ECLI:NL:RBARN:2012:BY4836

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
27 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/1152
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in strafzaak met betrekking tot de onpartijdigheid van rechters

In de zaak met zaaknummer 12/1152 heeft verzoeker op 23 oktober 2012 een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechters M.C.G.J. van Well, L.B.M. Klein Tank en F.J.H. Hovens, die betrokken zijn bij een strafzaak die deel uitmaakt van het 'Sprinkhaan'-onderzoek. Verzoeker voelde zich benadeeld door de afwijzing van zijn verzoek om getuigenverhoor van notaris [naam], wat volgens hem de schijn van partijdigheid wekte. De rechters hebben in hun verweer aangegeven dat zij het verzoek op de gebruikelijke wijze hebben beoordeeld en dat er geen aanwijzingen zijn voor vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft op 27 november 2012 geoordeeld dat niet aannemelijk is geworden dat de rechters aan onpartijdigheid ontbraken. De motivering van de afwijzing van het getuigenverhoor biedt geen aanwijzingen voor vooringenomenheid. De wrakingskamer benadrukt dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De enkele afwijzing van een verzoek tot het horen van een getuige kan op zich niet leiden tot een gerechtvaardigde wraking. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking dan ook ongegrond verklaard en de rechters in hun standpunt bevestigd. Tevens is er geen aanleiding gezien om het verzoek van de rechters in te willigen om toekomstige wrakingsverzoeken niet in behandeling te nemen, aangezien er onvoldoende bewijs is van misbruik van recht door verzoeker. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beschikking.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ARNHEM
Wrakingskamer
Zaaknummer: 12/1152
Parketnummer: 05/502499-09
Beschikking van 27 november 2012
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker tot wraking,
raadsman: mr. A.M. Moszkowicz, advocaat te Amsterdam,
tegen
mrs. [rechter 1], [rechter 2] en [rechter 3],
in hun hoedanigheid van rechter.
De procedure
1.1 Ter terechtzitting van 23 oktober 2012 is namens verzoeker mondeling de wraking verzocht van mrs. [rechter 1], [rechter 2] en [rechter 3] (hierna: de rechters), leden van de meervoudige strafkamer in de bij deze rechtbank, sector strafrecht, aanhangige - van het "Sprinkhaan"- onderzoek deel uitmakende - strafzaak met het hierboven vermelde parketnummer.
1.2 Bij schrijven van 9 november 2012 hebben de rechters aangegeven niet in de wraking te berusten en hebben zij hun zienswijze op het wrakingsverzoek uiteengezet.
1.3 Op 15 november 2012 is het wrakingsverzoek ter zitting van de wrakingskamer behandeld. Verzoeker is niet verschenen, maar vertegenwoordigd door mr. E. Julius, kantoorgenote van zijn raadsman. Ook zijn verschenen mr. [rechter 1] en mr. [rechter 3], leden van de meervoudige strafkamer.
2. Het wrakingsverzoek en het verweer
2.1 De raadsman heeft namens verzoeker een wrakingsverzoek ingediend omdat bij laatstgenoemde het gevoel overheerst dat diens strafzaak een schijn van partijdigheid uitstraalt. Daaraan ligt ten grondslag dat - kort samengevat - de rechters een verzoek tot het horen van notaris [naam] als getuige hebben afgewezen op gronden en met een motivering die bij verzoeker het gevoel van een schijn van partijdigheid hebben opgewekt. De raadsman van verzoeker acht het van belang om deze getuige te bevragen over de totstandkoming van de door hem op 22 augustus 2011 opgestelde notariële verklaring en de stukken waarop hij die verklaring heeft gebaseerd.
2.2 De rechters hebben verweer gevoerd en stellen zich - kort samengevat - op het standpunt dat zij het verzoek tot getuigenverhoor op de gebruikelijke wijze hebben beoordeeld, zoals zij ieder vergelijkbaar verzoek van willekeurig welke verdachte plegen te beoordelen. Volgens de rechters valt niet in te zien dat hieruit van enige vooringenomenheid jegens verzoeker kan blijken. Zij benadrukken dat het wrakingsinstrument niet kan fungeren als rechtsmiddel tegen onwelgevallige beslissingen. Volgens de rechters moet het ervoor gehouden worden dat, nu verzoeker reeds drie maal eerder (tevergeefs) wrakingsverzoeken heeft ingediend, sprake is van frustratie van het strafproces. In dat licht bezien verzoeken zij de wrakingskamer om te bepalen dat een volgend wrakingsverzoek niet in behandeling wordt genomen.
3. De beoordeling
3.1 Ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2 Voorop moet worden gesteld, dat bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter als uitgangspunt dient, dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat een rechter ten aanzien van een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.3 De enkele omstandigheid dat de rechters een verzoek tot het horen van een getuige hebben afgewezen, kan in beginsel niet leiden tot een gerechtvaardigde wraking. Een dergelijke voor de verzoeker onwelgevallige beslissing levert op zichzelf geen feiten of omstandigheden op die de rechterlijke onpartijdigheid raken. Dit is alleen anders, wanneer die beslissing of de motivering daarvan een zwaarwegende aanwijzing oplevert als onder 3.2 bedoeld.
3.4 De wrakingskamer is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat het de rechters door afwijzend op het verzoek tot getuigenverhoor te beslissen aan onpartijdigheid ontbreekt of dat door aldus te beslissen de schijn van vooringenomenheid of partijdigheid jegens verzoeker is gewekt. De motivering van die beslissing levert geen aanwijzing op voor een bij de rechters bestaande vooringenomenheid jegens verzoeker. Dit volgt evenmin uit de stellingen van verzoeker. Evenmin volgt uit de beslissing en de motivering daarvan dat het klaarblijkelijk bij verzoeker ontstane (subjectieve) gevoel dat zij jegens hem een vooringenomenheid koesteren, objectief gerechtvaardigd is.
Hierbij wordt in aanmerking genomen dat in een wrakingsprocedure niet kan worden opgekomen tegen onwelgevallige (proces)beslissingen. Het is immers niet de taak van de wrakingskamer om te beoordelen of deze beslissingen en de daaraan ten grondslag liggende motiveringen inhoudelijk juist zijn, maar om te onderzoeken of deze beslissingen en motiveringen feiten en omstandigheden opleveren waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Voor zover beoogd is te stellen dat sprake is van een onjuiste toetsing van het verzoek aan het noodzaakcriterium, kan dat dan ook niet een grond voor wraking opleveren.
3.5 Nu van feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden niet is gebleken, hebben de rechters geen grond gegeven voor de vrees dat het hen bij de behandeling van deze zaak jegens verzoeker aan onpartijdigheid ontbreekt, zodat het wrakingsverzoek als ongegrond dient te worden afgewezen.
3.6 De wrakingskamer acht (nog) geen termen aanwezig om het verzoek van de rechters in te willigen om toepassing te geven aan artikel 515, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering en te bepalen dat een mogelijk volgend verzoek tot wraking niet in behandeling wordt genomen. Vooralsnog is onvoldoende gebleken dat door verzoeker met de diverse wrakingsverzoeken misbruik is gemaakt van zijn recht om een wrakingsverzoek in te dienen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de gronden die tot het wrakingsverzoek hebben geleid van een andere aard zijn dan de aan eerdere verzoeken ten grondslag liggende wrakingsgronden.
4. De beslissing
De rechtbank:
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beschikking is gegeven door de mrs. M.C.G.J. van Well, voorzitter, L.B.M. Klein Tank en F.J.H. Hovens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Barzilay, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2012.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.