ECLI:NL:RBARN:2012:BY2733

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
12 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/800982-11
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een militair wegens dodelijk verkeersongeval onder invloed van alcohol

In deze zaak heeft de militaire kamer van de Rechtbank Arnhem op 12 november 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 30-jarige militair, die werd beschuldigd van het veroorzaken van een dodelijk verkeersongeval op 11 december 2011 in Loon op Zand. De verdachte reed onder invloed van alcohol met een snelheid tussen de 68 en 79 km/u, terwijl de maximumsnelheid ter plaatse 80 km/u was. Tijdens het rijden maakte hij een stuurcorrectie in een bocht, waardoor zijn voertuig in een slip raakte en tegen meerdere bomen botste. Het ongeval resulteerde in de dood van een van de inzittenden, een 20-jarige man.

De militaire kamer oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, omdat hij zeer onoplettend en onvoorzichtig had gereden. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van zeven maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd een werkstraf van 240 uren opgelegd en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor drie jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de gevolgen voor de nabestaanden en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn spijt en de impact van het ongeval op zijn leven.

De officier van justitie had een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van negen maanden geëist, maar de rechtbank vond dit niet passend gezien de omstandigheden. De militaire kamer benadrukte dat het rijgedrag van de verdachte, onder invloed van alcohol, ernstige gevolgen had gehad en dat hij het vertrouwen van zijn inzittenden had geschaad. De benadeelde partij, die zich had gevoegd in het proces, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de militaire kamer vond dat dit een onevenredige belasting voor het strafproces zou vormen.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Promis II
Parketnummer : 05/800982-11
Datum zitting : 29 oktober 2012
Datum uitspraak : 12 november 2012
Tegenspraak
Vonnis van de militaire kamer in de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen
naam : [verdachte]
geboren op : [geboortedatum]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats]
Raadsman : mr. C.J.M. Jansen, advocaat te Tilburg.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 december 2011, te Loon op Zand,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig
(personenauto merk Audi) daarmede rijdende over de voor het openbaar verkeer
openstaande weg, Kasteellaan, komende uit de richting Tilburg,
zeer, althans aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of
roekeloos, onder invloed van alcoholhoudende drank, althans na het gebruik van
een niet onaanzienlijke hoeveelheid alcoholhoudende drank
-met een snelheid tussen de 68 en 79 km per uur heeft gereden (max snelheid
ter plaatse 80 km per uur) en/of
-is gekomen na of nabij een in de Kasteellaan voor hem, verdachte, naar links
verlopende bocht,
in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Regelement Verkeerstekens en
Verkeersregels 1990, niet zijn, verdachtes snelheid op zodanige wijze heeft
geregeld dat hij, verdachte, in staat was dat door hem, verdachte, bestuurde
motorrijtuig (personenauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand
waarover hij verdachte die weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
-heeft hij, verdachte, in de uitloop van een bocht naar links, naar rechts
gestuurd en/of een stuurcorrectie naar rechts gemaakt en/of
-vervolgens niet de snelheid van het voertuig heeft verminderd door het
gaspedaal los te laten en/of af te remmen en/of
-door welke stuurcorrectie en/of door welk sturen naar rechts genoemde
personenauto naar links is uitgebroken en/of door welke gedraging(en) genoemde
personenauto (vervolgens) met de linker achterzijde tegen een aan de
linkerzijde van die rijbaan staande boom is gebotst en/of
-heeft verdachte (vervolgens) getracht zijn voertuig zijn voertuig te
corrigeren door in de gewenste rijrichting, de lengeterichting van de rijbaan
te sturen en/of
-is vervolgens tweemaal met de linkerachterzijde van het voertuig tegen twee
(volgende) aan de linkerzijde van de rijbaan staande bomen gebotst en/of
-het voeruig niet tot stilstand heeft gebracht en/of met onverminderde
snelheid verder is gereden en/of
-(vervolgens) in een slip is geraakt waarbij/waardoor het voertuig in zijn
hoogte-as rechtsom is gedraaid en/of vervolgens via de linker wegberm
