ECLI:NL:RBARN:2012:BY3462

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
31 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
228037
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.M.Th. Quaadvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over betaling van factuur voor meerwerk bij levering en montage van een Fassi autolaadkraan

In deze zaak, gewezen door de Rechtbank Arnhem op 31 oktober 2012, staat centraal de vraag of een factuur van 20 november 2009 van € 24.625,20 exclusief btw, die betrekking heeft op meerwerk voor de levering en montage van een Fassi autolaadkraan, terecht is. Eiseres in conventie, een vennootschap onder firma, heeft een overeenkomst gesloten met gedaagde, waarbij de kraan op een door gedaagde ter beschikking gesteld chassis zou worden gemonteerd. Gedaagde heeft in totaal € 55.000,- aan eiseres voldaan, maar stelt dat de werkzaamheden die op de factuur zijn vermeld, al waren inbegrepen in de oorspronkelijke opdracht. Eiseres vordert in conventie betaling van € 34.801,60, terwijl gedaagde in reconventie een bedrag van € 2.513,83 vordert, stellende dat hij te veel heeft betaald.

De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen het erover eens zijn dat er een afspraak was gemaakt voor de bouw van de kraan voor een bedrag van € 243.500,- exclusief btw. Gedaagde erkent dat er meerwerk is verricht, maar betwist dat de factuur voor het meerwerk terecht is. De rechtbank oordeelt dat eiseres gerechtigd was om de kosten voor het meerwerk in rekening te brengen, aangezien deze werkzaamheden niet waren opgenomen in de oorspronkelijke overeenkomst. De rechtbank wijst de vorderingen van gedaagde in reconventie af en veroordeelt gedaagde tot betaling van € 25.890,49 aan eiseres, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 april 2010. Tevens wordt gedaagde veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 3.023,17 worden begroot.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor partijen om duidelijke afspraken te maken over de reikwijdte van hun overeenkomsten en de gevolgen van meerwerk. De rechtbank heeft de vorderingen van gedaagde afgewezen, wat betekent dat hij als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten wordt veroordeeld.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 228037 / HA ZA 12-220
Vonnis van 31 oktober 2012
in de zaak van
vennootschap onder firma
[eiseres]
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J.A. van Laar te Woudenberg,
tegen
[gedaagde]
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. K.J.T. Boersma te Tiel.
Partijen zullen hierna [eiseres in conventie] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 27 juni 2012
- het proces-verbaal van comparitie van 20 september 2012.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [gedaagde] heeft met [eiseres in conventie] een overeenkomst gesloten met betrekking tot de koop van een Fassi autolaadkraan alsmede met betrekking tot de montage van die kraan op een door [gedaagde] ter beschikking gesteld chassis. Partijen hebben afgesproken dat de kraan door de importeur, [betrokkene] B.V. te [woonplaats], hierna [betrokkene], op het chassis zou worden gebouwd.
2.2. Bij de stukken bevindt zich een brief van [eiseres in conventie] aan [gedaagde], gedateerd 26 september 2008, betreffende “offerte t.b.v. de levering en montage van één Fassi autolaadkraan, type (…), op een door u ter onzer beschikking te stellen voertuig”. In de brief staat dat [eiseres in conventie] [gedaagde] een aanbieding doet voor de levering van de Fassi autolaadkraan in de daar beschreven uitvoering. De uitvoering is opgebouwd uit een standaarduitvoering en optionele uitvoeringen, gemonteerd op deze kraan. Voorts is in die brief opgenomen:
“De kraan zal worden opgebouwd op het door u aangeleverde, geschikte, voertuig (…). Het hulpchassis zal worden afgeleverd in de chassiskleur van de truck (geen metallic). (…) Het geheel wordt draaiend aan u afgeleverd.
Prijs: Fassi autolaadkraan € 242.350,00 zoals hierboven omschreven, inclusief opties en montage.”
Deze brief is door géén der partijen ondertekend.
2.3. De werkzaamheden hebben eind 2008 plaatsgevonden.
2.4. Nadat [betrokkene] zich jegens [eiseres in conventie] op een retentierecht beriep, heeft [gedaagde], conform het verzoek op de factuur van [eiseres in conventie] aan hem van 27 maart 2009, een bedrag van € 238.000,- rechtstreeks betaald op rekening van [betrokkene].
2.5. De kraan is, nadat [betrokkene] de kraan vervolgens had afgegeven aan [eiseres in conventie], door [eiseres in conventie] draaiklaar gemaakt. Vervolgens is de kraan, na overleg daarover tussen [eiseres] en [gedaagde], overgebracht naar [bedrijf Y]. [gedaagde] heeft daarna rechtstreeks, buiten [eiseres in conventie] om, contact gehad met [medewerker] van [bedrijf Y]. Bij de stukken bevindt zich voorts een factuur van [bedrijf Y] aan [eiseres in conventie] gedateerd 10 juni 2009 terzake van “Ginaf tbv [gedaagde], afbouw trekker RVS beplating enz” ter hoogte van € 31.044,72 inclusief btw. De kraan is op 14 juli 2009 aan [gedaagde] ter beschikking gesteld en op 17 september 2009 bij [betrokkene] gekeurd.
