ECLI:NL:RBARN:2012:BY4700

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
29 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/720907-12
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een Sloveense man voor bedreiging met een vuurwapen en ongewenst verblijf in Nederland

Op 29 november 2012 heeft de Rechtbank Arnhem een 35-jarige Sloveen veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden en een gebiedsverbod van 2 jaar. De man werd schuldig bevonden aan bedreiging met een vuurwapen in de nacht van 7 op 8 juni 2012 te Alem, waar hij samen met een medeverdachte een pistool op twee slachtoffers richtte. Daarnaast was hij als ongewenst vreemdeling in Nederland aanwezig. De rechtbank baseerde haar oordeel op getuigenverklaringen, DNA-onderzoek en de consistentie van de verklaringen van de slachtoffers en getuigen. De officier van justitie had een hogere straf geëist, maar de rechtbank legde een lichtere straf op, rekening houdend met de omstandigheden van de verdachte, die sinds juni 2012 in voorarrest zat. De rechtbank oordeelde dat de feiten ernstige inbreuken op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers hadden veroorzaakt, wat leidde tot gevoelens van onveiligheid in de samenleving. De vorderingen van de benadeelde partijen werden toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding van €750,- per slachtoffer, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank legde ook een schadevergoedingsmaatregel op, waarbij vervangende hechtenis kan worden toegepast bij niet-betaling.

Uitspraak

Bog
RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Promis II
Parketnummer : 05/720907-12
Data zittingen : 2 augustus 2012, 11 oktober 2012 en 15 november 2012
Datum uitspraak : 29 november 2012
TEGENSPRAAK
Vonnis van de meervoudige kamer in de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen
naam : [verdachte]
geboren op : [geboortedatum]
zonder vaste woon- of verblijfplaats te Nederland,
thans gedetineerd in Detentiecentrum [adres]
raadsman : mr. M.G. Vos, advocaat te Utrecht.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de nacht van 7 op 8 juni 2012 te Alem in de gemeente Maasdriel, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk dreigend op korte afstand een pistool, althans een soortgelijk voorwerp op die [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2] gericht gehouden;
2.
hij in of omstreeks de nacht van 7 op 8 juni 2012 te Alem, gemeente Maasdriel, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapens van categorie II en/of III, te weten een pistool, en/of munitie van categorie II en/of III, te weten 1 patroon, voorhanden heeft gehad;
3.
hij in of omstreeks de nacht van 7 op 8 juni 2012 te Alem, gemeente Maasdriel,, als vreemdeling in Nederland heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst vreemdeling was verklaard en dat hij nog steeds ongewenst
vreemdeling is.
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is laatstelijk op 15 november 2012 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. M.G. Vos, advocaat te Utrecht.
Als benadeelde partijen hebben zich schriftelijk in het geding gevoegd [slachtoffer2] en [slachtoffer1], bijgestaan door de heer [medewerker slachtofferhulp], medewerker van slachtofferhulp. [slachtoffer2] en de heer [medewerker slachtofferhulp] zijn ter terechtzitting verschenen.
De officier van justitie, mr. A.C.J. Nettenbreijers, heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
In de nacht van 7 op 8 juni 2012 waren verdachte en medeverdachte [medeverdachte] met een auto (Volkswagen, met Nederlands kenteken [x]) in Alem, gemeente Maasdriel. Medeverdachte had een patroon in zijn broekzak.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat de tenlastegelegde feiten onder 1, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Daartoe heeft hij verwezen naar de aangifte van [slachtoffer2], de getuigenverklaringen van [slachtoffer1], [getuige1] en [getuige2], de processen-verbaal van bevindingen en de rapportages van het Forensisch Laboratorium voor DNA-Onderzoek (hierna: FLDO).
Ten aanzien van de feiten 1 en 2 is de officier van justitie van mening dat sprake is van medeplegen. De bewuste samenwerking blijkt uit de rolverdeling en het feit dat verdachte en medeverdachte samen op pad waren en samen uit de auto zijn gestapt. Het DNA-onderzoek heeft aangetoond dat verdachte een patroon, aangetroffen in het pistool, vast heeft gehad. Voorts heeft de medeverdachte het pistool gericht op de aangever.