diagonaal naar de rechterzijde van de rijbaan is geslipt waarna/waardoor het
voeruig vervolgens na een 180 graden slip achterwaards tot stilstand is
gekomen tegen een bord bebouwde kom en/of een aan de rechterzijde van de
rijbaan staande boom,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan verdachtes schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor een ander ([slachtoffer])
zwaarlichamelijk letsel althans zodanig letsel heeft bekomen dat daaruit
tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden
is ontstaan heeft bekomen en/of waardoor een ander ([dodelijk slachtoffer]) om het leven is
gekomen
terwijl het een ongeval betrof waardoor een ander om het leven is gekomen
en/of een ander lichamelijk letsel werd toegebracht en verdachte verkeerde in
een toestand bedoeld in artikel 8 lid 3 van de Wegenverkeerweg 1994,
aangezien verdachte toen dat motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik
van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij onderzoek
als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef onder a van de Wegenverkeerswet
1994, 435 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram alcohol per liter
uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van de
motortijtuig een rijbewijs was vereist en sedert de datum waarop aan hem,
verdachte, voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaar
waren verstreken en de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart
1992 heeft plaatsgevonden;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
A:
hij op of omstreeks 11 december 2011 te Loon op Zand als bestuurder van een
voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, Kasteellaan, komende
vanuit de richting Tilburg,
-met een snelheid tussen de 68 en 79 km per uur heeft gereden (max snelheid
ter plaatse 80 km per uur) en/of
-is gekomen na of nabij een in de Kasteellaan voor hem, verdachte, naar links
verlopende bocht,
in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Regelement Verkeerstekens en
Verkeersregels 1990, niet zijn, verdachtes snelheid op zodanige wijze heeft
geregeld dat hij, verdachte, in staat was dat door hem, verdachte, bestuurde
motorrijtuig (personenauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand
waarover hij verdachte die weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
-heeft hij, verdachte, in de uitloop van een bocht naar links, naar rechts
gestuurd en/of een stuurcorrectie naar rechts gemaakt en/of
-vervolgens niet de snelheid van het voertuig heeft verminderd door het
gaspedaal los te laten en/of af te remmen en/of
-door welke stuurcorrectie en/of door welk sturen naar rechts genoemde
personenauto naar links is uitgebroken en/of door welke gedraging(en) genoemde
personenauto (vervolgens) met de linker achterzijde tegen een aan de
linkerzijde van die rijbaan staande boom is gebotst en/of
-heeft verdachte (vervolgens) getracht zijn voertuig zijn voertuig te
corrigeren door in de gewenste rijrichting, de lengeterichting van de rijbaan
te sturen en/of
-is vervolgens tweemaal met de linkerachterzijde van het voertuig tegen twee
(volgende) aan de linkerzijde van de rijbaan staande bomen gebotst en/of
-het voeruig niet tot stilstand heeft gebracht en/of met onverminderde
snelheid verder is gereden en/of
-(vervolgens) in een slip is geraakt waarbij/waardoor het voertuig in zijn
hoogte-as rechtsom is gedraaid en/of vervolgens via de linker wegberm
diagonaal naar de rechterzijde van de rijbaan is geslipt waarna/waardoor het
voeruig vervolgens na een 180 graden slip achterwaards tot stilstand is
gekomen tegen een bord bebouwde kom en/of een aan de rechterzijde van de
rijbaan staande boom,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd
veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd
gehinderd, althans kon worden gehinderd;
B:
hij op of omstreeks 11 december 2011 te Loon op Zand als bestuurder van een
motorrijtuig, personenauto, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik
van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een
onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de
Wegenverkeerswet 1994, 435 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram
alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen
van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en sedert de datum waarop aan
hem voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren waren
verstreken en de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft
plaatsgevonden;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 29 oktober 2012 ter terechtzitting onderzocht. Verdachte is verschenen en bijgestaan door mr. C.J.M. Jansen, advocaat te Tilburg.
