ECLI:NL:RBARN:2012:BY2368

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
22 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
234893
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • N.W. Huijgen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van dwanginvordering op AOW-ouderdomspensioenuitkering

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Arnhem op 22 oktober 2012 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. C. Hofmans, en de ontvanger van de Belastingdienst Rivierenland, vertegenwoordigd door de heer R. Hoenderdos. Eiseres vorderde de opheffing van het door de ontvanger gelegde derdenbeslag op haar AOW-ouderdomspensioenuitkering onder de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De ontvanger had beslag gelegd op de volledige AOW-uitkering van eiseres vanwege een vermeende belastingschuld, zonder rekening te houden met de beslagvrije voet, omdat eiseres in België woonde. Eiseres heeft echter op 12 september 2012 haar inschrijving in Nederland doorgegeven en verzocht om toepassing van de beslagvrije voet.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende spoedeisend belang was bij de gevraagde voorzieningen. De rechter concludeerde dat de ontvanger ten onrechte geen rekening had gehouden met de beslagvrije voet, nu eiseres sinds 1 oktober 2012 een vaste woonplaats in Nederland had. De voorzieningenrechter schorste de dwanginvordering op de AOW-uitkering tot de helft van het bedrag van de beslagvrije voet, verminderd met een tiende deel daarvan, en bepaalde dat deze schorsing vervalt indien eiseres niet binnen een maand een verzetprocedure start. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Deze uitspraak benadrukt het belang van de beslagvrije voet in het kader van dwanginvordering en de rechten van de schuldenaar, vooral wanneer deze recentelijk is verhuisd en recht heeft op sociale uitkeringen.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 234893 / KG ZA 12-537
Vonnis in kort geding van 22 oktober 2012
in de zaak van
[eiseres]
eiseres,
advocaat mr. C. Hofmans te Naarden,
tegen
DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST RIVIERENLAND/KANTOOR NIJMEGEN,
zetelend te Nijmegen,
gedaagde,
vertegenwoordigd door de heer R. Hoenderdos, invorderingsdeskundige en ontvanger.
Partijen zullen hierna [eiseres] en de ontvanger genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van de ontvanger.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Vanaf 7 oktober 2011 heeft [eiseres] in België gewoond.
2.2. [eiseres] is op 21 maart 2012 65 jaar geworden en heeft gedurende enkele maanden een ouderdomspensioenuitkering met partnertoeslag op grond van de Algemene Ouderdomswet (hierna: AOW) ontvangen.
2.3. De ontvanger heeft [eiseres] bij brief van 20 augustus 2012 medegedeeld dat hij vanwege een vermeende belastingschuld een vordering ex artikel 19 van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW 1990) zou doen bij de Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB) en dat op grond daarvan de AOW-ouderdomspensioenuitkering van [eiseres] maandelijks aan de ontvanger zal worden uitbetaald. De ontvanger heeft [eiseres] tevens medegedeeld dat hij geen rekening zou houden met de beslagvrije voet omdat [eiseres] in België woonachtig was.
2.4. Op 3 september 2012 heeft [eiseres] het formulier “Opgave persoonlijke situatie en inkomsten voor berekening beslagvrije voet” teruggestuurd naar de ontvanger.
2.5. Bij brief van 11 september 2012 heeft de ontvanger [eiseres] onder meer bericht:
Uw opgave van de persoonlijke situatie en inkomsten voor de berekening beslagvrije voet heb ik in goede orde ontvangen.
Uit de door u verstrekte gegevens blijkt dat uw uitgaven de inkomsten overtreffen. De huur en de premie ziektekostenverzekering overtreffen de opgegeven inkomsten. Ik verzoek u daarom mij aanvullend te informeren op welke wijze u in uw levensonderhoud voorziet.
Aangezien u sinds kort (maart 2012) een AOW uitkering ontvangt, heeft u vóór dit tijdvak in uw levensonderhoud moeten voorzien. Gaarne ontvang ik van u een opgave op welke wijze u in uw levensonderhoud heeft voorzien gedurende de jaren 2012 en 2011.
