij dat het nieuwe hek, en dat ik het hek dat er nog steeds staat, op dezelfde plek staat als waar het oude hek stond. Voor het overige is er best wat veranderd, de struiken en bomen zijn gegroeid, de weg is verbreed en dat soort dingen meer”.
2.4. De gemeente acht het opmerkelijk dat [getuige] met zoveel stelligheid – zoveel jaren na dato – verklaart over de exacte locatie van het hekwerk terwijl hij zelf niet bij de (her)plaatsing daarvan aanwezig was, temeer nu hij over de latere plaatsing van de poort in het hekwerk niet ‘met zoveel zekerheid en gedetailleerdheid kan verklaren’, aldus de gemeente. De gemeente acht hierbij relevant dat sprake is geweest van nauwe contacten tussen [getuige] en [betrokkene 1] en zij brengt naar voren dat [betrokkene 1] die belang heeft bij de uitkomst van de procedure omdat niet is uitgesloten dat hij bij een nadelige uitkomst van de procedure zal worden aangesproken.
2.5. Voor zover het al opmerkelijk is dat [getuige] nog gedetailleerd kan verklaren, betekent dat nog niet dat zijn verklaring onjuistheden bevat. Voor het overige zijn de opmerkingen van de gemeente speculatief van aard. De rechtbank ziet geen reden aan de geloofwaardigheid van de verklaring van [getuige] te twijfelen. Nu uit de verklaring van [getuige] volgt dat het hekwerk al meer dan 20 jaar op dezelfde plaats staat, zijn [gedaagde] c.s. in het opgedragen bewijs geslaagd. De vordering van de gemeente zal worden afgewezen en die van [gedaagde] c.s. zal worden toegewezen als na te melden.
2.6. Als de zowel in conventie als in reconventie in het ongelijk te stellen partij zal de gemeente in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van [gedaagde] c.s. in conventie begroot op € 258,-- aan griffierecht en € 1.808,-- (4 punten × tarief II € 452,--) voor salaris advocaat, totaal € 2.066, en in reconventie op nihil.
3. De beslissing
De rechtbank
veroordeelt de gemeente in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] c.s. tot heden bepaald op € 2.066,00,
verklaart voor recht dat [gedaagde] c.s. door verjaring eigenaar zijn geworden van het aan hun zijde van het hekwerk gelegen gedeelte van perceel AC 3641,
veroordeelt de gemeente in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] c.s. tot heden bepaald op nihil,
wijst het meer of anders gevorderde af,
in conventie en in reconventie
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C.A. Walda en in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2012.