ECLI:NL:RBARN:2012:BY4696

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
29 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/701094-11
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een verdachte voor verkeersdelicten en mishandeling van een opsporingsambtenaar

De rechtbank Arnhem heeft op 29 november 2012 uitspraak gedaan in de zaak tegen een 33-jarige man uit Huissen, die werd beschuldigd van het in gevaar brengen van een opsporingsambtenaar en mishandeling. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand, met bijzondere voorwaarden, en een werkstraf van 120 uur. Daarnaast kreeg hij een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 6 maanden. De zaak kwam voort uit een incident op 14 april 2011, waarbij de verdachte met een tractor reed terwijl de verbalisant zich aan de buitenkant bevond. De rechtbank oordeelde dat de verdachte risico's had genomen door met hoge snelheid te rijden en door rood te rijden, maar dat de kans op ernstig letsel niet aanmerkelijk was. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan dwang door feitelijkheden en mishandeling, maar sprak hem vrij van het primair tenlastegelegde feit. De benadeelde partij, de verbalisant, kreeg een schadevergoeding van €750,- toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere veroordelingen en de aanbevelingen van de reclassering.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Promis II
Parketnummer : 05/701094-11
Data zittingen : 30 maart 2012 (politierechtzitting) en 15 november 2012
Datum uitspraak : 29 november 2012
TEGENSPRAAK
Vonnis van de meervoudige kamer in de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum],
adres : [adres]
plaats : [woonplaats].
Raadslieden : mr. C.L.P.J. Crombag en mr. P.J.F.M. de Kerf, beiden advocaat te Nijmegen.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. Primair
hij op of omstreeks 14 april 2011 te Ubbergen en/of te Beek, gemeente Ubbergen ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om [slachtoffer], opsporingsambtenaar van politie, die was belast met surveillance en/of algemene politiedienst en aldus en in elk geval gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, opzettelijk van het leven te
beroven, althans opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen opzettelijk met een door hem bestuurde tractor met aanhangwagen vanuit stilstand is weggereden over de Rijksweg N325, terwijl genoemde [slachtoffer] zich bevond op een van de treeplanken aan de (linker)buitenzijde van die tractor (waarbij die [slachtoffer] slechts beperkte mogelijkheden had om zich vast te houden)
en/of (vervolgens) met maximale snelheid, althans met een snelheid van ongeveer 50 kilometer per uur, in elk geval met een - gezien de omstandigheden - (te) hoge snelheid zijn weg is blijven vervolgen over die Rijksweg, (terwijl die [slachtoffer] zich nog steeds aan de (linker) buitenzijde van die tractor bevond)
en/of (vervolgens), gekomen bij de (drukke/grote) kruising of splitsing van die weg met de Verbindingsweg en de Sint Hubertusweg, welke kruising is beveiligd met verkeerslichten, het voor hem, verdachte, geldende rode verkeerslicht heeft genegeerd en/of die kruising met maximale snelheid, althans met een snelheid van ongeveer 50 kilometer per uur, in elk geval met een - gezien de omstandigheden - (te) hoge snelheid is opgereden
en/of (daarbij) die kruising met grote onvoorzichtigheid is genaderd, opgereden en/of over gestoken, waarbij/terwijl van rechts naderend (door groen licht rijdend) verkeer voor het voertuig van verdachte (sterk) af diende te remmen (om een aanrijding met de door verdachte bestuurde tractor te voorkomen) (terwijl die [slachtoffer] zich nog steeds aan de (linker) buitenzijde
van die tractor bevond)
en/of (vervolgens), gekomen ter hoogte van een in die weg opgezette/opgerichte wegblokkade (in de vorm van een politievoertuig) met maximale snelheid, althans met een snelheid van ongeveer 50 kilometer per uur, in elk geval met een - gezien de omstandigheden - (te) hoge snelheid om die wegblokkade is heengereden door (abrupt) naar rechts te sturen en/of de rechts naast die weg gelegen berm in te rijden en vervolgens weer (abrupt) naar links te sturen en/of die weg weer op te rijden,