De officier van justitie acht de ontkennende verklaringen van verdachte niet consistent en ongeloofwaardig. Verdachte en medeverdachte hebben verschillend verklaard over de reden waarom zij die nacht in Alem waren. Zo zou het navigatiesysteem niet werken, zouden zij komen uit Rotterdam of juist op weg zijn naar Rotterdam, waren ze op zoek naar iemand in Alem danwel waren ze die nacht verdwaald. Voorts heeft verdachte een valse naam opgegeven en had hij een vals identiteitsbewijs bij zich.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de tenlastegelegde feiten onder 1 en 2 niet wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Primair heeft de raadsman bepleit dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring van bedreiging met een vuurwapen te komen. Volgens verdachte en medeverdachte hadden zij die nacht geen vuurwapen bij zich, is een auto (vermoedelijk van aangever) erg hard op hen komen afrijden, wilden zij enkel een gesprek aan gaan en zijn zij uiteindelijk met pepperspray aangevallen. Voorts is bepleit door de verdediging dat het aangetroffen vuurwapen niet gekoppeld kan worden aan verdachte of medeverdachte. Allereerst kan niet worden uitgesloten dat het wapen al voor 8 juni 2012 in het weiland lag. Tevens zijn geen DNA-sporen van verdachte of medeverdachte aangetroffen op het wapen.
Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat het medeplegen van de bedreiging niet wettig en overtuigend kan worden bewezen nu niet kan worden vastgesteld dat cliënt wetenschap had van de aanwezigheid van een vuurwapen. [slachtoffer2] en [slachtoffer1] hebben immers verklaard dat zij maar bij één persoon een wapen hebben gezien. Uit het dossier volgt, aldus de raadsman, dat medeverdachte [medeverdachte] de persoon was die het wapen bij zich had en heeft gericht. Daarnaast ontkent cliënt dat hij een wapen heeft gezien danwel dat een wapen is gebruikt. Er zijn voorts geen DNA-sporen op het vuurwapen en de munitie aangetroffen.
De raadsman heeft dan ook verzocht verdachte vrij te spreken van het onder 1 en 2 tenlastegelegde.
De beoordeling door de rechtbank
Verdachte en medeverdachte ontkennen dat zij in de bovengenoemde nacht te Alem [slachtoffer2] en/of [slachtoffer1] hebben bedreigd door een pistool op hen te richten. Zij ontkennen ook een pistool en/of munitie voorhanden te hebben gehad. De rechtbank overweegt als volgt.
Getuige [getuige2] (moeder van de [slachtoffers]) heeft verklaard dat zij in de nacht van 6 op 7 juni 2012 rond 1.45 uur, vanuit haar woning een verdachte auto zag die geparkeerd stond aan het begin van de doodlopende weg waar zij met haar gezin woont. Rond 2.10 uur diezelfde nacht zag zij twee mannen lopen die in de richting liepen van de geparkeerde auto. Zij heeft hierop de politie gebeld. De daaropvolgende nacht hoorde zij rond 1.30 uur een auto aan komen rijden die op dezelfde plaats parkeerde. De auto was een zilverkleurige Volkswagen. Daarop zag zij twee mannen voorbij haar woning lopen en dacht dat dit dezelfde mannen waren. Zij hadden hetzelfde postuur. Zij heeft vervolgens haar zoon [voornaam slachtoffer1] ([slachtoffer2]) wakker gemaakt. Aangever [slachtoffer2] bevestigt deze verklaring. Nadat zijn moeder hem wakker had gemaakt, is hij naar buiten gegaan en in zijn auto gestapt. Hij is richting de mannen gereden en heeft zijn auto dwars op de weg geparkeerd. Vervolgens deed hij zijn portier open en hoorde hij één van de mannen zeggen “what is the problem?” en zag dat een persoon een zwartkleurig pistool op hem richtte. Verdachte heeft verklaard dat hij met een persoon wilde praten en daarom deze vraag heeft gesteld en tegen de ramen heeft geslagen. Aangever heeft verklaard dat hij vervolgens recht in de loop keek en zag dat het ronde loop was. Hij probeerde het portier dicht te trekken, maar werd tegengehouden. Hij trok harder waardoor hij het portier dicht kreeg. Uiteindelijk is hij met vol gas achteruit gereden om vervolgens weg te rijden richting zijn woning.
