RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummers: AWB 12/811 en 12/915
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 27 november 2012.
1. [werkgever], eiseres, gevestigd te [vestigingsplaats],
2. [eiser], eiser, wonende te [woonplaats]
tezamen eisers,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluiten van verweerder van 13 januari 2012, uitgereikt door het UWV te Arnhem.
Bij besluit van 17 augustus 2011 heeft verweerder vastgesteld dat [eiser] (hierna: [eiser]) naar aanleiding van een daartoe strekkende aanvraag niet als duurzaam arbeidsongeschikt als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) wordt aangemerkt en dat hem daarom geen uitkering ingevolge de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) na verkorte wachttijd wordt toegekend.
Namens [eiser] en diens werkgever [werkgever] (hierna: [werkgever]) is bezwaar gemaakt.
Bij de in rubriek 1 aangeduide besluiten heeft verweerder de gemaakte bezwaren ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld. Het beroep van [werkgever] is geregistreerd onder nummer 12/811 en het beroep van [eiser] onder nummer 12/915. Voorts heeft [eiser] aangegeven bezwaar te hebben tegen toezending van stukken die medische gegevens bevatten aan [werkgever]. De rechtbank heeft besloten toepassing te geven aan artikel 8:32, tweede lid, van de Awb. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
De beroepen zijn gevoegd behandeld ter zitting van de rechtbank van 18 oktober 2012. Eisers zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. L. Smid, werkzaam bij het UWV te Arnhem.
3.1 Ingevolge artikel 23, eerste lid, van de Wet WIA geldt voordat een verzekerde aanspraak kan maken op een uitkering op grond van die wet een wachttijd van 104 weken.
Ingevolge het zesde lid, eerste volzin, stelt verweerder op aanvraag van de verzekerde een verkorte wachttijd vast indien de verzekerde volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Wet WIA. Op grond van de derde volzin wordt het einde van een verkorte wachttijd niet eerder vastgesteld dan tien weken na de dag waarop de aanvraag daartoe is ingediend.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte (...) duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Wet WIA wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
3.2 Om in aanmerking te komen voor een verkorte wachttijd moet sprake zijn van een evident stabiele situatie, dat wil zeggen dat er geen kans op herstel is. Dit betekent dat verweerder in het kader van een aanvraag om een verkorte wachttijd slechts dient te beoordelen of sprake is van een stabiele of verslechterende medische situatie. Als herstel niet uitgesloten is, kan geen sprake zijn van een toekenning van een verkorte wachttijd (CRvB 26 januari 2012, LJN: BV2014).
3.3 Verweerder heeft zijn standpunt aangaande de medische belastbaarheid van [eiser] gebaseerd op de rapporten van verzekeringsarts M.M.H.N. van den Broek-Duijmelinck van 15 augustus 2011 en verzekeringsarts bezwaar en beroep (vabb) J.A.M.M. Sijben van 22 december 2011. Op 28 mei 2012 heeft de vabb gereageerd op het beroep van eisers.
De verzekeringsarts heeft zich op het standpunt gesteld dat de medicatie Prednison een positief effect kan hebben op de aandoening van [eiser] en dat daarom nog niet alle behandelopties zijn uitgeput.
De vabb komt in zijn rapport tot de conclusie dat het gegeven dat aannemelijk is dat Prednison in casu geen positief effect zal hebben onverlet laat dat verbetering niet is uitgesloten, aangezien uit literatuur bekend is dat sarcoïdose (spontaan) kan genezen. Het feit dat [eiser] na twee jaar nog klachten heeft, doet hier volgens de vabb niet aan af.
3.4 Eisers hebben zich op het standpunt gesteld dat in het geval van [eiser]
– ook volgens diens behandelaar - geen verbetering in zicht is en dat hij daarom in aanmerking komt voor een vervroegde IVA-uitkering. Behandeling met Prednison is volgens eisers te gevaarlijk voor [eiser] vanwege zijn hartklachten. Ook overigens is deze behandeling niet effectief nu er bij hem geen sprake is van orgaanfalen, en hij dus geen baat heeft bij Prednison, maar van extreme moeheid waarbij het effect van Prednison niet aanvaard en bewezen is.