terwijl gedurende de gehele, althans gedurende een (groot) gedeelte van de rit voortdurend het gevaar bestond, dat die [slachtoffer] van/uit die tractor zou vallen en daarbij om het leven te komen, althans zwaar lichamelijk letsel op te lopen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 14 april 2011 te Ubbergen en/of te Beek in de gemeente Ubbergen, [slachtoffer], door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die [slachtoffer], wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen of te dulden, hierin bestaande dat verdachte die [slachtoffer], terwijl die zich bevond
aan de buitenzijde van en/of in een door verdachte bestuurde tractor met aanhangwagen, heeft gedwongen aan de buitenzijde van en/of in die tractor te (ver)blijven door als bestuurder van die tractor met aanhangwagen vanuit stilstand weg te rijden over de Rijksweg N325 en/of (vervolgens) met maximale snelheid, althans met een snelheid van ongeveer 50 kilometer per uur, in elk geval met een - gezien de omstandigheden - (te) hoge snelheid zijn weg over een grote afstand, althans geruime afstand te blijven vervolgen over die Rijksweg, waarbij die [slachtoffer] niet de gelegenheid heeft gehad en/of door verdachte niet in de gelegenheid is gesteld die tractor te verlaten, terwijl die [slachtoffer] dit (uitdrukkelijk) wel wilde en dit ook (uitdrukkelijk) in de richting van verdachte had kenbaar gemaakt;
2.
hij op of omstreeks 14 april 2011 te Ubbergen, opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten opsporingsambtenaar [slachtoffer], die was belast met surveillance en/of algemene politiedienst en aldus en in elk geval gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, heeft geslagen en/of gestompt, waardoor voornoemde ambtenaar letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3.
hij op of omstreeks 14 april 2011 te Ubbergen en/of te Beek, gemeente Ubbergen als bestuurder van een motorrijtuig met beperkte snelheid (tractor) met aanhangwagen,
terwijl [slachtoffer], opsporingsambtenaar van politie, zich bevond op een van de treeplanken aan de (linker)buitenzijde van die tractor (waarbij die [slachtoffer] slechts beperkte mogelijkheden had om zich vast te houden),
met dat motorrijtuig met aanhangwagen vanuit stilstand is weggereden over de Rijksweg N325 en aldus met dat motorrijtuig met aanhangwagen over die weg heeft gereden
en/of (vervolgens) met maximale snelheid, althans met een snelheid van ongeveer 50 kilometer per uur, in elk geval met een - gezien de omstandigheden - (te) hoge snelheid zijn weg is blijven vervolgen over die Rijksweg
en/of (daarbij) de ter plaatse voor het door hem bestuurde motorrijtuig geldende maximum snelheid van 25 kilometer per uur, met 25 kilometer per uur, in elk geval (aanzienlijk) heeft overschreden
en/of (vervolgens), gekomen bij de (drukke/grote) kruising of splitsing van die weg met de Verbindingsweg en de Sint Hubertusweg, welke kruising is beveiligd met verkeerslichten, het voor hem, verdachte, geldende rode verkeerslicht heeft genegeerd
en/of (daarbij) geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers niet is gestopt voor een voor zijn rijrichting bestemd driekleurig verkeerslicht dat rood licht uitstraalde
en/of die kruising met onverminderde en/of maximale snelheid, althans met een snelheid van ongeveer 50 kilometer per uur, in elk geval met een - gezien de omstandigheden - (te) hoge snelheid is opgereden
en/of (daarbij) die kruising (met grote onvoorzichtigheid, in elk geval met onvoldoende voorzichtigheid) is genaderd, opgereden en/of over gestoken, terwijl er op die kruising verkeer naderde, dat (om een aanrijding met het door verdachte bestuurde motorrijtuig te voorkomen) voor het door verdachte bestuurde motorrijtuig (af) moest remmen
en/of (vervolgens), (terwijl genoemde [slachtoffer] zich inmiddels staand in de cabine van het door hem bestuurde motorrijtuig bevond) gekomen ter hoogte van een in die weg opgezette/opgerichte wegblokkade (in de vorm van een politievoertuig) met maximale snelheid, althans met een snelheid van ongeveer 50 kilometer per uur, in elk geval met een - gezien de omstandigheden - (te) hoge snelheid om die wegblokkade is heengereden door (abrupt) naar rechts te sturen en/of de rechts naast die weg gelegen berm in te rijden en vervolgens weer (abrupt) naar links te sturen en/of die weg weer op te rijden, (terwijl (voortdurend) het gevaar bestond, dat die [slachtoffer] uit/van dat motorijtuig zou vallen en/of (daarbij) om het leven te komen, althans zwaar lichamelijk letsel op zou lopen),
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 30 maart 2012 door de Politierechter verwezen naar de Meervoudige Kamer. Daar is de zaak op 15 november 2012 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mrs. C.L.P.J. Crombag en P.J.F.M. de Kerf, advocaten te Nijmegen.