2.6. Bij factuur van 31 juli 2009 heeft [eiseres in conventie] bij [gedaagde] een bedrag in rekening gebracht van € 43.350 exclusief, € 51.586,50 inclusief btw, met als omschrijving “restant bedrag Fassi”. Bij factuur van 20 november 2009 heeft [eiseres in conventie] bij [gedaagde] een bedrag in rekening gebracht van € 24.625,20,- exclusief, € 29.303,99 inclusief btw, met als omschrijving “meerwerk tbv Ginaf met autolaadkraan Fassi (…) zoals verlichting spatborden etc zie factuur van [bedrijf Y] [woonplaats]”.
2.7. [gedaagde] heeft in totaal € 55.000,- aan [eiseres in conventie] voldaan, hetgeen, samen met het door [gedaagde] rechtstreeks aan [betrokkene] betaalde bedrag tot een totaal leidt van
€ 293.000,-.
3. Het geschil
in conventie en in reconventie
3.1. [eiseres in conventie] vordert in conventie samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 34.801,60 vermeerderd met rente en kosten. Zij legt daaraan ten grondslag dat [eiseres in conventie], conform de offerte van 26 september 2008, aan [gedaagde] een op een door [gedaagde] ter beschikking gesteld chassis gemonteerde kraan heeft geleverd. Er is bovendien meerwerk verricht voor [gedaagde], welk meerwerk is uitgevoerd door [bedrijf Y]. Dit meerwerk was niet begrepen in de overeenkomst, zodat uit dien hoofde [gedaagde] nog een bedrag verschuldigd is aan [eiseres in conventie], zo stelt zij.
3.2. [gedaagde] voert verweer.
3.3. [gedaagde] vordert in reconventie samengevat - veroordeling van [eiseres in conventie] tot betaling van € 2.513,83 vermeerderd met rente en kosten. Hij legt daaraan ten grondslag dat hij te veel aan [eiseres in conventie] heeft betaald. Hij betaalde immers, naast het bedrag aan [betrokkene], een bedrag van € 55.000,- aan [eiseres in conventie]. [gedaagde] erkent op drie onderdelen opdracht te hebben gegeven voor meerwerk, zulks tot een bedrag van € 756,- exclusief,
€ 899,64 inclusief btw, hetgeen volgens hem leidt tot het voormelde, in reconventie gevorderde, te veel aan [eiseres in conventie] betaalde bedrag.
3.4. [eiseres in conventie] betwist de vordering van [gedaagde] in reconventie.
3.5. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling in conventie en in reconventie
4.1. De vorderingen in conventie en in reconventie lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4.2. Ter beoordeling ligt allereerst voor wat partijen zijn overeengekomen. [eiseres in conventie] stelt dat de offerte van 26 september 2008 het sluitstuk vormde van onderhandelingen en dat dit de weergave vormt van hetgeen partijen hebben afgesproken. Daarnaast stelt hij dat [gedaagde] later opdracht heeft gegeven tot het uitvoeren van meerwerk, hetgeen feitelijk is uitgevoerd in overleg met en door [bedrijf Y]. Dit meerwerk maakt uitdrukkelijk geen deel uit van de oorspronkelijke overeenkomst, zo stelt [eiseres in conventie].
4.3. [gedaagde] betwist dat de offerte van 26 september 2008 een weergave vormt van hetgeen partijen zijn overeengekomen. Hij voert aan dat partijen mondeling zijn overeengekomen dat [eiseres in conventie] een volledig afgewerkte kraan zou afleveren voor de afgesproken prijs van € 243.350,-. Hij heeft de offerte van 26 september 2008 niet ondertekend omdat deze offerte geen juiste weergave van de afspraken vormde, zo heeft hij ter comparitie toegelicht. Het door [eiseres in conventie] als meerwerk aangeduide werk is geen meerwerk, maar werk dat behoort tot het afleveren van een volledig afgewerkte kraan. De afwerking was begrepen in de tussen partijen (mondeling) gesloten overeenkomst.
4.4. Los van de vraag of tussen partijen nu een schriftelijke of mondelinge overeenkomst is gesloten, vooropgesteld moet worden dat de overeenkomst kwalificeert als een gemengde overeenkomst met daarin de wezenlijke elementen van koop alsmede van aanneming van werk. Op grond van artikel 6:215 BW zijn dan ook de bepalingen voor koop, alsmede die voor aanneming van werk van toepassing.