Getuige [slachtoffer1] heeft de bedreiging van zijn broer met een pistool waargenomen. Hij heeft verklaard dat hij hoorde dat zijn broer met behoorlijk veel gas richting de twee mannen reed en zag dat hij de auto vlak voor de mannen tot stilstand liet komen. Hij zag dat op het moment dat aangever wilde uitstappen, een van de mannen een wapen achter zijn broeksriem vandaag haalde en richtte op de auto waar aangever in zat. De andere man wilde het portier van de auto openen, maar dat lukte niet, omdat de deur alleen van binnen te openen is. Hij zag zijn broer vervolgens naar achteren rijden richting de loods waar hij werkt (loonbedrijf [naam bedrijf]). De mannen sprongen hierop opzij en kwamen vervolgens op hem aflopen. De mannen hadden het wapen ook op hem gericht toen ze in zijn richting kwamen rennen. Hij heeft hierop de auto in zijn achteruit gezet en is snel naar achteren gereden. Onderweg zag hij de politie, claxonneerde, liet de politieauto stoppen en wees de auto aan waar verdachte en medeverdachte in zaten. Getuige heeft op de aan hem getoonde foto’s verdachte en medeverdachte herkend. Voorts heeft hij verklaard dat hij medeverdachte op de foto herkent als degene die het pistool vast hield.
Getuige [getuige1] heeft verklaard die nacht een SMS-bericht van zijn moeder te hebben ontvangen waarin stond ‘Mannen zijn weer in de straat’. Hij is hierop in zijn auto, Volvo S40, gestapt en vanaf zijn woning richting zijn ouders gereden. Op de dijk passeerde een grijze Volkswagen. Hij heeft zijn auto gekeerd, is achter de auto aangereden en toen deze auto aan het einde van de weg draaide, is hij weer gedraaid, zodat hij voor de grijze Volkwagen reed. Ten hoogte van de [adres] stond een politieauto en zijn broer [slachtoffer1]. Hij heeft zijn auto geparkeerd en tegen de verbalisanten gezegd “Hun moet je hebben”.
Het proces-verbaal van bevindingen sluit eveneens aan bij deze verklaringen. Verbalisanten zijn op aanwijzing van [slachtoffer1] en [getuige1] naar de auto met kenteken [x] toegelopen en hebben hierop verdachte en medeverdachte geboeid en gefouilleerd. Bij medeverdachte is een patroon aangetroffen.
De volgende dag, op 8 juni 2012, is door getuige [getuige3], in het weiland aan de [adres] te Alem, een pistool gevonden. De politie heeft dit pistool veilig gesteld. Door de politie is vergelijkend onderzoek verricht naar het bij de medeverdachte aangetroffen patroon en het gevonden pistool. Het pistool is van het merk CZ, model 100, kaliber 9 mm, serienummer B6025 en voorzien van een passend patroonmagazijn met 10 patronen van het merk Dynabite Nobel Neurenberg (hierna DAG), kaliber 9 mm. Het patroon is van het merk DAG, type volmantel van kaliber 9mm en geschikt om door het pistool te worden verschoten. De munitie aangetroffen in het patroonmagazijn van het pistool en het inbeslaggenomen patroon zijn soortgelijk. Ze zijn van het merk DAG, voorzien van een Navo teken en het cijfer 81.
De patronen aangetroffen in het magazijn van het pistool zijn bemonsterd (AABR1541NL/#01 t/m #09). In de sporen #02 t/m #09 kon geen betrouwbaar en reproduceerbaar autosomaal DNA-profiel worden vastgesteld.
In het spoor AABR1541NL#01 werd een consensus DNA-mengprofiel bestaande uit 8 autosomale STRs vastgesteld, afkomstig van ten minste twee personen. Dit DNA-mengprofiel is handmatig vergeleken met het DNA van verdachte. Het DNA van verdachte was opgenomen in de databank (REY390#04) en medeverdachte heeft DNA afgestaan . Medeverdachte (referentiepersoon RAAU7057NL#01) kon worden uitgesloten als mogelijke donor.