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd [benadeelde partij].
De officier van justitie, mr. J.C. Stikkelman, heeft gerekwireerd. Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 11 december 2011 reed verdachte met een personenauto (merk Audi) , komende uit de richting Tilburg, over een voor het openbaar verkeer openstaande weg, te weten de Kasteellaan, in Loon op Zand. Na een voor verdachte naar links verlopende bocht in de Kasteellaan heeft verdachte naar rechts gestuurd dan wel een stuurcorrectie in de richting gemaakt. Verdachte heeft hierna niet geremd.
Door de beweging naar rechts is de auto naar links uitgebroken en met de linker achterzijde tegen een boom gebotst aan de linkerzijde van de rijbaan. Vervolgens heeft verdachte geprobeerd de auto in de lengterichting van de rijbaan te sturen, waarna de linkerachterzijde van de auto tweemaal tegen twee aan de linkerzijde van de rijbaan staande bomen is gebotst. Verdachte heeft de auto hierop niet tot stilstand gebracht maar is met onverminderde snelheid doorgereden. De auto is toen in een slip geraakt en rechtsom zijn (hoogte)as gedraaid en vervolgens via de linker wegberm diagonaal naar de rechterzijde van de rijbaan geslipt en, na een 180 graden slip, achterwaarts tot stilstand gekomen tegen een bord ‘bebouwde kom’ en een aan de rechterzijde van de rijbaan gesitueerde boom.
Ten gevolge van het verkeersongeval is [dodelijk slachtoffer] om het leven gekomen.
Het alcoholgehalte van verdachtes adem bleek na onderzoek 435 microgram per liter uitgeademde lucht te zijn. Verder is de eerste datum van afgifte van het rijbewijs van verdachte 16 januari 2009 en is verdachte dus minder dan vijf jaar in het bezit van een rijbewijs .
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit, in die zin dat verdachte zeer onoplettend dan wel roekeloos heeft gereden en een verkeersongeval heeft veroorzaakt ten gevolge waarvan een derde is overleden. Naar de mening van de officier van justitie heeft het ongeval kunnen gebeuren doordat verdachte heeft gereden onder invloed van (wettelijk gezien teveel) alcohol, kennelijk met hoge snelheid en terwijl hij zijn snelheid niet of nauwelijks heeft geminderd door bijvoorbeeld het gas los te laten. De verklaring van verdachte dat hij ter plaatse onbekend was en in het donker reed, had hem er volgens de officier van justitie – die tevens de opmerking maakt dat er verkeersborden en straatverlichting aanwezig waren – toe moeten brengen zijn snelheid aan te passen. De officier van justitie heeft er in dit kader op gewezen dat alcoholgebruik leidt tot zelfoverschatting.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het primair ten laste gelegde en het subsidiair ten laste gelegde onder A en dat ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde onder B kan worden gekomen tot een bewezenverklaring. Daartoe heeft hij aangevoerd dat verdachte met een snelheid van onder de 79 kilometer per uur (en dus zonder overschrijding van de ter plaatse toegestane maximumsnelheid) de bocht is ingereden en vervolgens waarschijnlijk een foutieve verkeersinschatting heeft gemaakt. Dit levert echter geen schuld op in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (verder: WVW 1994). Evenmin is naar de mening van de verdediging duidelijk dat alcoholgebruik mede een rol heeft gespeeld bij het ontstaan van het ongeval.
Volgens de raadsman kan het letsel van [slachtoffer], te weten een gebroken sleutelbeen en gehechte hoofdwond, bovendien niet als zwaar lichamelijk letsel worden aangemerkt, zodat in ieder geval op dat punt vrijspraak dient te volgen.