Totdat u mij volledig heeft geïnformeerd zal ik de beslagvrije voet vooralsnog op € 0,00 vaststellen. Nadat ik van u de gevraagde informatie hebt ontvangen zal ik bovenstaande beslissing heroverwegen.
(…)
2.6. De ontvanger heeft bij beschikking aan de SVB medegedeeld dat het gehele maandelijks aan [eiseres] toekomende bedrag aan AOW-ouderdomspensioenuitkering aan de ontvanger dient te worden uitbetaald.
2.7. Op 12 september 2012 heeft [eiseres] de ontvanger geïnformeerd dat zij op het adres [adres] te [woonplaats] (Nederland) was ingeschreven per die datum. Tevens heeft [eiseres] de ontvanger verzocht om toepassing van de beslagvrije voet.
2.8. [eiseres] staat sinds 12 september 2012 ingeschreven als woningzoekende bij Woongaarde, een samenwerkingsverband van zes woningbouwcorporaties in het Rivierengebied.
2.9. Bij brief van 14 september 2012 heeft [eiseres] bezwaar aangetekend tegen de handelwijze van de ontvanger. Vervolgens heeft [eiseres] de ontvanger een uitgebreide brief, gedateerd 17 september 2012, doen toekomen waarin zij haar financiële situatie schetst en deze onderbouwt met diverse stukken.
2.10. Bij faxbericht van 21 september 2012 heeft de advocaat van [eiseres] de ontvanger verzocht zich nog op diezelfde dag uit te laten over het al dan niet toepassen van de beslagvrije voet. De heer P. Willems, teamleider invorderingen bij de ontvanger, heeft de advocaat van [eiseres] telefonisch medegedeeld dat de ontvanger op 24 september 2012 een beslissing zou nemen.
2.11. De heer P. Hoenderbos, invorderingsdeskundige en ontvanger, heeft [eiseres] op 24 september 2012 de beslissing van de ontvanger medegedeeld, welke beslissing bij brief van 25 september 2012 is vastgelegd en waarin onder meer is opgenomen:
(…) Op 12 september 2012 heeft u zich laten inschrijven bij de afdeling Bevolking West Maas en Waal op het adres [adres] te [woonplaats]. Dit adres betreft een hotel/restaurant. Van een vaste woon- en/of verblijfplaats is dan ook vooralsnog naar mijn mening geen sprake. Zeker gelet ook op het feit dat het adres [adres], in het verleden al eens een postadres was van uw echtgenoot. Deurwaarders konden op dit adres u of uw echtgenoot nimmer aantreffen. Ik moet daarom vooralsnog concluderen dat u thans uw woonplaats heeft gekozen omwille van het toekennen van een beslagvrijevoet.
Aangezien ik omtrent uw feitelijke woonplaats mijn twijfels hebt en ik mij uit de verstrekte gegevens geen goed oordeel kan vormen omtrent uw inkomens- en vermogenspositie wijs ik uw verzoek om toekenning van een beslagvrije voet af.
(…)
2.12. Met ingang van 1 oktober 2012 huurt [eiseres] samen met haar echtgenoot, de heer E.G. Bijmoer, voor onbepaalde tijd een woning aan de [adres 2] 5 te [woonplaats].
2.13. Bij e-mailbericht van 1 oktober 2012 heeft de advocaat van [eiseres] de ontvanger op de hoogte gesteld van de wijziging van het adres van [eiseres] en de ontvanger verzocht om binnen twee dagen zijn beslissing omtrent het toekennen van de beslagvrije voet te heroverwegen. De ontvanger heeft hier niet op gereageerd.