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd en is ter terechtzitting verschenen [slachtoffer] met als gemachtigde [naam gemachtigde].
De officier van justitie, mr. S. Planting, heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadslieden hebben het woord ter verdediging gevoerd.
2.a. Ontvankelijkheid Openbaar Ministerie
Raadsman De Kerf heeft bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard met betrekking tot de strafeis voor zover deze hoger is dan de maximale straf die kan worden opgelegd door de Politierechter. Verdachte is in eerste instantie gedagvaard om voor de Politierechter te verschijnen en mocht op grond van het vertrouwensbeginsel ervan uitgaan dat de zaak door de Politierechter zou worden afgedaan. Nu uit het proces-verbaal niet volgt dat de verwijzing naar de Meervoudige Kamer mede op verzoek van het Openbaar Ministerie is geschied, is de verdediging van mening dat de strafeis niet hoger mag zijn dan door de Politierechter kan worden opgelegd.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Conform de wet en geldende jurisprudentie is het niet mogelijk het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren ten aanzien van een deel van de gerekwireerde strafeis. Het staat de Officier van Justitie vrij om na verwijzing naar de Meervoudige Kamer die straf te eisen die hij of zij passend vindt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is.
3. De beslissing inzake het bewijs
Ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 14 april 2012 reed verdachte met zijn tractor (merk New-Holland, kleur blauw met daarachter gekoppeld een gele twee-assige kiepwagen) met een snelheid van 50 kilometer per uur over de N325, terwijl verbalisant [slachtoffer] op de bovenste treeplank aan de linkerbuitenzijde van die tractor stond. [slachtoffer] hield zich met zijn linkerhand vast aan een beugel in de portieropening van de cabine. Verdachte is, zonder zijn snelheid te verminderen, vervolgens over de kruising van N325 met de Verbindingsweg en de Sint Hubertusweg gereden. Na het passeren van deze kruising is [slachtoffer] via de treeplank omhoog de cabine in geklommen en heeft met zijn rechterhand iets van een zonnescherm boven de voorruit van de cabine van de tractor gepakt. [slachtoffer] heeft de cabinedeur gesloten.
Iets verder op deze Rijksweg, bij de grensovergang met Duitsland, stond een door de politie opgezette wegblokkade. Verdachte heeft, eenmaal aangekomen bij de opgezette wegblokkade, met dezelfde snelheid naar rechts gestuurd en is de naast die weg gelegen berm ingereden. Daarop heeft hij naar links gestuurd en is weer de weg opgereden.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat de tenlastegelegde feiten 1 primair, 2 en 3 wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Ten aanzien van de feiten 1 primair en 3 heeft zij verwezen naar de processen-verbaal van bevindingen en de verklaring van verdachte. Zij acht bewezen dat – terwijl verdachte veel te hard reed met zijn tractor – verbalisant [slachtoffer] aan de zijkant van de tractor hing. Verdachte is daarbij door rood gereden, terwijl er op de weg die hij kruiste verkeer aan kwam. Verdachte is met zijn tractor vervolgens om de wegblokkade van de politie gereden. Door op deze wijze te rijden heeft verdachte, aldus de officier van justitie, de aanmerkelijk kans aanvaard dat [slachtoffer] van de tractor af zou vallen en hierdoor zou komen te overlijden, danwel zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde, de mishandeling van [slachtoffer], heeft de officier van justitie verwezen naar het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen. Tevens heeft verdachte verklaard dat hij de arm van [slachtoffer] heeft vastgepakt. De officier van justitie acht de verklaring van de verbalisant geloofwaardiger.