Beoordeling door de militaire kamer
De officier van justitie en de raadsman van verdachte verschillen van mening over de vraag of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de WVW 1994. De militaire kamer is van oordeel dat de vraag bevestigend moet worden beantwoord en overweegt daartoe als volgt.
De militaire kamer stelt voorop dat voor de vraag of er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de WVW 1994 moet worden gekeken naar het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
Uit de hiervoor genoemde (onweersproken) feiten blijkt dat verdachte in een naar links verlopende bocht in de Kasteellaan, naar rechts heeft gestuurd dan wel een stuurcorrectie in die richting heeft gemaakt, waardoor de auto is weggegleden en met de linker achterzijde tegen een boom is gebotst aan de linkerzijde van de rijbaan. Toen verdachte vervolgens probeerde de auto recht over de rijbaan te sturen is de auto nog tweemaal tegen twee bomen gebotst. Daarna is de auto rechtsom de as gedraaid, via de linker wegberm diagonaal naar de rechterzijde van de rijbaan geslipt en achterwaarts tot stilstand gekomen tegen een verkeersbord en een boom.
Verdachte heeft verklaard dat hij na de eerste stuurbeweging/correctie in de bocht niet heeft geremd , maar heeft ook verklaard dat hij zijn voet misschien “lichtelijk van het gaspedaal heeft gehaald” om te proberen te bewerkstelligen dat de auto niet verder in de slip zou raken en op de weg zou blijven. In deze laatste stelling volgt de militaire kamer verdachte niet. Uit de bevindingen van de verbalisanten van de Unit Forensisch Technisch Onderzoek, zoals weergegeven in het proces-verbaal van de verkeersongevallenanalyse (verder: het PV-VOA) volgt dat indien verdachte het gaspedaal los zou hebben gelaten, de auto aanmerkelijk in snelheid zou zijn vertraagd, temeer nu de auto na het verlaten van dat deel van de wegberm een aantal slipbewegingen over het wegdek heeft gemaakt.
De militaire kamer kan niet vaststellen dat verdachte in de bocht tussen de 69 en 79 kilometer per uur, en aldus onder de toegestane maximumsnelheid van 80 kilometer per uur, heeft gereden. Het is mogelijk dat verdachte harder heeft gereden. Het PV-VOA, waarop de in de tenlastelegging genoemde snelheden lijken te zijn gebaseerd, vermeldt dat de uitgerekende snelheden indicatief zijn en een grotere piekvertraging mogelijk is waardoor de bochtsnelheid hoger zou liggen , verdachte heeft verklaard dat hij denkt dat hij rond de 90 kilometer per uur heeft gereden en getuige [benadeelde partij] heeft verklaard dat hij op de snelheidsmeter heeft gezien dat ze 100-110 kilometer per uur reden en dat verdachte de bocht veel te hard in reed . Zelfs indien er vanuit wordt gegaan dat verdachte zich heeft gehouden aan de toegestane maximumsnelheid betekent dit naar het oordeel van de militaire kamer niet dat hij heeft gehandeld zoals van een zorgvuldig handelende verkeersdeelnemer mag worden verwacht.
Naar het oordeel van de militaire kamer heeft verdachte zijn rijgedrag onvoldoende aangepast aan de verkeerssituatie ter plaatse, een bocht naar links, en de omstandigheden waaronder hij de auto bestuurde. Verdachte heeft verklaard dat hij met vijf passagiers (dus relatief zwaar beladen), over een donkere, hem onbekende weg reed, met aan beide zijden bomen. Daarnaast was verdachte in een zodanige mate onder invloed van alcohol dat hij als beginnend bestuurder het wettelijk toegestane bloedalcoholpromillage met bijna een factor 5 heeft overschreden, terwijl algemeen bekend verondersteld kan worden geacht dat alcohol het reactievermogen aantast. Niet alleen heeft verdachte - ondanks dat dit onder de omstandigheden van het geval noodzakelijk was - dus nagelaten zijn snelheid aan te passen toen hij de bocht inreed en daarnaast de regels over alcohol in het verkeer ernstig veronachtzaamd, ook heeft hij kennelijk onvoldoende opgelet. Verdachte heeft immers een verkeersbord over het hoofd gezien waarop staat aangeduid dat de weg verderop een bocht naar links maakt. Voorts is verdachte, ook nadat hij de eerste boom had geraakt, zonder snelheid te verminderen doorgereden.
