RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
uitspraak van de meervoudige kamer van 27 november 2012 in de zaak tussen
[eiseres],wonende te [woonplaats], eiseres,
(gemachtigde: mr. M. Hendriks),
Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.
Bij besluit van 4 april 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder de kinderopvangtoeslag over 2009 definitief vastgesteld op € 10.791.
Bij besluit van 13 februari 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Voorts heeft verweerder het primaire besluit aangepast in die zin dat eiseres over het jaar 2009 in het geheel geen recht heeft op kinderopvangtoeslag.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2012. Eiseres is niet verschenen, maar heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de heer G. Kortenbach.
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiseres heeft in 2009 gebruik gemaakt van kinderopvang. De kinderopvang vond plaats via gastouderbureau [gastouderbureau] (verder te noemen: [gastouderbureau]) bij gastouder, [gastouder], de moeder van eiseres (verder te noemen: de gastouder). Eiseres heeft een jaaroverzicht 2009 overgelegd afkomstig van [gastouderbureau]. In dit jaaroverzicht is opgenomen dat de oppaskosten € 11.712 bedroegen in de periode januari 2009 tot en met december 2009. Eiseres heeft dit bedrag in 2009 in maandelijkse termijnen overgeboekt aan [gastouderbureau]. [gastouderbureau] heeft de bedragen vervolgens doorgeboekt naar de gastouder. De gastouder heeft via de rekening van [gastouderbureau] schenkingen gedaan aan eiseres van een bedrag groot
€ 1.026,84. Deze betalingen zijn af te leiden uit de door eiseres overgelegde administratieve overzichten van [gastouderbureau].
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres geen recht heeft op kinderopvangtoeslag over het jaar 2009 nu eiseres niet heeft aangetoond dat zij daadwerkelijk kosten voor de kinderopvang heeft gemaakt als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet kinderopvang, zoals deze ten tijde in geding gold (Wko). Nu de door eiseres ontvangen kinderopvangtoeslag (€ 10.791) meer is dan de betaalde oppaskosten (€ 11.712) minus ontvangen schenkingen (€ 1.026,84), heeft eiseres per saldo geen eigen bijdrage betaald voor de kinderopvang, aldus verweerder. Verwijzend naar jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) waarin is bepaald dat de aanvrager moet aantonen dat zij kosten heeft gemaakt om in aanmerking te kunnen komen voor kinderopvangtoeslag, komt verweerder tot de conclusie dat eiseres in het geheel geen recht heeft op kinderopvangtoeslag over 2009 (uitspraak van 22 juni 2011, LJN: BQ 8833).
3. Eiseres kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en voert daartoe het volgende aan. Volgens eiseres heeft zij wel kosten gemaakt voor de kinderopvang en heeft zij recht op volledige kinderopvangtoeslag over de betaalde oppaskosten van € 11.712. Eiseres stelt zich op het standpunt dat er wat betreft de betaling van de oppaskosten en de schenkingen sprake is van volledig gescheiden geldstromen. De schenkingen zijn voor het gemak via de rekening van het gastouderbureau [gastouderbureau] verlopen middels een automatische incasso. De oppaskosten en de schenkingen dienen niet met elkaar verrekend te worden. De schenkingen zijn uit eigen vrije wil gedaan door de moeder van eiseres. De moeder van eiseres was hiertoe niet verplicht, noch kon eiseres daarop aanspraak maken. Eiseres wijst in dit kader op een tweetal uitspraken van de Hoge Raad (uitspraak van 6 maart 1991, LJN: ZC 4537 en uitspraak van 17 februari 1954, LJN: AY 4073) die volgens eiseres analoog toegepast moeten worden. Volgens eiseres blijven betaalde oppaskosten kosten, al zijn ze gecompenseerd met kinderopvangtoeslag en schenkingen. Eiseres beroept zich voorts op het vertrouwensbeginsel. De staatssecretaris heeft in antwoord op Kamervragen gezegd dat het ouders vrijstaat om conform het schenkingsrecht kinderen fiscaal vrijgesteld een gift te doen (vergaderjaar 2007-2008, nr. 1887, Kamervragen Kamerlid Sterk, KVR31480). Eiseres mocht er dan ook op vertrouwen dat een schenking van ouder aan kind niet van invloed is op de berekening van de hoogte van de kinderopvangtoeslag. Eiseres brengt daarnaast naar voren dat het haar bekend is dat de belastingdienst de schenkingsconstructie expliciet accepteert in het geval er voor het doen van schenkingen geen gebruik wordt gemaakt van het gastouderbureau als intermediair. Volgens eiseres is hier sprake van willekeur en daarmee schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Voor het geval de rechtbank van oordeel is dat de schenkingen in mindering dienen te worden gebracht op de oppaskosten, stelt eiseres zich subsidiair op het standpunt dat zij de eigen bijdrage voor de oppaskosten alsnog kan voldoen. Eiseres is van mening dat het tijdstip van betaling van de eigen bijdrage niet van belang is. Indien de rechtbank zou oordelen dat eiseres de eigen bijdrage voor de oppaskosten niet alsnog kan voldoen, dan kan er hooguit sprake van zijn dat de hoogte van de kinderopvangtoeslag aangepast moet worden en dat deze vastgesteld moet worden op basis van de wel betaalde kosten door eiseres, zijnde de oppaskosten minus de schenkingen.