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gemotiveerd betoogd dat de processen-verbaal van [verbalisant1] en [verbalisant2] op sommige punten inconsistent zijn en heeft ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde aangevoerd dat het feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Verdachte had geen opzet op het plegen van dit delict. Uit het dossier (pagina’s 28 en 30) volgt dat verdachte niet het (voorwaardelijk) opzet op de dood, dan wel op zwaar lichamelijk letsel, van [slachtoffer] heeft gehad. Voorts kan niet worden vastgesteld dat verdachte gevaarzettend heeft gereden, danwel door rood is gereden. Volgens de raadsvrouw volgt uit de verklaringen van getuigen [getuige1] en [getuige2] dat zij geen enkel vermoeden hadden van een mogelijke gevaarzetting of ongewenste situatie op de tractor. Getuige [getuige1] heeft daarbij verklaard dat hij de tractor voorrang moest geven, nu hij een rood verkeerslicht had. Tevens hebben getuigen [getuige1] en [getuige2] niets verklaard over remmen, danwel claxonneren door de bestuurder van de bestelbus die bij de kruising stond. Op het moment van het passeren van de wegblokkade die was opgezet door de politie bevond [slachtoffer] zich in de cabine van de tractor (dossier pagina’s 12, 15, 19 en 29).
Met betrekking tot het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft de verdediging bepleit dat ook dit feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Uit het dossier volgt volgens de raadsvrouw niet dat er sprake was van geweld of andere feitelijkheden waardoor verbalisant [slachtoffer] ergens toe is gedwongen. Dwang kan daarom niet bewezen worden.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte enkel in een reflex de arm van [slachtoffer] heeft gepakt. Verdachte had dan ook geen opzet op het toebrengen van pijn of lichamelijk letsel aan [slachtoffer]. Nu een medische rapportage ontbreekt, kan ook dit feit – aldus de verdediging – niet wettig en overtuigend bewezen worden.
De raadsvrouw heeft met betrekking tot het onder 3 tenlastegelegde bepleit dat de concretisering van het gevaar en/of de hinder niet uit het dossier volgt. Daarbij is het enkel maken van één verkeersfout onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. Het door rood rijden, dat wordt betwist door de verdediging, zou onvoldoende zijn om het gevaar te bewijzen.
De beoordeling door de rechtbank
Vrijspraak feit 1 primair
De rechtbank is van oordeel dat het tenlastegelegde onder feit 1 primair niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Uit de vaststaande feiten volgt dat verdachte op 14 april 2012 heeft gereden met een snelheid van 50 kilometer per uur, terwijl [slachtoffer] aan de buitenkant van zijn tractor stond. De officier van justitie heeft betoogd dat [slachtoffer] aan de buitenkant van de tractor hing, toen verdachte ging rijden. Dit volgt echter niet uit het dossier. [slachtoffer] stond aan de buitenkant op het treeplankje van de tractor en hield zich met zijn linkerhand vast aan de beugel in de portieropening van de cabine, zo heeft hij zelf verklaard. Getuige [getuige2] heeft verklaard dat zij zag dat de man goed stabiel op de treeplank stond. Dat [slachtoffer] goed stabiel stond, leidt de rechtbank ook af uit het feit dat [slachtoffer] in staat is geweest om gedurende de hele rit zijn portofoon te blijven bedienen.
Na het passeren van de kruising is [slachtoffer] de cabine in geklommen en heeft hij de deur gesloten. Vanaf dat moment is er dus geen risico meer geweest dat [slachtoffer] van de tractor af zou vallen. Na de kruising is verdachte om de roadblock heengereden. [slachtoffer] zat toen in de cabine.
Verdachte heeft op een aantal momenten tijdens de rit risico’s genomen. In de eerste plaats toen hij ging rijden met [slachtoffer] aan de buitenkant van de tractor. In de tweede plaats toen hij de kruising passeerde en daarbij door rood reed. Dat het stoplicht voor verdachte rood was, leidt de rechtbank af uit de verklaring van [slachtoffer], die op ambtseed is opgemaakt. Het verweer dat verdachte op dit punt heeft gevoerd, wordt verworpen. Ten derde heeft verdachte een risico genomen, toen hij de roadblock ontweek.