Gelet op het voorgaande is de militaire kamer van oordeel dat verdachte zeer onoplettend, onvoorzichtig en onachtzaam heeft gereden en daardoor een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarmee het primair ten laste gelegde bewezen is.
Ten aanzien van de verwondingen van [slachtoffer] volgt de militaire kamer het betoog van de raadsman van verdachte dat niet bewezen kan worden geacht dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Evenmin kan bewezen worden geacht dat hij zodanig letsel heeft opgelopen dat daaruit een tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. Weliswaar blijkt uit het dossier dat [slachtoffer] ten gevolge van het ongeval een hoofdwond had die gehecht moest worden en daarnaast een gebroken sleutelbeen, maar over de precieze aard en complexiteit van die breuk is niets bekend. Niet is gebleken of hij aan zijn sleutelbeen geopereerd moest worden, hoe lang het herstel heeft geduurd en of – en zo ja, hoe lang – hij door het letsel werd belemmerd in zijn dagelijkse bezigheden.
Conclusie
De militaire kamer acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 11 december 2011, te Loon op Zand, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto merk Audi) daarmede rijdende over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, Kasteellaan, komende uit de richting Tilburg, zeeronoplettend, onvoorzichtig en onachtzaam, onder invloed van alcoholhoudende drank
-is gekomen na of nabij een in de Kasteellaan voor hem, verdachte, naar links verlopende bocht,
in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement Verkeerstekens en Verkeersregels 1990, niet zijn, verdachtes snelheid op zodanige wijze heeft geregeld dat hij, verdachte, in staat was dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig (personenauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij verdachte die weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
-heeft hij, verdachte, in de uitloop van een bocht naar links, naar rechts gestuurd en/of een stuurcorrectie naar rechts gemaakt en
-vervolgens niet de snelheid van het voertuig heeft verminderd door het gaspedaal los te laten en/of af te remmen en
-door welke stuurcorrectie en door welk sturen naar rechts genoemde personenauto naar links is uitgebroken en door welke gedraging(en) genoemde personenauto (vervolgens) met de linker achterzijde tegen een aan de linkerzijde van die rijbaan staande boom is gebotst en
-heeft verdachte (vervolgens) getracht zijn voertuig zijn voertuig te corrigeren door in de gewenste rijrichting, de lengterichting van de rijbaan te sturen en
-is vervolgens tweemaal met de linkerachterzijde van het voertuig tegen twee (volgende) aan de linkerzijde van de rijbaan staande bomen gebotst en
-het voertuig niet tot stilstand heeft gebracht en met onverminderde snelheid verder is gereden en/of
-(vervolgens) in een slip is geraakt waarbij/waardoor het voertuig in zijn hoogte-as rechtsom is gedraaid en vervolgens via de linker wegberm diagonaal naar de rechterzijde van de rijbaan is geslipt waarna/waardoor het voertuig vervolgens na een 180 graden slip achterwaarts tot stilstand is gekomen tegen een bord bebouwde kom en/of een aan de rechterzijde van de
rijbaan staande boom,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan verdachtes schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor een ander ([dodelijk slachtoffer]) om het leven is gekomen
terwijl het een ongeval betrof waardoor een ander om het leven is gekomen en verdachte verkeerde in een toestand bedoeld in artikel 8 lid 3 van de Wegenverkeerswet 1994, aangezien verdachte toen dat motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 435 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van de motorrijtuig een rijbewijs was vereist en sedert de datum waarop aan hem, verdachte, voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaar
waren verstreken en de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart 1992 heeft plaatsgevonden.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders ten laste is gelegd, is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het primaire feit:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8 tweede lid, onderdeel a, van deze wet.