Voor zeven van de acht gevonden STRs past het autosomale DNA-profiel van verdachte binnen het consensus DNA-mengprofiel van het spoor. Voor 1 STR (VWA) past het autosomale DNA-profiel van verdachte niet binnen het consensus DNA-mengprofiel. Bij deze STR is voor het spoor AABR1541NL#01 de typering 14-16 waargenomen en voor de referentiepersoon REY390#04 de typering 14-17.Door het FLDO zijn twee mogelijke verklaringen gegeven.
1) de aflezing 14-16 is correct; de kans is zeer groot dat de echte bron van een deel van het celmateriaal in dit spoor een aan de referentiepersoon verwante persoon is;
2) er is sprake van ‘allelic drop-out’. Dit kan gelet op het totale resultaat van het spoor niet worden uitgesloten. In dat geval is de aflezing 14-16 voor spoor AABR1541NL#01 mogelijk niet betrouwbaar en dient het resultaat te worden geschrapt. Voor het resterende consensus DNA-profiel van 7 STRs past het autosomale DNA-profiel van de referentiepersoon REY390#04 wel binnen het consensus DNA-profiel.
FDLO kan niet bepalen welke van de bovenstaande verklaringen het meest waarschijnlijk is.
De rechtbank stelt vast dat er weliswaar geen ‘match’ is aangetroffen tussen het spoor op het patroon en het DNA-profiel van verdachte, maar dat het onderzoek een sterke aanwijzing in zijn richting oplevert, namelijk dat hij het desbetreffende patroon op enig moment heeft aangeraakt.
Op grond van bovenstaande verklaringen, processen-verbaal en rapportages is de rechtbank van oordeel dat het tenlastegelegde onder 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen kan worden. De verklaringen van [getuige2], [slachtoffer2], [slachtoffer1], [getuige1] en het proces-verbaal van bevindingen sluiten volledig op elkaar aan. De getuigen zijn diezelfde nacht gehoord en de verklaringen zijn consistent. Aangever en getuige [slachtoffer1] konden goed zien wat er gebeurde die nacht, want de straatverlichting was aan. De rechtbank acht hun verklaringen dan ook betrouwbaar.
Verdachte en zijn medeverdachte zijn samen naar Alem gereden en daar, midden in de nacht, gezamenlijk de auto uitgegaan. Op enig moment zijn zij naar de auto gelopen waar [slachtoffer2] in zat. Verdachte heeft bekend het portier open te hebben getrokken en heeft in het Engels gevraagd wat het probleem was. Nu verdachte de persoon is geweest die de deur open heeft gemaakt, is de rechtbank van oordeel dat medeverdachte [medeverdachte] het pistool op [slachtoffer2] heeft gericht, zoals getuige [slachtoffer1] heeft verklaard. Door deze samenhang (het tonen van het pistool en vrijwel tegelijkertijd het trekken aan het portier) kon bij aangever dan ook de redelijke vrees ontstaan dat daadwerkelijk geschoten zou worden en daarmee het misdrijf tegen het leven gericht daadwerkelijk gepleegd zou worden. Dit geldt ook voor getuige [slachtoffer1]. Nadat hij gezien had dat zijn broer werd bedreigd en vervolgens verdachten op hem af kwamen rennen met een pistool in de hand, kon bij hem de redelijke vrees ontstaan dat er daadwerkelijk geschoten zou worden.
De rechtbank is van oordeel dat ook het medeplegen wettig en overtuigend bewezen kan worden. De bovenomschreven rolverdeling en het gegeven dat het onder medeverdachte [medeverdachte] inbeslaggenomen patroon overeenkomt met de patronen in het magazijn van de gevonden pistool en de grote waarschijnlijkheid dat het DNA-mengprofiel van het patroon uit het magazijn overeenkomt aan het DNA-profiel van verdachte maken dat sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en medeverdachte.