3. Het geschil
3.1. [eiseres] vordert dat de voorzieningenrechter
I
primair
het door de ontvanger ten laste van [eiseres] gelegde derdenbeslag op haar AOW-uitkering onder de SVB opheft, dan wel de ontvanger veroordeelt op straffe van verbeurte van een dwangsom het door hem ten laste van [eiseres] gelegde beslag met inmiddellijke ingang op te heffen, althans een veroordeling uitspreekt die de voorzieningenrechter vermeent te behoren,
subsidiair
het door de ontvanger ten laste van [eiseres] gelegde derdenbeslag op haar AOW-uitkering onder de SVB opheft tot de beslagvrije voet van artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv), dan wel de ontvanger veroordeelt op straffe van verbeurte van een dwangsom het door hem ten laste van [eiseres] gelegde beslag met inmiddellijke ingang op te heffen tot de beslagvrije voet, althans een veroordeling uitspreekt die de voorzieningenrechter vermeent te behoren,
meer subsidiair
het door de ontvanger ten laste van [eiseres] gelegde derdenbeslag op haar AOW-uitkering onder de SVB opschort totdat uitspraak is gedaan in de verzoekschriftprocedure tot vaststelling van de beslagvrije voet ex artikel 475e Rv,
meest subsidiair
de beslagvrije voet van het derdenbeslag op de AOW-uitkering van [eiseres] onder de SVB voorlopig vaststelt, ex artikel 475e Rv,
II
de ontvanger veroordeelt in de kosten van deze procedure, daaronder begrepen alle kosten welke op de tenuitvoerlegging zien, met daarbij de bepaling dat de proceskosten binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis moeten zijn voldaan, met veroordeling van de ontvanger tot betaling van de wettelijke rente over de proceskosten indien de ontvanger deze kosten niet heeft voldaan binnen de hierbij bepaalde termijn.
3.2. [eiseres] legt kort gezegd aan haar vorderingen ten grondslag dat zij sinds 12 september 2012, althans 1 oktober 2012 een vaste woonplaats heeft in Nederland. Nu [eiseres] niet langer in België woont, dient de ontvanger rekening te houden met de beslagvrije voet. De ontvanger handelt dan ook onrechtmatig door dat niet te doen. Het beslag onder de SVB dient dan ook primair te worden opgeheven, subsidiair tot de beslagvrije voet, althans te worden opgeschort, althans voorlopig te worden vastgesteld. Dit geldt temeer nu [eiseres] voldoende heeft onderbouwd dat zij geen andere inkomsten heeft.
3.3. De ontvanger voert verweer.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Met de aard van het gevorderde en het daaraan ten grondslag gelegde acht de voorzieningenrechter het spoedeisend belang – voor zover al vereist – bij de gevraagde voorzieningen gegeven.
4.2. Vooropgesteld moet worden dat in het onderhavige geval sprake is van een vordering van de ontvanger op grond van artikel 19 IW 1990 en niet van beslaglegging op grond van de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Artikel 19 IW 1990 geeft de ontvanger de mogelijkheid belastingschulden te innen door zich zonder rechterlijke tussenkomst te wenden tot derden die geld van de belastingschuldige onder zich hebben of aan hem verschuldigd zijn. Dit staat ook wel bekend als de mogelijkheid van vereenvoudigd derdenbeslag. Daarbij geeft artikel 19, eerste lid, IW 1990 de mogelijkheid beslag te leggen op onder meer loon, sociale uitkeringen, pensioenen en lijfrenten voor zover zij vatbaar zijn voor beslag. In dit geval heeft de ontvanger beslag gelegd onder de SVB op de volledige AOW-ouderdomspensioenuitkering die [eiseres] maandelijks ontvangt.
4.3. Een belastingschuldige kan op de voet van artikel 17 IW 1990 in verzet komen tegen de vordering ex artikel 19 van de IW 1990 als ware deze de tenuitvoerlegging van een dwangbevel, zo bepaalt artikel 19, zesde lid van de IW 1990. Vooruitlopend hierop zal de voorzieningenrechter thans een voorlopig oordeel dienen te geven over de vraag of het door de ontvanger ex artikel 19 IW 1990 gelegde – repeterende – beslag op de AOW-ouderdomspensioenuitkering (gedeeltelijk) dient te worden opgeheven.