Het nemen van risico’s in het verkeer, en in het bijzonder de risico’s die verdachte in deze concrete zaak heeft genomen, leidt echter niet automatisch tot de conclusie dat verdachte met het nemen van deze risico’s de aanmerkelijke kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. Gezien de hierboven genoemde feiten, is de rechtbank van oordeel dat de kans op de dood, dan wel op zwaar lichamelijk letsel, in deze zaak wel aanwezig is geweest, maar niet aanmerkelijk is te noemen. [slachtoffer] stond in eerste instantie stevig op de treeplank. Er is dan een kans dat hij toch van de tractor valt en tussen de wielen van de tractor of de aanhanger komt, maar deze kans is niet aanmerkelijk te noemen. Hetzelfde geldt voor het rijden door rood op de kruising. Om tot het oordeel te komen dat er daarbij een aanmerkelijk kans op de dood, dan wel op zwaar lichamelijk letsel, heeft bestaan, is – minst genomen – meer informatie nodig over de positie van het overige verkeer. Die informatie ontbreekt.
Ten slotte overweegt de rechtbank dat het dossier onvoldoende bevat op basis waarvan de conclusie kan worden getrokken dat verdachte een mogelijk aanmerkelijke kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard.
Bewezenverklaring feiten 1 subsidiair, 2 en 3
Uit de hier bovenomschreven vaststaande feiten volgt dat verdachte met maximale snelheid – zijnde 25 kilometer harder dan officieel toegestaan voor een tractor – over de N325 is gereden, terwijl [slachtoffer] tot na de kruising aan de buitenkant van de tractor op de bovenste treeplank stond. Na het passeren van de kruising is [slachtoffer] de cabine in geklommen. Verbalisant [slachtoffer] heeft meerdere keren aan verdachte kenbaar gemaakt dat hij deze situatie niet wilde.
Door op deze wijze te rijden, heeft verdachte [slachtoffer] gedwongen om aan de buitenzijde van de tractor en later in deze tractor te verblijven, terwijl deze reed. Verdachte heeft [slachtoffer] niet in de gelegenheid gesteld de tractor te verlaten, terwijl [slachtoffer] dat wel wilde.
De rechtbank is van oordeel dat het onder 1 subsidiair, dwang door feitelijkheden, wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Gezien de bovenomschreven gedragingen is de rechtbank tevens van oordeel dat verdachte gevaar en hinder op de weg heeft veroorzaakt. Hij is op de kruising van N325 met de Verbindingsweg en de Sint Hubertusweg niet is gestopt voor het rode stoplicht. De verklaringen van [slachtoffer] en verdachte komen grotendeels overeen, maar verdachte heeft verklaard dat hij niet meer weet of hij door het rode licht is gereden danwel of anderen moesten remmen. De rechtbank gaat uit van de verklaring van aangever [slachtoffer]. Zijn verklaring is consistent en geloofwaardig. De rechtbank is daarom van oordeel dat het onder 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Verdachte heeft ontkend dat hij [slachtoffer] heeft geslagen. Hij zou op het moment dat [slachtoffer] met zijn handen naar de zonneklep ging, deze hebben weggeduwd. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij op het moment dat hij de cabine van de tractor instapte, met zijn rechterhand iets van een zonnescherm vastpakte. Op dat moment gaf verdachte hem met zijn linkerhand met kracht een klap in zijn gezicht. Hij voelde daarop een hevige pijn in zijn mond.