Het feit is strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de militaire kamer rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• een ‘medisch attest’ van psychiater [psychiater] betreffende verdachte van 19 oktober 2012;
• een tewerkstellingsattest van [naam nv] NV betreffende verdachte van 19 oktober 2012;
• een brief van [service] Services betreffende verdachte van 19 oktober 2012;
• een reclasseringsadvies betreffende verdachte van 21 september 2012;
• het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 26 januari 2012; en
• een reclasseringsadvies betreffende verdachte van 12 december 2011;
De strafmaat
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde feit zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, met aftrek één dag in verband met het voorarrest, en daarnaast een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 jaren, met aftrek van de periode waarin verdachte zijn rijbewijs reeds kwijt is geweest, te weten 6 maanden. In dat kader heeft de officier van justitie onder meer de aard en ernst van het delict en de gevolgen daarvan meegewogen, het feit dat verdachte heeft geprobeerd contact te zoeken met de familie van de overledene en ook in de toekomst bereid is dat te doen, verdachte niet eerder soortgelijke delicten heeft gepleegd en uit het reclasseringsrapport blijkt dat verdachte een lijdensdruk/psychische druk ervaart. Dat de zaak dateert van een jaar geleden is naar de mening van de officier van justitie geen omstandigheid die van wezenlijke invloed zou moeten zijn op de straf.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat, in het geval van een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde, de geëiste straf - mede gezien de eigen verantwoordelijkheid van de bij het ongeval betrokken jongens - disproportioneel is. Naar de mening van de raadsman is een gevangenisstraf niet gepast.
Hij voert daartoe aan dat verdachte het zwaar heeft gehad. Hij is oneervol ontslagen, heeft hulp moeten inschakelen van een psycholoog en psychiater om de draad van zijn leven weer op te kunnen pakken en er staat hem (mogelijk) civielrechtelijk ook nog het een en ander te wachten. Verder is verdachte niet eerder veroordeeld voor misdrijven en heeft hij meermalen aangegeven open te staan voor contact met de nabestaanden van [dodelijk slachtoffer]. Inmiddels heeft verdachte weer werk gevonden als uitzendkracht bij [autobedrijf] en is duidelijk dat [autobedrijf] de intentie heeft verdachte in vaste dienst te nemen. Op basis van de landelijke oriëntatiepunten bestaat de mogelijkheid een gevangenisstraf om te zetten in een werkstraf en dat zou redelijker zijn, omdat verdachte dan in staat zal zijn te blijven werken en het traject bij de psycholoog op goede wijze invulling te geven.
Daarnaast wijst de raadsman van verdachte erop dat verdachte in [woonplaats] woont en in [naam] werkt in ploegendiensten (waarvan de eerste om 5:15 uur begint). Indien het rijbewijs van verdachte langdurig wordt ingenomen, kan dit volgens de raadsman het einde van zijn baan betekenen. Bovendien is de recidivekans volgens de reclassering buitengewoon laag.
Beoordeling door de militaire kamer
Verdachte heeft, terwijl hij de verantwoordelijkheid op zich had genomen 5 voor hem onbekende jongemannen tegen betaling naar huis te brengen, zeer onvoorzichtig gereden. Hij verkeerde daarbij onder invloed van alcohol (met een alcoholgehalte van 435 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, bijna 5 maal de toegestane hoeveelheid van 88 µg/l) . Hierdoor is de door hem bestuurde auto - met zes inzittenden - meermalen tegen naast de weg gelegen bomen gebotst en uiteindelijk aan de rechterzijde van de weg achterwaarts tegen een verkeersbord en boom tot stilstand gekomen.