Ter zitting heeft eiseres zich, meer subsidiair, op het standpunt gesteld dat er sprake is van dwaling als bedoeld in artikel 6:228, eerste lid, onder c, van het Burgerlijk Wetboek. Zowel eiseres als de gastouder heeft gedwaald over de gevolgen die de schenkingen zouden hebben voor de kinderopvangtoeslag.
4. In geschil is of verweerder op goede gronden het voorschot kinderopvangtoeslag voor het berekeningsjaar 2009 op nihil heeft vastgesteld. Ten aanzien van de door eiseres aangevoerde gronden, overweegt de rechtbank het volgende.
5. Naar het oordeel van de rechtbank gaat de primaire stelling van eiseres dat zij over het jaar 2009 recht heeft op kinderopvangtoeslag tot het bedrag van € 11.712 niet op. De rechtbank acht hiervoor doorslaggevend dat eiseres een bedrag van € 1.026,84 geschonken kreeg van de gastouder. Nu dit bedrag via de rekening van [naam gastoud[gastouderbureau] weer bij eiseres terecht kwam, acht de rechtbank aannemelijk dat dit bedrag in mindering strekt op de oppaskosten. Zodoende dienen de door eiseres verschuldigde oppaskosten in ieder geval met dat bedrag te worden verminderd.
6. Het beroep van eiseres op de in rechtsoverweging 3 vermelde uitspraken van de Hoge Raad faalt. Deze uitspraken hebben betrekking op een andere wet dan de Wko. De uitspraak van 6 maart 1991 heeft betrekking op de Wet op de inkomstenbelasting, terwijl de uitspraak van 17 februari 1954 betrekking heeft op de Successiewet. Gezien het sterk afwijkende karakter van deze wetten, ziet de rechtbank niet hoe deze jurisprudentie analoog toegepast zou moeten worden op de Wko.
7. Ook het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. De antwoorden op Kamervragen over het gebruik van de kinderopvangtoeslag hebben een algemeen karakter. De staatssecretaris geeft in het in rechtsoverweging 3 vermelde kamerstuk, waar eiseres op wijst, aan dat zij in het besproken geval geen uitspraak kan doen of er sprake is van oneigenlijk gebruik. Hiermee wordt dus geen uitsluitsel gegeven over de vraag of er in concrete gevallen, zoals dat van eiseres, recht bestaat op kinderopvangtoeslag, zodat eiseres hieraan ook geen vertrouwen kon ontlenen.
8. Wat betreft de stelling van eiseres dat er sprake zou zijn van willekeur nu het haar bekend is dat de belastingdienst de schenkingsconstructie wel zou accepteren als deze niet plaatsvindt via een gastouderbureau, overweegt de rechtbank dat eiseres deze stelling niet heeft onderbouwd met concrete en objectieve bewijsstukken. De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting ook uitdrukkelijk te kennen gegeven geen concrete voorbeelden te kunnen geven. Deze beroepsgrond slaagt derhalve niet.
9. De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat eiseres in elk geval geen recht heeft op kinderopvangtoeslag over de oppaskosten tot een bedrag van € 11.712, zoals eiseres primair heeft gesteld. Ook de subsidiaire stelling van eiseres dat zij alsnog aan de voorwaarden voor kinderopvangtoeslag kan voldoen door alsnog de eigen bijdrage te voldoen, kan geen doel treffen. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat nu eiseres de eigen bijdrage heeft betaald, maar de gastouder deze heeft teruggeschonken, het niet meer mogelijk is om de eigen bijdrage (nogmaals) te betalen.
10. De meer subsidiaire beroepsgrond van eiseres slaagt wel. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat eiseres geen kosten als bedoeld in artikel 5 van de Wko (oud) heeft gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres €10.685,16 aan oppaskosten voldaan (€ 11.712 minus € 1.026,84). Eiseres heeft voldoende aangetoond dat zij deze kosten voor de kinderopvang daadwerkelijk heeft gemaakt, als bedoeld in de jurisprudentie van de ABRvS, waar ook verweerder naar verwijst (zie onder meer de uitspraak van 22 juni 2011, LJN: BQ 8833). De rechtbank merkt daarbij op dat indien verweerder zou worden gevolgd in zijn stelling dat ook het toegekende bedrag aan kinderopvangtoeslag moet worden betrokken bij de vraag of daadwerkelijk kosten zijn gemaakt, verweerder door zijn besluitvorming invloed kan uitoefenen op de vraag of überhaupt recht bestaat op kinderopvangtoeslag. Dat acht de rechtbank in strijd met het systeem van de wet. Pas nadat is vastgesteld of een ouder kosten heeft gemaakt en, zo ja, wat de hoogte daarvan is, kan het recht op kinderopvang worden bepaald.
11. Het beroep moet daarom gegrond worden verklaard. Hetgeen meer en overigens is gesteld kan buiten bespreking worden gelaten.
12. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet geen mogelijkheid zelf in de zaak te voorzien, omdat het vaststellen van het juiste bedrag aan kinderopvangtoeslag, gelet op de benodigde specialistische kennis, bij uitstek op de weg van verweerder ligt. Verweerder zal daarom een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen, met inachtneming van het geen in deze uitspraak is overwogen. Verweerder dient er daarbij van uit te gaan dat eiseres recht heeft op kinderopvangtoeslag op basis van de voor haar rekening komende kosten, ad € 10.685,16. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder voorts in de door eiseres in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 874 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1). Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrage van € 874;
bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 42 aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. van Schagen, voorzitter, en mr. H.J. Klein Egelink en mr. F.J. de Vries, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.E. Schaap, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 27 november 2012.
afschrift verzonden aan partijen op: 27 november 2012.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.