4.4. [eiseres] heeft aan haar vordering tot opheffing van het beslag ten grondslag gelegd dat de beslagvrije voet niet in acht is genomen. Artikel 475c, aanhef en onder c., Rv bepaalt dat een beslagvrije voet onder andere is verbonden aan vorderingen tot periodieke betaling van uitkeringen op grond van sociale zekerheidswetten, zoals de AOW. Verder bepaalt artikel 475e Rv dat geen beslagvrije voet geldt voor vorderingen van een schuldenaar die niet in Nederland woont of vast verblijft.
4.5. [eiseres] heeft aangevoerd dat zij op 12 september 2012 is geremigreerd naar Nederland en dat zij op diezelfde datum de ontvanger heeft geïnformeerd dat zij per die datum op het adres [adres] te [woonplaats] was ingeschreven. Zij heeft daartoe het inlichtingenformulier opneming in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens bij de gemeente West Maas en Waal, dat blijkens de stempel op dat formulier bij die gemeente op 12 september 2012 is ingekomen, bij de ontvanger afgegeven. Vervolgens heeft [eiseres] gevraagd om toepassing van de beslagvrije voet, welk verzoek de ontvanger bij brief van 25 september 2012 heeft afgewezen. Als reden heeft de ontvanger daarvoor aangevoerd dat er twijfels bestaan over de feitelijke woonplaats van [eiseres].
4.6. Ten aanzien van de woon-/verblijfplaats van [eiseres] in de maand september 2012 wordt het volgende overwogen. [eiseres] stond van 12 september 2012 tot 1 oktober 2012 ingeschreven op het adres [adres] te [woonplaats] (Nederland). Op dat adres is een hotel/restaurant gevestigd. De echtgenoot van [eiseres] heeft ter zitting verklaard dat hij samen met zijn echtgenote tijdelijk verbleef in een appartement aldaar en dat zij dit per dag huurden. Daarnaast staat [eiseres] sinds 12 september 2012 als woningzoekende ingeschreven bij Woongaard, een samenwerkingsverband van zes woningbouwcorporaties in het Rivierengebied. Deze omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien maken dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat [eiseres] in de maand september 2012 over een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland beschikte. Het is voorshands geoordeeld dan ook niet onbegrijpelijk dat de ontvanger de beslagvrije voet ten aanzien van de maand september 2012 niet heeft toegepast. Voor zover de vorderingen dan ook zien op die maand zullen deze worden afgewezen.
4.7. Ten aanzien van de maand oktober 2012 wordt het volgende overwogen. De ontvanger heeft ter zitting erkend dat [eiseres] sinds 1 oktober 2012 een vaste
woon-/verblijfplaats heeft in Nederland, namelijk aan de [adres 2] 5 te [woonplaats]. In beginsel dient dan ook de beslagvrije voet te worden toegepast (die wordt omgeslagen over verschillende inkomstenbronnen). De vraag is vervolgens hoe hoog de beslagvrije voet dient te zijn. Uit artikel 475d, eerste lid aanhef en onder a, Rv volgt dat de beslagvrije voet voor schuldenaren die kunnen worden aangemerkt als echtgenoten – zoals [eiseres] en haar partner – 90 procent is van de norm genoemd in artikel 22, onder C en D van de Wet Werk en Bijstand. Verder bepaalt lid 3 van artikel 475d Rv dat de beslagvrije voet voor ten hoogste de helft wordt verminderd met het niet onder beslag liggende periodieke inkomen van de echtgenoot van de schuldenaar en vloeit uit lid 6 van datzelfde artikel voort dat de beslagvrije voet wordt verminderd met de niet beslagen inkomsten van de schuldenaar zelf.