De rechtbank acht op basis van deze op ambtseed opgemaakte verklaring wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft geslagen, waardoor [slachtoffer] pijn heeft ondervonden.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten 1 subsidiar, 2 en 3 heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
Feit 1 subsidiair:
hij op 14 april 2011 te Ubbergen en te Beek in de gemeente Ubbergen, [slachtoffer], door enige feitelijkheid gericht tegen die [slachtoffer], wederrechtelijk heeft gedwongen iets te dulden, hierin bestaande dat verdachte die [slachtoffer], terwijl die zich bevond
aan de buitenzijde van en/of in een door verdachte bestuurde tractor met aanhangwagen, heeft gedwongen aan de buitenzijde van en/of in die tractor te (ver)blijven door als bestuurder van die tractor met aanhangwagen vanuit stilstand weg te rijden over de Rijksweg N325 en zijn weg over een geruime afstand te blijven vervolgen over die Rijksweg, waarbij die [slachtoffer] niet de gelegenheid heeft gehad en door verdachte niet in de gelegenheid is gesteld die tractor te verlaten, terwijl die [slachtoffer] dit (uitdrukkelijk) wel wilde en dit ook (uitdrukkelijk) in de richting van verdachte had kenbaar gemaakt;
Feit 2:
hij op 14 april 2011 te Ubbergen, opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten opsporingsambtenaar [slachtoffer], die was belast met surveillance en/of algemene politiedienst en aldus en in elk geval gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, heeft geslagen , waardoor voornoemde ambtenaar pijn heeft ondervonden;
Feit 3:
hij op 14 april 2011 te Ubbergen en te Beek, gemeente Ubbergen als bestuurder van een motorrijtuig met beperkte snelheid (tractor) met aanhangwagen,
terwijl [slachtoffer], opsporingsambtenaar van politie, zich bevond op een van de treeplanken aan de (linker)buitenzijde van die tractor
met dat motorrijtuig met aanhangwagen vanuit stilstand is weggereden over de Rijksweg N325 en aldus met dat motorrijtuig met aanhangwagen over die weg heeft gereden
en (vervolgens) met maximale snelheid, zijn weg is blijven vervolgen over die Rijksweg
en (daarbij) de ter plaatse voor het door hem bestuurde motorrijtuig geldende maximum snelheid van 25 kilometer per uur, met 25 kilometer per uur, heeft overschreden
en (vervolgens), gekomen bij de (drukke/grote) kruising van die weg met de Verbindingsweg en de Sint Hubertusweg, welke kruising is beveiligd met verkeerslichten, het voor hem, verdachte, geldende rode verkeerslicht heeft genegeerd
en (daarbij) geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers niet is gestopt voor een voor zijn rijrichting bestemd driekleurig verkeerslicht dat rood licht uitstraalde
en die kruising met onverminderde en maximale snelheid, is opgereden
en (daarbij) die kruising (met grote onvoorzichtigheid, is genaderd, opgereden en/of over gestoken, terwijl er op die kruising verkeer naderde, dat (om een aanrijding met het door verdachte bestuurde motorrijtuig te voorkomen) voor het door verdachte bestuurde motorrijtuig (af) moest remmen
en (vervolgens), (terwijl genoemde [slachtoffer] zich inmiddels staand in de cabine van het door hem bestuurde motorrijtuig bevond) gekomen ter hoogte van een in die weg opgezette/opgerichte wegblokkade (in de vorm van een politievoertuig) met maximale snelheid, om die wegblokkade is heengereden door naar rechts te sturen en de rechts naast die weg gelegen berm in te rijden en vervolgens weer naar links te sturen en die weg weer op te rijden, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, en het verkeer op die weg werd gehinderd,
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewe¬zen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
De raadsvrouw heeft betoogd dat tenaanzien van de onder 1 en 3 tenlastegelegde feiten sprake is van een voortgezette handeling, zoals bedoeld in artikel 56 Wetboek van Strafrecht (Sr). De tenlastegelegde gedragingen betreffen volgens de raadsvrouw aaneensluitende, opvolgende gebeurtenissen welke volgen uit één wilsbesluit. Daarop moet dan ook – aldus de verdediging – één strafbepaling worden toegepast. Subsidiair heeft de raadsvrouw betoogd dat in ieder geval sprake is van meerdaadse samenloop, zoals bedoeld in artikel 57 Sr. Er dient te worden gekozen voor één delictsomschrijving.