Ten aanzien van feit 3
Terzake van het tenlastegelegde is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen zijn:
? De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 15 november 2012;
? Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van de regiopolitie Gelderland-Zuid, district De Waarden, met dossiernummer PL0800 2012056430, gesloten op 15 augustus 2012, opgemaakt door verbalisanten, en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, onder meer inhoudende:
- Het schriftelijke bescheid, zijnde het uitreikingsblad behorende bij de beschikking van 14 augustus 2006, d.d. 31 augustus 2006, pagina 122;
- Het schriftelijke bescheid zijnde de beschikking met V-nummer (x), d.d. 14 augustus 2006, pagina’s 123 tot en met 126.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten 1, 2 en 3 heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
Feit 1:
hij in de nacht van 7 op 8 juni 2012 te Alem in de gemeente Maasdriel, tezamen en in vereniging met een ander [slachtoffer1] en [slachtoffer2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft zijn mededader opzettelijk dreigend op korte afstand een pistool, op die [slachtoffer1] en [slachtoffer2] gericht gehouden;
Feit 2:
hij in de nacht van 7 op 8 juni 2012 te Alem, gemeente Maasdriel, tezamen en in vereniging met een ander een wapen van categorie III, te weten een pistool, voorhanden heeft gehad;
Feit 3:
hij in de nacht van 7 op 8 juni 2012 te Alem, gemeente Maasdriel, als vreemdeling in Nederland heeft verbleven, terwijl hij wist dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, tot ongewenst vreemdeling was verklaard en dat hij nog steeds ongewenst
vreemdeling is.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Medeplegen van een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Ten aanzien van feit 2:
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapen en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55 lid 1 van de Wet wapens en munitie
Ten aanzien van feit 3:
Als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd de maatregel op te leggen dat verdachte voor de duur van 2 jaren zich niet zal ophouden in het gebied te Alem, inclusief de veerpont over de Maas en de Jan Klingenweg. In geval niet aan de maatregel wordt gedaan heeft de officier van justitie gevorderd dat vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 2 maanden voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
De officier van justitie heeft bij het formuleren van zijn strafeis rekening gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze strafbare feiten zijn gepleegd en met de thans geldende oriëntatiepunten . Deze feiten hebben een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers en bij omwonende angstgevoelens bezorgd. Voorts heeft de officier van justitie rekening gehouden met de leugenachtige verklaringen die door verdachte en zijn medeverdachte zijn afgelegd. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de onder medeverdachte inbeslaggenomen goederen, te weten een pistool, munitie en patronen worden onttrokken aan het verkeer.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met het feit dat cliënt sinds 8 juni 2012 verblijft in voorarrest in het detentiecentrum te [adres] Hier wordt een kaal regime gehanteerd en cliënt krijgt geen enkele positieve prikkel. Tevens is cliënt first offender ten aanzien van geweldsdelicten nu hij op 17 november 2011 integraal is vrijgesproken door de rechtbank te Amsterdam van beschuldiging van ontvoering en de A-G op eigen verzoek door het Gerechtshof op 10 oktober 2012 niet-ontvankelijk is verklaard. Tot slot heeft de raadsman verzocht rekening te houden met het gegeven dat, nu verdachte geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, hij ook niet in aanmerking komt voor een VI-regeling.
De beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 7 september 2012.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft tezamen en in vereniging met medeverdachte in de nacht van 7 op 8 juni 2012 in Alem de heren [slachtoffer2] en [slachtoffer1] bedreigd. De [slachtoffers] zijn in twee verschillende auto’s richting verdachten gereden om te vragen wat verdachten midden in nacht in de doodlopende straat in Alem deden. [slachtoffer2] heeft zijn auto dwars over de weg gezet en op het moment dat hij zijn portier wilde openen trok verdachte aan dat portier en richtte medeverdachte een pistool op hem. Even later is het pistool tevens op [slachtoffer1] gericht. Voorts hebben verdachte en medeverdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een pistool en verbleef verdachte wederrechtelijk in Nederland, omdat hij wist dat hij tot ongewenst vreemdeling was verklaard.
Misdrijven zoals de bovenomschreven bedreiging met een pistool in het holst van de nacht worden, zeker als ze worden begaan in het openbaar, als zeer bedreigend ervaren en veroorzaken gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. De slachtoffers zullen hoogst waarschijnlijk lange tijd last houden van angstgevoelens.
De rechtbank heeft kennis genomen van de justitiële documentatie van verdachte.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen oordeelt de rechtbank dat voor de afdoening van de onderhavige zaak een onvoorwaardelijk gevangenisstraf passend en geboden is. De duur zal echter lager zijn dan door de officier van justitie geëist. De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmaat met name gelet op de oriëntatiepunten die thans voor dit soort misdrijven worden gehanteerd.