4.5. De rechtbank stelt voorop dat partijen het er over eens zijn dat er een afspraak is gemaakt voor de bouw van een kraan voor een bedrag van € 243.500,-, exclusief btw, derhalve, volgens berekening van de rechtbank een bedrag van € 289.670,- inclusief btw. [gedaagde] erkent een bedrag aan meerwerk van € 899,64 inclusief btw, hetgeen tot een totaal door [gedaagde] verschuldigd bedrag leidt van € 290.569,64. [gedaagde] betaalde in totaal
€ 293.000,-, hetgeen, wanneer de redenering van [gedaagde] wordt gevolgd, tot de gevolgtrekking zou moeten leiden dat hij € 2.430,36 te veel heeft voldaan.
4.6. Kern van het geschil betreft de vraag of de factuur van 20 november 2009 van
€ 24.625,20 exclusief, € 29.303,99 inclusief btw, met als omschrijving “meerwerk tbv Ginaf met autolaadkraan Fassi (…) zoals verlichting spatborden etc zie factuur van [bedrijf Y] [woonplaats]” ziet op meerwerk, of dat, zoals [gedaagde] stelt, deze werkzaamheden waren begrepen in de oorspronkelijke opdracht aan [eiseres].
4.7. De eerste vraag die thans beantwoord moet worden is wat partijen nu zijn overeengekomen. [eiseres in conventie] heeft in dit kader ter comparitie aangevoerd dat de offerte van 26 september 2008 een sluitstuk vormde, nadat partijen over hetgeen in die offerte is weergegeven mondeling overeenstemming hadden bereikt. Die offerte vormt dan ook de weergave van hetgeen partijen zijn overeengekomen, aldus [eiseres in conventie]. [gedaagde] heeft daar tegenover gesteld dat hij, in zijn beleving, een “all in” prijs was overeengekomen en voorts dat hij er van uit ging dat de auto volledig afgewerkt zou worden geleverd. Hij heeft verder aangevoerd dat er al in 2007 met [eiseres in conventie] een afspraak was gemaakt over verkoop en montage van de kraan. Vaststaat dat het chassis van [gedaagde] eind 2008 naar [betrokkene] is gebracht en dat er op dat moment geen ander schriftelijk bescheid voor handen was dan de offerte van [eiseres in conventie] van 26 september 2008. Niet is gesteld of gebleken dat [gedaagde] in die periode bezwaren heeft geuit tegen de omschrijving van de werkzaamheden in dat schriftelijk stuk. De rechtbank stelt verder vast dat de kraan, nadat deze door de Jong op het chassis was gebouwd en overgebracht naar [eiseres in conventie], door [eiseres in conventie] draaiklaar is gemaakt zoals weergegeven in de offerte van 26 september 2008. Dat is door [gedaagde] ook niet betwist. Daarna is de kraan, in overleg met partijen, naar een derde, [bedrijf Y], overgebracht en heeft er nadere contact plaatsgehad tussen [gedaagde] en [bedrijf Y], buiten [eiseres in conventie] om. Gelet op deze feitelijke gang van zaken en de hierboven beschreven omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat [eiseres in conventie] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat hetgeen in de offerte van 26 september 2008 staat, een weergave vormt van hetgeen partijen zijn overeengekomen en dat hij derhalve uit hoofde van deze overeenkomst niet meer of anders behoefde te doen dan in die overeenkomst stond omschreven.
4.8. Artikel 7:755 BW bepaalt vervolgens dat in geval van door de opdrachtgever gewenste toevoegingen of veranderingen in het overeengekomen werk de aannemer slechts dan een verhoging van de prijs kan vorderen wanneer hij de opdrachtgever tijdig heeft gewezen op de noodzaak van een daaruit voortvloeiende prijsverhoging, tenzij de opdrachtgever die noodzaak uit zichzelf had moeten begrijpen. Dat er meerwerk heeft plaatsgevonden, in zoverre dat deze werkzaamheden niet waren opgenomen in de bovengenoemde offerte, is tussen partijen niet in geschil. [eiseres in conventie] heeft over het meerwerk ter comparitie verklaard dat toen de auto bij hem op het terrein stond, hij met [gedaagde] heeft besproken dat [gedaagde] nog meer toevoegingen wilde. Zij hebben toen besproken dat de auto daarvoor naar [bedrijf Y] zou gaan. Voorts heeft hij gezegd:
“Ik heb met die verdere toevoegingen geen bemoeienis gehad, dat is buiten [eiseres in conventie] omgegaan. [gedaagde] heeft daarover rechtstreeks contact gehad met [bedrijf Y]. Ik weet niet of ik heb gezegd tegen [gedaagde] dat het werk dat [gedaagde] nog wilde laten verrichten buiten de prijsafspraak zou vallen. Alles is te goeder trouw gegaan. In mijn beleving was het wel zo dat hij duidelijk meer wilde dan overeengekomen. Daarom heb ik hem naar [bedrijf Y] verwezen. Voor mij is evident dat de werkzaamheden die [bedrijf Y] verrichte meerwerk betreffen. Zo zouden de kisten, laden en bakken simpel zijn. Maar hij wilde luxere. Ook spatschermen zijn luxe opties. Over het spuiten van het chassis kan ik zeggen dat het chassis bij [betrokkene] met de roller en kwast was bijgewerkt, maar dat [gedaagde] het niet mooi genoeg vond en dat [bedrijf Y] het daarom heeft overgespoten”.
