ECLI:NL:RBARN:2012:BY6573
Rechtbank Arnhem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- N.W. Huijgen
- Rechtspraak.nl
Incidentele vordering tot aanhouding of verwijzing naar de bevoegde Duitse rechter in een civiele procedure
In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Arnhem, hebben de eiseressen Greving Europa B.V. en Noordegraaf G.M.B.H. een incidentele vordering ingediend. De vordering was gericht op aanhouding van de procedure of verwijzing naar de bevoegde Duitse rechter, het Landgericht Münster. De eiseressen stelden dat de onderhavige vordering in de hoofdzaak eerder was ingesteld dan de vordering van de gedaagden, Schenker B.V. en Schenker Transport Groep B.V., die een bodemprocedure hadden aangespannen in Duitsland. De rechtbank diende te beoordelen of artikel 31 van het Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer over de weg (CMR) van toepassing was op de vordering van de eiseressen.
De rechtbank oordeelde dat artikel 31 CMR ook van toepassing is op een vordering tot verklaring voor recht, waarin wordt gesteld dat een partij niet of beperkt aansprakelijk is. De rechtbank concludeerde dat de situatie van artikel 31 CMR niet van toepassing was, omdat de vordering in de hoofdzaak eerder was ingesteld dan de Duitse vordering. De rechtbank wees de incidentele vordering van Schenker B.V. c.s. af en veroordeelde hen in de proceskosten van het incident, die aan de zijde van Greving Europa B.V. c.s. tot op dat moment waren begroot op € 452,00. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 21 november 2012.
De rechtbank bepaalde dat de zaak weer op de rol zou komen op 2 januari 2013 voor conclusie van antwoord. Dit vonnis is van belang voor de toepassing van het CMR in internationale geschillen en de bevoegdheid van de Nederlandse rechter in dergelijke zaken.