Door het ongeval is één van de inzittenden, [dodelijk slachtoffer], op 20-jarige leeftijd om het leven gekomen. De dood van [dodelijk slachtoffer] heeft geleid tot onherstelbaar leed bij diens nabestaanden. Tijdens de terechtzitting van 29 oktober 2012 is hiervan onder meer tijdens het voorlezen van de schriftelijke slachtofferverklaring gebleken. Ook voor de andere inzittenden, vrienden van [dodelijk slachtoffer], moet het ongeval en de dood van hun vriend met wie ze terugreden na een uitgaansavond traumatisch zijn geweest. Zij mochten er op vertrouwen dat verdachte hen als “taxi” veilig naar huis zou brengen. Verdachte heeft dit vertrouwen met zijn rijgedrag en voorafgaande alcoholgebruik ernstig geschaad, met verschrikkelijke gevolgen. De militaire kamer rekent verdachte dit zwaar aan.
Verdachte heeft, ook tijdens de terechtzitting, zijn oprechte spijt betuigd en laten zien dat het ongeval hem in hoge mate heeft aangegrepen.
Een grove verkeersfout zoals door verdachte begaan, onder invloed van alcohol, waarbij een dode te betreuren is, rechtvaardigt, zoals ook in de oriëntatiepunten van Landelijk Overleg van Voorzitters Strafsectoren (het LOVS) tot uitdrukking wordt gebracht een forse gevangenisstraf en een lange ontzegging van de rijbevoegdheid. In de voornoemde oriëntatiepunten wordt als uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 jaren, genoemd.
De militaire kamer weegt bij de beoordeling van welke vraag in deze specifieke zaak passend is, mee dat het, door verdachte natuurlijk allerminst gewilde of voorziene verkeersongeval en de gevolgen daarvan ook op hem een enorme psychische impact hebben gehad. Verdachte is niet eerder voor een feit als het onderhavige met justitie in aanraking geweest en recidive valt niet te verwachten (hetgeen onder meer blijkt uit voornoemde twee reclasseringsrapporten). Verdachte heeft ten gevolge van het verkeersongeval zijn baan bij Defensie verloren. Verdachte heeft zich zeer berouwvol getoond en verklaart open te staan voor contact met de nabestaanden van [dodelijk slachtoffer].
In deze omstandigheden is de militaire kamer van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur als geëist door de officier van justitie niet passend is. Toch kan slechts een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf naar het oordeel van de militaire kamer recht doen aan de ernst van de fout van verdachte en de verschrikkelijke gevolgen die deze voor [dodelijk slachtoffer] en zijn nabestaanden met zich heeft gebracht, ook al zal het onvoorwaardelijke deel van deze straf gelet op voornoemde omstandigheden beperkt worden tot de duur van 1 maand. Om de ernst van het feit te benadrukken zal daarbij en een voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd én een onvoorwaardelijke taakstraf van de maximale duur.
De militaire kamer ziet ten aanzien van het opleggen van een rijontzegging geen reden om af te wijken van de meergenoemde oriëntatiepunten van het LOVS. Het is immers juist het rijgedrag van verdachte dat tot de verschrikkelijke gevolgen heeft geleid. Dat verdachte, zoals zijn raadsman heeft gesteld, voor zijn nieuwe baan afhankelijk is van zijn rijbewijs, weegt niet zwaar genoeg om van een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid af te zien, nog daargelaten dat verdachte zelf heeft opgemerkt dat hij zijn rijbewijs niet nodig heeft bij het verrichten van zijn werkzaamheden en dat hij dit weliswaar nodig heeft om naar zijn werk te komen, maar dat hij dit probleem in het verleden ook heeft op weten te lossen door met familie of collega’s mee te rijden.
De militaire kamer zal verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 7 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, een werkstraf voor de duur van 240 uren en daarnaast een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 jaren.