4.9. [eiseres in conventie] heeft op de factuur van [bedrijf Y], die ten grondslag ligt aan de factuur van [eiseres in conventie] van 20 november 2009, 7 kruisjes geplaatst voor werkzaamheden tot een bedrag van € 1.436,- exclusief btw. Uit een vergelijking tussen de meerwerkfactuur van [bedrijf Y] van 10 juni 2009 en de factuur van 20 november 2009 leidt de rechtbank af dat [eiseres in conventie] om die reden het (grotere) bedrag van € 1.462,80 exclusief btw niet bij [gedaagde] in rekening heeft gebracht. Deze werkzaamheden behelzen bedragen die niet als meerwerk mochten worden aangemerkt in de relatie tussen [eiseres in conventie] en [gedaagde], omdat die zeven items onderdeel vormden van de in september 2008 gesloten overeenkomst, aldus [eiseres in conventie]. [gedaagde] erkent van drie andere posten ter hoogte van in totaal € 756,- exclusief btw dat dit meerwerk betreft. Het geschil spitst zich dan nog toe op de overige op die factuur genoemde werkzaamheden. De omschrijving van de werkzaamheden op de factuur van [bedrijf Y] van 10 juni 2009 ziet op andere werkzaamheden dan die zijn opgenomen in de offerte van 26 september 2008. De hoeveelheid posten en de omvang van het bedrag voor die werkzaamheden duidt naar het oordeel van de rechtbank ook op relatief omvangrijke werkzaamheden. Gelet op de verklaring van [eiseres in conventie], het inschakelen van een derde partij, [bedrijf Y], en het met de werkzaamheden gemoeide bedrag had [gedaagde] naar het oordeel van de rechtbank uit zichzelf de noodzaak moeten begrijpen van een verhoging van de prijs. De conclusie luidt dan ook dat [gedaagde] gehouden is tot voldoening van de meerwerkfactuur, zulks onder aftrek van het bedrag van € 3.4130,-, welk bedrag door [gedaagde] reeds op die factuur werd betaald. [gedaagde] zal dan ook worden veroordeeld tot betaling van een bedrag ter hoogte van, zoals gevorderd, € 25.890,49.
4.10. [eiseres in conventie] heeft over de hoofdsom wettelijke handelsrente gevorderd berekend tot de dag der dagvaarding en zich daarbij beroepen op de betalingstermijn zoals genoemd onder de factuur. De rechtbank overweegt dat als uitgangspunt bij een handelsovereenkomst zoals de onderhavige heeft te gelden hetgeen is bepaald in art. 6:119a BW. Gesteld noch gebleken is evenwel dat voor (de factuur ter zake van) meerwerk een uiterste dag van betaling is overeengekomen. [gedaagde] heeft voorts aangevoerd dat hij de factuur van 20 november 2009 pas eind februari 2010 heeft ontvangen. De rechtbank zal ingevolge art. 6:119a lid 2 sub a BW de wettelijke handelsrente toewijzen vanaf 1 april 2010.
4.11. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen. [eiseres in conventie] heeft niet (voldoende onderbouwd) gesteld dat zij deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt en dat die kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
4.12. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres in conventie] worden begroot op:
- dagvaarding € 76,17
- griffierecht 1.789,00
- salaris advocaat 1.158,00 (2,0 punten × tarief € 579,00)
Totaal € 3.023,17
4.13. Uit voorgaande vloeit voort dat [gedaagde] niets te vorderen heeft van [eiseres in conventie], zodat de vordering van [gedaagde] in reconventie zal worden afgewezen. [gedaagde] zal als de in reconventie in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres in conventie] worden begroot op 1 punt maal factor 0,5 maal € 579,-, derhalve op € 289,50.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1. veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres in conventie] te betalen een bedrag van € 25.890,49 (vijfentwintig duizendachthonderdnegentig euro en negenenveertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119a BW over het toegewezen bedrag met ingang van 1 april 2010 tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres in conventie] tot op heden begroot op € 3.023,17,
5.3. verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.5. wijst de vorderingen af,
5.6. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres in conventie] tot op heden begroot op € 289,50.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.M.Th. Quaadvliet en in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2012.