Gebleken is dat de echtgenoot van [eiseres] bestuurder en enig aandeelhouder is van de besloten vennootschap BTS Veghel B.V. Niet uitgesloten kan worden dat hij hieruit inkomsten geniet. Of [eiseres] zelf ook inkomsten heeft, kan in het bestek van dit kort geding niet worden vastgesteld. Geconcludeerd moet dan ook worden dat in dit kort geding onvoldoende informatie beschikbaar is om tot het oordeel te komen dat de beslagvrije voet op nihil dient te worden gesteld. Zeer wel aannemelijk is dat er enige beslagvrije voet zal overblijven.
4.8. In artikel 475g, tweede lid, Rv is bepaald dat zo lang een schuldenbaar desgevraagd niet aan de beslaglegger opgeeft of en hoeveel inkomen toekomt aan degene die samen met hem of haar gezinsbijstand zou kunnen toekomen de beslagvrije voet wordt gehalveerd. Op grond van het bepaalde in dat artikel heeft de ontvanger dus het recht om de beslagvrije voet te korten. Ter zitting heeft de echtgenoot van [eiseres], die haar aldaar vertegenwoordigde, verklaard dat zijn inkomen er niet toe deed. Deze uitspraak kan aan [eiseres] worden toegerekend omdat haar echtgenoot namens haar ter zitting optrad, zodat dit standpunt zal worden opgevat als dat [eiseres] niet aan de ontvanger wenst op te geven wat de inkomsten van haar echtgenoot zijn. Op grond hiervan heeft de ontvanger zolang hierover niet meer duidelijkheid is verschaft dan ook de bevoegdheid de beslagvrije voet te beperken tot de helft van het bedrag.
4.9. Voorts bepaalt artikel 19, eerste lid, tweede volzin, IW 1990 dat voor zover één en ander -zijnde de (periodieke) gelden opgesomd in lid 1 onder a t/m f van art 19 IW 1990- niet vatbaar is voor beslag de derde (in dit geval de SVB) op vordering van de ontvanger verplicht is ten hoogste een tiende gedeelte daarvan aan te wenden voor betaling van de belastingaanslagen van de belastingschuldige. Dit leidt er toe dat in het onderhavige geval 1/10 deel van het vrij te laten bedrag ook beslagen kan worden door de ontvanger.
4.10. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de voorzieningenrechter met ingang van 1 oktober 2012 de krachtens artikel 19 IW 1990 aangevangen dwanginvordering onder de SVB op de aan [eiseres] toekomende AOW-ouderdomspensioenuitkering schorst tot de helft van het bedrag van de beslagvrije voet van artikel 475d Rv verminderd met een tiende deel daarvan krachtens de tweede volzin van het eerste lid van artikel 19 IW 1990, zulks totdat de bevoegde bodemrechter anders zal hebben beslist bij niet noodzakelijkerwijs onherroepelijk vonnis in een binnen één maand na heden door [eiseres] in te stellen verzetprocedure ex artikel 17 IW 1990. Daarnaast bepaalt de voorzieningenrechter dat deze schorsing vervalt indien [eiseres] niet binnen één maand na heden deze verzetprocedure aanvangt, alsook indien niet binnen achttien maanden na heden hierin einduitspraak wordt gedaan.
4.11. Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. schorst met ingang van 1 oktober 2012 de krachtens artikel 19 IW 1990 aangevangen dwanginvordering onder de Sociale Verzekeringsbank op de aan [eiseres] toekomende AOW-ouderdomspensioenuitkering tot de helft van het bedrag van de beslagvrije voet van artikel 475d Rv verminderd met een tiende deel daarvan krachtens de tweede volzin van het eerste lid van artikel 19 IW 1990, zulks totdat de bevoegde bodemrechter anders zal hebben beslist bij niet noodzakelijkerwijs onherroepelijk vonnis in een binnen één maand na heden door [eiseres] in te stellen verzetprocedure ex artikel 17 IW 1990,
5.2. bepaalt dat deze schorsing vervalt indien [eiseres] niet binnen één maand na heden deze verzetprocedure aanvangt, alsook indien niet binnen achttien maanden na heden hierin einduitspraak wordt gedaan,
5.3. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.W. Huijgen en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. B.J.M. Vermulst op 22 oktober 2012.