6a. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het bewezenverklaarde feit.
Gevorderd wordt een bedrag van € 3.913,-, bestaande uit € 3.500,- aan immateriële schade en
€ 413,- aan materiële schade (te weten de eigen bijdrage voor de psychologische hulp) met wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade. Ook wordt toepassing van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie refereert zich naar het oordeel van de militaire kamer maar stelt voor het gevorderde bedrag geheel toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte stelt zich op het standpunt dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard indien verdachte wordt vrijgesproken van het primair ten laste gelegde en het subsidiair ten laste gelegde onder A. Indien de militaire kamer tot een bewezenverklaring komt, dient de vordering eveneens niet-ontvankelijk verklaard te worden. Naar de mening van de raadsman kan [benadeelde partij] niet rechtstreeks als benadeelde partij worden aangemerkt van het ten laste gelegde feit en zou de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces opleveren, nu de raadsman verschillende legitieme onderzoeksvragen (over bijvoorbeeld de verzekering en het onderwerp ‘shockschade’ op zichzelf) kan opwerpen.
De beoordeling door de militaire kamer
Uit de jurisprudentie volgt (zie Hoge Raad 22 februari 2002, LJN: AD5356) dat shockschade
- die heeft geleid tot een aantasting in de persoon als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek - kan worden toegewezen aan een benadeelde die een ongeval heeft waargenomen dan wel direct met de ernstige gevolgen daarvan is geconfronteerd.
In latere jurisprudentie wordt dit verder genuanceerd (zie Hoge Raad 9 oktober 2009, LJN: BI8583) en wordt gesteld dat de situatie dat onrechtmatig wordt gehandeld jegens degene bij wie door het waarnemen van een ongeval of de directe confrontatie met de ernstige gevolgen daarvan een hevige emotionele schok teweeg wordt gebracht waaruit geestelijk letsel voortvloeit, zich met name zal kunnen voordoen indien iemand tot wie de aldus de getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, bij het ongeval is gedood of verwond.
De militaire kamer merkt op dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat de [benadeelde partij], direct na het door verdachte veroorzaakte ongeval met de ernstige gevolgen daarvan is geconfronteerd, aangezien uit het dossier blijkt dat hij [dodelijk slachtoffer] na het ongeval op de grond heeft zien liggen met een zwaar beschadigd gezicht en dat hij [dodelijk slachtoffer] nog aan zijn pols heeft gevoeld en heeft geluisterd of hij nog ademde. Toch zal om vast te kunnen stellen of er sprake is van een hevige schok waaruit geestelijk letsel voortvloeit die, gelet op de daartegen ingebrachte verweren, voor schadevergoeding in aanmerking komt en bijvoorbeeld voor de beantwoording van de vraag welke affectieve band [benadeelde partij] en [dodelijk slachtoffer] hadden, een nadere onderbouwing van de standpunten en nader onderzoek nodig zijn.
Een dergelijk onderzoek vormt echter een onevenredige belasting voor het strafgeding zodat de militaire kamer de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal verklaren.
De benadeelde partij zal zich voor de beoordeling van haar vordering tot de civiele rechter kunnen wenden.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 8, 175, 178 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
8. De beslissing
De militaire kamer, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde als vermeld onder punt 3 heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf 6 (zes) maanden niet ten uitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tevens tot
een werkstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren
Bepaalt dat de werkstraf binnen 1 (één) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op 120 (hondertwintig) dagen.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde daarnaast tot
een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen, bromfietsen daaronder begrepen, voor de duur van 3 (drie) jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 179, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
8a. De beslissing op de vordering van de benadeelde partij
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Aldus gewezen door:
mr. T.P.E.E. van Groeningen (voorzitter), mr. E. de Boer (rechter) en kapitein ter zee van administratie mr. F.N.J. Jansen (militair lid), in tegenwoordigheid van mr. M.W.M. Heutinck, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 november 2012.