Tevens zal de rechtbank verdachte een gebiedsverbod opleggen voor na te noemen duur, aangezien op basis van verdachtes verklaring dat hij een afspraak had in Alem niet kan worden uitgesloten dat hij opnieuw naar Alem gaat.
De na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, met betrekking tot en met behulp waarvan het onder 1 en 2 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecon¬troleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
6a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer2] en [slachtoffer1] hebben zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 1 tenlastegelegde. Door beiden wordt gevorderd een bedrag van € 750, - aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het schadeveroorzakende feit. Voorts hebben [slachtoffer2] en [slachtoffer1] rechtbank verzocht een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer2] en [slachtoffer1] in zijn geheel toe te wijzen, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opge¬legd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal bij beide vorderingen te vervangen door 15 dagen hechtenis, met daarnaast de wettelijke rente vanaf het moment van het schadeveroorzakende feit.
Tevens heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte niet meer tot vergoeding gehouden is indien en voorzover het gevorderde door zijn mededader is voldaan.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde feit. De vorderingen van de benadeelde partijen zouden dan ook moeten worden afgewezen.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank zal de civiele vorderingen van [slachtoffer2] en [slachtoffer1] geheel toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 juni 2012.
Aan de benadeelde partijen is door verdachte en medeverdachte rechtstreeks nadeel toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Naar de aard van het gepleegde feit gaat het hier om een aantasting in de persoon van de benadeelden, zoals bedoeld in art. 6:106 Burgerlijk Wetboek. De benadeelde partijen hebben beiden ten gevolge van het feit onder meer angstklachten. De rechtbank is van oordeel dat deze vorderingen aldus voldoende helder en duidelijk zijn onderbouwd en door de verdediging onvoldoende gemotiveerd betwist. Het gevorderde bedrag past bij de aard en ernst van het gepleegde strafbare feit, de gevolgen voor benadeelde partijen en bij de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare zaken gewoonlijk opleggen.
De verdachte is niet meer tot vergoeding gehouden indien en voorzover het gevorderde door zijn mededader is of wordt voldaan. Ter meerdere zekerheid voor daadwerkelijke betaling aan de benadeelde partijen, zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen ten aanzien van de hoofdsom en de wettelijke rente daarover.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10,,27, 33, 33a, 36f, 38v, 47, 57, 91, 197 en 285 van het Wetboek van Straf¬recht en de artikelen 2, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van 2 (twee) jaren zich niet zal ophouden in Alem (postcode 5335).
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 2 (twee) maanden voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde
maatregel niet op.
Beveelt dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten het pistool en de munitie.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer2] ten aanzien van feit 1.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe.
- Veroordeelt de veroordeelde - met dien verstande dat indien en voorzover [medeverdachte] betaalt ook veroordeelde daardoor tegenover [slachtoffer2] zal zijn gekweten - tegen kwijting aan [slachtoffer2], te betalen € 750,- (zevenhonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 juni 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Maatregel van schadevergoeding
- Legt op aan veroordeelde - met dien verstande dat indien en voorzover [medeverdachte] betaalt ook veroordeelde daardoor tegenover [slachtoffer2] zal zijn gekweten - de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer2], te betalen € 750,- (zevenhonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 juni 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van de hoofdsom te vervangen door hechtenis voor de duur van 15 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer1] ten aanzien van feit 1.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe.
- Veroordeelt de veroordeelde - met dien verstande dat indien en voorzover [medeverdachte] betaalt ook veroordeelde daardoor tegenover [slachtoffer1] zal zijn gekweten - tegen kwijting aan [slachtoffer1], te betalen € 750,- (zevenhonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 juni 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Maatregel van schadevergoeding
- Legt op aan veroordeelde - met dien verstande dat indien en voorzover [medeverdachte] betaalt ook veroordeelde daardoor tegenover [slachtoffer1] zal zijn gekweten - de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer1], te betalen € 750,- (zevenhonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 juni 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van de hoofdsom te vervangen door hechtenis voor de duur van 15 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Aldus gewezen door:
mr. J.M. Hamaker (voorzitter), mr. W.A. Holland en mr. G.M.L. Tomassen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Ruessink, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 november 2012.