3.5 Niet in geding is dat [eiser] volledig arbeidsongeschikt is.
3.6 Met betrekking tot de vraag of hij ook duurzaam arbeidsongeschikt is overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit is gebaseerd op het in het rapport van 22 december 2011 weergegeven oordeel van de vabb dat verbetering niet is uitgesloten. De vabb heeft aangegeven dat uit literatuur bekend is dat sarcoïdose (spontaan) kan genezen en dat het feit dat [eiser] na twee jaar nog klachten heeft hier niet aan afdoet.
Uit de rapporten van de vabb van 22 december 2011 en 28 mei 2012 leidt de rechtbank af dat het standpunt van de verzekeringsarts dat verbetering mogelijk is omdat er nog een behandelmogelijkheid met Prednison is, niet meer wordt gevolgd.
De rechtbank is van oordeel dat de door de vabb gegeven motivering onvoldoende is om aan te kunnen nemen dat herstel niet is uitgesloten. Uit de rapporten van de vabb komt niet naar voren dat de inschatting van de herstelmogelijkheden berust op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij [eiser] aan de orde zijn. De ongespecificeerde verwijzing naar literatuur acht de rechtbank niet toereikend om te kunnen concluderen dat herstel niet is uitgesloten. In casu is bijvoorbeeld niet duidelijk geworden of de vabb de opmerking dat er (altijd) kans is op herstel heeft gebaseerd op alle gevallen van sarcoïdose, dan wel alleen op gevallen waarin sprake is van orgaanfalen, hetgeen bij [eiser] kennelijk niet het geval is.
De rechtbank acht voorts van belang dat de behandelend longarts in de brief van 8 juli 2011 heeft vermeld dat er na meer dan twee jaar nog steeds klachten zijn en dat hij de kans op herstel van de extreme moeheid in de komende jaren laag inschat. De rechtbank is niet gebleken dat de situatie op het beoordelingsmoment – 10 weken na de aanvraag op 26 juli 2011 - is verbeterd. De rechtbank is van oordeel dat de vabb de omstandigheid dat er na ruim twee jaar nog steeds onverminderd klachten zijn onvoldoende heeft meegewogen.
3.7 Bij de beoordeling van de duurzaamheid hanteert verweerder het zogenoemde beoordelingskader “Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen”. Bij de beoordeling van de prognose van de arbeidsbeperkingen doorloopt de verzekeringsarts een aantal stappen. De eerste stap is dat bekeken wordt of verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten. Dit is de duurzaamheid die in het kader van de verkorte wachttijd van belang is. Dat is het geval als sprake is van:
a. een progressief ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden of
b. een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden.
De rechtbank is van oordeel dat ook uit vorengenoemd beoordelingskader niet volgt dat in het onderhavige geval herstel niet is uitgesloten. Uit deze richtlijn blijkt dat bij stap 1 de behandelmogelijkheden bezien moeten worden. De vabb heeft niet aangegeven dat sprake is van behandelmogelijkheden, maar heeft alleen gesteld dat (spontane) verbetering niet is uitgesloten. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder nog verklaard dat afwachten ook gezien kan worden als een vorm van behandeling en dat hij van andere verzekeringsartsen heeft vernomen dat er binnen drie jaar nog herstel mogelijk is.
Dit laatste is niet onderbouwd en blijkt niet uit de stukken.
3.8 De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet geen reden om een tussenuitspraak te doen. Verweerder dient opnieuw te beslissen op de bezwaren van eisers met inachtneming van deze uitspraak.
3.9 Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
verklaart de beroepen gegrond;
vernietigt de bestreden besluiten;
bepaalt dat verweerder het door [werkgever] betaalde griffierecht ten bedrage van € 310 aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Litjens, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 27 november 2012.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 27 november 2012.