De rechtbank is echter van oordeel dat in casu artikel 56 Sr niet van toepassing is en artikel 57 alleen ten aanzien van de feiten 1 en 2, in onderlinge samenhang. Om te kunnen spreken over een voortgezette handeling van de verschillende feiten moet het gelijksoortige feiten betreffen. In casu betreft het geen gelijksoortige feiten. De meerdaadse samenloop is van toepassing wanneer de samenloop van feiten meer dan één misdrijf opleveren. De bewezenverklaarde feiten onder 1 en 3 leveren echter een misdrijf en een overtreding op. De rechtbank is daarom van oordeel dat artikel 62 Sr van toepassing is.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
Een ander door feitelijkheden gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te dulden
Ten aanzien van feit 2:
Mishandeling
Ten aanzien van feit 3:
Overtreding van artikel 5 Wegenverkeerswet 1994
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde op te leggen reclasseringstoezicht, ook als dit inhoudt het volgen van een cognitieve vaardigheidstraining, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, alsmede tot oplegging van een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 jaren en 6 maanden, waarvan 2 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaren. Ter zake het onder 3 tenlastegelegde heeft de officier van justitie geëist dat verdachte zal worden veroordeeld tot oplegging van een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaren. De officier van justitie heeft bij het formuleren van haar eis rekening gehouden met de ernst van de feiten, de gemoedstoestand van verdachte en ten voordele van verdachte het tijdsverloop en het gegeven dat verdachte 4 dagen inverzekering is gesteld in Duitsland.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Sinds de gebeurtenis is verdachte onder behandeling bij een psycholoog en is AD(H)D geconstateerd. Verdachte is er daarom van overtuigd dat een dergelijk incident niet meer zal gebeuren. Voorts is betoogd dat indien verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf dit grote gevolgen zal hebben voor hem en zijn gezin. Indien verdachte niet meer kan werken, komt er onvoldoende inkomen binnen en zal het huis verkocht moeten worden. Verdachte is bereid medewerking te verlenen aan aanvullende therapie.
De beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 15 oktober 2012;
• een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland Adviesunit Arnhem-Nijmegen, d.d. 27 september 2012, betreffende verdachte.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft zich op 14 april 2011 schuldig gemaakt aan dwang. Hij heeft – rijdende in zijn tractor – met maximale snelheid over een kruising, door rood en om een wegblokkade heen gereden, terwijl een verbalisant eerst aan de buitenkant op de treeplank en later in de cabine van de tractor stond. Verdachte heeft de verbalisant niet de mogelijkheid geboden van de tractor af te gaan, terwijl deze meerdere keren kenbaar heeft gemaakt dat wel te willen.
Door op deze wijze te rijden, heeft verdachte zich tevens schuldig gemaakt aan het veroorzaken van hinder en gevaar op de weg; een overtreding van artikel 5 Wegenverkeerswet 1994.
Op het moment dat de verbalisant in de cabine klom, heeft verdachte de verbalisant mishandeld door hem te slaan.
Verdachte heeft door deze gedragingen een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke integriteit van de verbalisant. Verbalisant was bang om van de tractor af, danwel uit de tractor te vallen en heeft – voor de eerste keer in zijn leven – de noodkop op van zijn portofoon ingedrukt om spoedig assistentie van zijn collega’s te krijgen. Uit deze handeling volgt de angst die de verbalisant heeft gevoeld en ervaren. De rechtbank houdt hier bij het bepalen van de strafmaat ten nadele van verdachte rekening mee.
Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij eerder eens een transactie heeft betaald voor een mishandeling en een geldboete voor het verlaten van de plaats na een ongeval.
Ten voordele van verdachte houdt de rechtbank allereerst rekening met het feit dat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van het onder 1 primair tenlastegelegde, in deze zaak het zwaarste feit. Voorts houdt de rechtbank rekening met de hulp die verdachte zelf heeft gezocht om te voorkomen dat dit soort feiten in de toekomst zullen plaatsvinden. De rechtbank acht de door verdachte betoogde spijt geloofwaardig.
De reclassering heeft geadviseerd een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met de bijzondere voorwaarden een meldingsgebod en een deelname aan een gedragsinterventie. Uit deze rapportage volgt dat het recidiverisico laag wordt ingeschat. Verdachte heeft een agressieprobleem en een gebrekkige impulsregulatie, maar verdachte is goed in staat om op zijn delictgedrag te reflecteren.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf met betrekking tot de feiten 1 en 2, zoals geëist door de officier van justitie, niet passend. De rechtbank zal verdachte voor deze feiten veroordelen tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur, met de daaraan gekoppelde bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, alsmede tot een forse onvoorwaardelijke werkstraf. Ten aanzien van het derde feit zal de rechtbank een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van na te noemen duur opleggen.
