ECLI:NL:RBARN:2012:BY4218

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
31 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
228629
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding wegens onrechtmatige overheidsdaad verjaard

In deze zaak vorderde eiser, een agrarisch ondernemer, schadevergoeding van de Gemeente West Maas en Waal wegens onrechtmatige handelingen die hij in 1997 zou hebben ondervonden. Eiser stelde dat de Gemeente onjuiste toezeggingen had gedaan over de uitbreidingsmogelijkheden van zijn bedrijf en dat zij haar handhavingplicht had geschonden door een illegale kampeerboerderij te gedogen. De procedure begon met een tussenvonnis op 1 augustus 2012 en een comparitie op 24 september 2012. Tijdens de comparitie erkende eiser dat hij geen weerwoord kon geven op het verjaringsverweer van de Gemeente, wat leidde tot de suggestie van de rechter om direct vonnis te wijzen. De rechtbank oordeelde dat de vordering van eiser was verjaard, waardoor hij niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn verzoek om een verklaring voor recht dat de Gemeente onrechtmatig had gehandeld. De overige vorderingen werden afgewezen en eiser werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de Gemeente op € 8.781,00 werden begroot. Het vonnis werd uitgesproken door mr. J.R. Veerman op 30 oktober 2012.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 228629 / HA ZA 12-264
Vonnis van 30 oktober 2012
in de zaak van
[eiseres]
eiseres,
advocaat mr. J. van Groningen te Middelharnis,
tegen
openbare rechtspersoon
GEMEENTE WEST MAAS EN WAAL,
gevestigd te [werknemer],
gedaagde,
advocaat mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem, behandelend advocaat mr. R.D. Boesveld.
Partijen zullen hierna [eiser] (mannelijk enkelvoud) en de Gemeente genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 1 augustus 2012
- het proces-verbaal van comparitie van 24 september 2012.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Vanaf 1976 exploiteert [eiser] een agrarisch bedrijf op het perceel [adres] 7 in [werknemer]. Het perceel is gelegen naast het perceel [adres] 9, dat toentertijd toebehoorde aan de familie [betrokkene 1]. Op het perceel [adres] 9 was toentertijd een agrarisch bedrijf gevestigd. Vanaf 1971 is er tevens een kampeerboerderij (genaamd “[naam kampeerboerderij]”) op het perceel gevestigd en is de exploitatie van het agrarisch bedrijf op enig moment geheel gestaakt. Het perceel [adres] was planologisch bezien agrarisch bestemd zodat de kampeerboerderij derhalve illegaal op het terrein werd geëxploiteerd.
2.2. Vanaf 1985 is de kampeerboerderij toegestaan op grond van een door de Gemeente afgegeven gedoogbeschikking. Vanaf 1992 is de kampeerboerderij verhuurd aan de familie [betrokkene 2] waardoor de gedoogbeschikking krachtens de daaraan gestelde voorwaarden zou komen te vervallen. Met een beslissing van het college van B&W van de Gemeente van
15 december 1992 op een bezwaar van de familie [betrokkene 1] en [betrokkene 2], is bepaald dat de hiervoor bedoelde gedoogbeschikking onverkort van kracht blijft omdat de verhuur niet een wijziging van de activiteiten van het bedrijf tot gevolg had en binnen de door de gedoogbeschikking voorgeschreven grenzen viel en zou blijven vallen.
2.3. De kampeerboederij is in 1997 verkocht aan de familie [betrokkene 2]. Hierdoor kwam de gedoogbeschikking te vervallen. De kampeerboederij werd echter zonder een nieuwe gedoogbeschikking voortgezet.
2.4. Reeds daarvoor, vanaf begin 1996, heeft de Gemeente een aanvang genomen met een procedure tot herziening van het bestemmingsplan. In het bestemmingsplan is ten aanzien van het perceel [adres] 9 naast een agrarische bestemming een medegebruik als kampeerboerderij toegestaan, meer specifiek “het gelegenheid geven tot het houden van recreatief nachtverblijf in gebouwen deel uitmakend van een agrarisch bedrijf, alsmede in als kamphuis of blokhut aan te merken werken voor een al dan niet aaneengesloten periode van ten hoogste honderd dagen”.
2.5. In dezelfde periode had [eiser] het voornemen om zijn agrarisch bedrijf uit te breiden. Omdat hij vreesde dat de wijziging van het bestemmingsplan ten aanzien van de kampeerboerderij, in het bijzonder de legalisering van de kampeerboerderij, gevolgen zou hebben voor deze plannen heeft hij bij brief van 27 mei 1997 een zienswijze tegen de herziening van het bestemmingsplan ingediend bij de Gemeente.
2.6. De Gemeente heeft bij brief van 3 december 1997 aan [eiser] laten weten dat de gemeenteraad het bestemmingsplan op 12 november 1997 ongewijzigd heeft goedgekeurd, althans dat er geen wijzigingen zijn aangebracht naar aanleiding van de zienswijze van [eiser]. Meer specifiek is de volgende passage uit die brief van belang:
In het kader van de ruimtelijke ordening is de door u aangeduide problematiek niet aan de orde. Het perceel [adres] 9 is agrarisch bestemd (met bouwperceel) met als medegebruik een kampeerboerderij in de bestaande bedrijfsbebouwing. (…) Overigens heeft de gemeenteraad in het kader van het gebiedsgericht milieubeleid op grond van de nieuwe richtlijn Veehouderij en Stankhinder 1996, het onderhavige gebied aangewezen als categorie IV-gebied. Mede hierdoor levert het bedrijf [naam kampeerboerderij] als verblijfsrecreatieve instelling niet meer belemmeringen dan een mogelijke burgerwoning.
2.7. [eiser] heeft na de onder 2.6. genoemde brief van de Gemeente berust in de wijziging van de bestemming van het perceel [adres] 9.
2.8. Op 3 februari 1998 heeft [eiser] een aanvraag gedaan voor een milieuvergunning voor het uitbreiden van haar agrarisch bedrijf met 22.500 scharrelkippen. De vergunning is met een besluit van de Gemeente van 11 december 1998 geweigerd, welk besluit door de Afdeling Bestuursrechtspraak bij uitspraak van 4 juli 2001 als rechtmatig is beoordeeld. Grondslag voor de weigering is dat uitgaande van het feitelijk gebruik van de kampeerboerderij, deze, met een verwijzing naar jurisprudentie omtrent de categorie-indeling in de richtlijn Veehouderij en Stankhinder 1996, moet worden aangemerkt als een categorie I object in de zin van de vermelde richtlijn.
2.9. Naar aanleiding van de vermelde uitspraak van de Afdeling heeft [eiser] op 20 februari 2003 een verzoek om handhaving bij de Gemeente ingediend. Naar aanleiding van het verzoek heeft de Gemeente, mede naar aanleiding van een inspectie op 27 oktober 2003, vastgesteld dat er sprake is van een illegale situatie. Bij besluit van 20 januari 2004 schrijft zij aan [betrokkene 2] voor, het gebruik van de kampeerboerderij in overeenstemming te brengen met de bestemmingsplanvoorschriften.
2.10. [betrokkene 2] heeft tegen voormeld besluit beroep aangetekend bij de Rechtbank Arnhem. Bij beschikking van 3 februari 2005 is het besluit vernietigd in die zin dat de Gemeente een nieuwe beslissing moest nemen waarbij zij bij handhavend optreden de onevenredige nadelen die verbonden zijn aan de handhaving aan [naam kampeerboerderij] dient te compenseren. Naar aanleiding van deze beslissing is de Gemeente niet meer tot handhaving overgegaan.
2.11. ARAG heeft namens [eiser] de Gemeente bij brief van 12 februari 2007 aansprakelijk gesteld en verzocht om de door [eiser] geleden schade als gevolg van het hem weigeren van de vergunning te vergoeden, voorlopig begroot op € 669,702,00.
2.12. De Gemeente heeft alle aansprakelijkheid van de hand gewezen en is niet tot de betaling van de gevraagde vergoeding overgegaan.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert samengevat – een verklaring voor recht dat de Gemeente onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door hem in 1997 onjuiste toezeggingen te doen omtrent de mogelijkheden tot uitbreiding van zijn bedrijf en/of haar beginselplicht tot handhaving te schenden door de kampeerboerderij te gedogen, en de Gemeente te veroordelen tot vergoeding van haar schade, begroot op € 669.702,00, te vermeerderen met rente en kosten.
3.2. De Gemeente voert het verweer, voor zover hier van belang, dat de vordering van [eiser] is verjaard.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Tijdens de comparitie van partijen is zijdens [eiser] naar voren gebracht dat hij tegen het verjaringsverweer geen feitelijk of juridisch onderbouwd weerwoord kan geven, dit bij gebreke van documentatie waaruit kan volgen dat de verjaring (door ARAG namens [eiser]) zou zijn gestuit. Hierin ligt de erkenning besloten dat de vordering is verjaard. Gelet hierop heeft de rechter tijdens de comparitie gesuggereerd dat een meer inhoudelijke behandeling achterwege zou kunnen blijven en in de zaak direct vonnis wordt gewezen. Partijen hebben daarin bewilligd.
4.2. Met het voorgaande zal de vordering tot schadevergoeding worden afgewezen om reden dat deze is verjaard. [eiser] zal in zijn vordering tot een verklaring voor recht dat de Gemeente onrechtmatig heeft gehandeld niet-ontvankelijk worden verklaard bij gebreke van een voldoende belang van [eiser] daarbij, waarbij in aanmerking is genomen hetgeen tijdens de comparitie van partijen door [eiser] ten aanzien van de verjaring van de schadevordering naar voren is gebracht.
4.3. [eiser] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. Deze worden aan de zijde van de Gemeente begroot op € 3.621.00 voor het griffierecht en
€ 5.160,00 (2 punten x tarief 7) voor salaris advocaat.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in de door hem gevraagde verklaring voor recht,
5.2. wijst de overige vorderingen af,
5.3. veroordeelt [eiser] in de kosten van de procedure, aan de zijde van de Gemeente begroot op € 8.781,00 , te voldoen binnen 14 dagen na dit vonnis, bij gebreke waarvan over dit bedrag de wettelijke rente zal zijn verschuldigd,
5.4. verklaart het onder 5.3. bepaalde uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Veerman en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2012.