6a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake de tenlastegelegde feiten 1 en 2. Gevorderd wordt in totaal een bedrag van € 1.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het schadeveroorzakende feit. Voorts heeft [slachtoffer] de rechtbank verzocht een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] in zijn geheel toe te wijzen, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 dagen hechtenis, met daarnaast de wettelijke rente vanaf het moment van de schadeveroorzakende feiten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten. De vordering van de benadeelde partij zou dan ook moeten worden afgewezen. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet voldoende is onderbouwd. De vordering van de benadeelde partij zou dan ook niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Meer subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat, mocht de vordering wel voldoende zijn onderbouwd, slechts een bedrag van
€ 250,- danwel een bedrag van € 750,- kan worden toegewezen, nu het dezelfde feiten betreft. Voorts zou de aangehaalde jurisprudentie zien op ernstigere/gevaarlijkere voorvallen. De vordering van de benadeelde partij zou dan ook gematigd moeten worden.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank zal de civiele vordering van [slachtoffer] gedeeltelijk toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 april 2011.
Aan [slachtoffer] is door verdachte rechtstreeks nadeel toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Naar de aard van het gepleegde feit gaat het hier om een aantasting in de persoon van de benadeelde, zoals bedoeld in art. 6:106 Burgerlijk Wetboek. Benadeelde partij heeft ten gevolge van deze feiten onder meer angstklachten. De rechtbank is van oordeel dat deze vordering aldus voldoende helder en duidelijk is onderbouwd en door de verdediging onvoldoende gemotiveerd is betwist. Nu de rechtbank verdachte voor het onder 1 primair zal vrijspreken, zal het gevorderde bedrag worden gematigd. Een bedrag van € 750,- acht de rechtbank passend bij de aard en ernst van het gepleegde strafbare feit, de gevolgen voor de benadeelde partij en bij de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare zaken gewoonlijk opleggen. Voor het overige zal de rechtbank de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren.
Ter meerdere zekerheid voor daadwerkelijke betaling aan de benadeelde partij, zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen ten aanzien van de hoofdsom en de wettelijke rente daarover.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 27, 36f, 57, 62, 284 en 300 van het Wetboek van Straf¬recht en de artikelen 5, 177, 178 en 179 van de Wegenverkeerswet.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde onder 1 primair, heeft begaan.
Spreekt verdachte vrij van het onder feit 1 primair tenlastegelegde.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde onder feit 1 subsidiair en feit 2 tot
een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf geheel niet tenuitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit, dan wel indien hij voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren de navolgende (bijzondere) voorwaarde(n) niet is nagekomen:
Algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
4. dat veroordeelde zich binnen 5 werkdagen volgend op het onherroepelijk worden van het vonnis zal melden bij Reclassering Nederland op het volgende adres: nieuwe Oeverstraat 65 te Arnhem. Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
5. dat veroordeelde gedurende 5 maanden van de proeftijd zal deelnemen aan een gedragsinterventie, bestaande uit een Cognitieve vaardigheidstrainig (CoVa), waarbij veroordeelde zich dient te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens voornoemde instelling aan veroordeelde zullen worden gegeven.
Alsmede:
het verrichten van een werkstraf gedurende 120 (honderdtwintig) uren.
Bepaalt dat deze werkstraf binnen 1 (één) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen, alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op 60 (zestig) dagen.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht geheel in mindering wordt gebracht, te weten 8 (acht) uren, zijnde 4 (vier) dagen hechtenis.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde onder feit 3 tot een
Ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen, bromfietsen daaronder begrepen, voor de duur van 6 (zes) maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 179, lid 6, van de Wegenverkeerswet 1994.
Bepaalt dat deze ontzegging geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien, de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [slachtoffer], te betalen € 750,- (zevenhonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 april 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
- Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Maatregel van schadevergoeding
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], te betalen € 750,- (zevenhonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 april 2011 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van de hoofdsom te vervangen door hechtenis voor de duur van 15 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Aldus gewezen door:
mr. W.A. Holland (voorzitter), mr. Klep en mr. G.M.L. Tomassen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Ruessink, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 november 2012.