RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 12/2832
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 22 november 2012.
[Eiser], eiser,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. R.G.H.M. de Glas,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 11 mei 2012.
2.1. Bij besluit van 21 februari 2012 heeft verweerder de aanvraag van eiser om bijzondere bijstand voor de kosten van volledige woninginrichting afgewezen.
2.2. Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
2.3. Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
2.4. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 14 september 2012. Namens eiser is daar verschenen, mr. De Glas voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J. Bloemena, werkzaam bij verweerders gemeente. Bij beschikking van 3 oktober 2012 heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst en de zaak voor verdere behandeling doorverwezen naar de meervoudige kamer. Nadat de daarvoor vereiste toestemming van partijen was verkregen heeft de rechtbank met toepassing van de artikelen 8:64, vijfde lid en 8:57, eerste lid, van de Awb, zonder nadere zitting, het onderzoek gesloten.
3.1. Eiser ontvangt vanaf 20 januari 1996 nagenoeg onafgebroken bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (Wwb), laatstelijk naar de norm voor een alleenstaande. Bij het besluit van 11 januari 2010 is de bijstand van eiser door verweerder ingetrokken omdat eiser heeft nagelaten bij verweerder te melden dat hij vanaf 1 september 2006 een gezamenlijke huishouding voerde met [naam] en tevens samen met [naam] betaalde werkzaamheden verrichtte. Verweerder heeft in verband hiermee uiteindelijk een bedrag van € 11.038,88 van eiser teruggevorderd. In zijn uitspraken van 27 april 2011 (AWB 10/4324) en 26 januari 2012 (AWB 11/2565) heeft deze rechtbank, kort samengevat, aangenomen dat eiser en [naam] een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd en samen werkzaamheden hebben verricht waaruit inkomsten werden genoten en heeft deze rechtbank het beroep van eiser tegen de terugvordering van bovenvermeld bedrag ongegrond verklaard. Op 8 februari 2012 heeft eiser bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van volledige woninginrichting vanwege verhuizing naar een woning aan de [adres].
3.2. Verweerder heeft de afwijzing van de aanvraag bij het bestreden besluit gehandhaafd. Verweerder heeft zich daarbij gebaseerd op artikel 5 van de Beleidsregels bijzondere bijstandsverlening Wet werk en bijstand 2011 (hierna: de Beleidsregels) op grond waarvan een aanvraag om bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen wordt afgewezen wanneer, zoals hier het geval is een vordering openstaat die het gevolg is schending van de inlichtingenverplichting bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wwb. Verweerder heeft zich verder op het standpunt gesteld dat er geen dringende redenen zijn om van zijn beleid af te wijken.
3.3. Eiser heeft verweerders standpunt gemotiveerd bestreden. Op zijn stellingen zal de rechtbank, voor zover nodig, hierna nader ingaan.
3.4. Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de Wwb, voor zover hier van belang, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
3.5. De kosten waarvoor eiser bijstand heeft aangevraagd behoren tot de incidenteel voorkomende noodzakelijke kosten van bestaan. Die kosten dienen in beginsel te worden bestreden uit het inkomen op bijstandsniveau, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Daarvoor wordt alleen bijzondere bijstand verleend indien de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, die ertoe leiden dat die kosten niet uit het inkomen uit bijstandsniveau en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.
3.6. Op grond van artikel 5 van de Beleidsregels hanteert verweerder bij de beoordeling of een belanghebbende voor de kosten van aanschaf of vervanging van duurzame gebruiksgoederen geacht wordt te hebben kunnen reserveren van de toepasselijke bijstandsnorm, de volgende regel:
- bij een aanvraag voor bijstand voor duurzame gebruiksgoederen speelt de aanwezigheid van fraudeschulden een rol. Is er sprake geweest van verzwegen inkomsten of woonfraude, dan heeft men extra inkomsten genoten. Men had dan kunnen reserveren voor de kosten waarvoor men bijstand vraagt. Het feit dat de ten onrechte verstrekte bijstand wordt teruggevorderd, doet hier niets aan af.
Wil de fraudeschuld een rol spelen in de beoordeling moet aan de volgende drie criteria voldaan zijn:
1. De fraude moet zijn gepleegd in de drie jaar direct voorafgaand aan de datum van aanvraag voor bijzondere bijstand;
2. Het bedrag van ten onrechte ontvangen uitkering moet netto € 1.361,34 of meer zijn;
3. Op het moment van aanvraag moet minder dan de helft op de netto vordering zijn afgelost.
Als aan alle drie de criteria is voldaan dan wordt de aanvraag afgewezen omdat men had kunnen reserveren. In dat geval is er dus geen sprake van bijzondere omstandigheden op grond waarvan bijzondere bijstand verstrekt zou kunnen worden.
In het uitzonderlijke geval er toch bijzondere bijstand verstrekt moet worden, is deze bijstand per definitie in de vorm van een geldlening.
Deze geldlening komt niet in aanmerking voor een omzetting in een verstrekking om niet.
3.7. De rechtbank overweegt dat verweerder met de hierboven vermelde beleidsregel invulling heeft gegeven aan het begrip “bijzondere omstandigheden” bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Wwb zodat sprake is van wetinterpreterend beleid.
Anders dan door eiser wordt betoogd in de gronden van het beroep, is de rechtbank van oordeel dat de hier bedoelde beleidsregel geen blijk geeft van een onjuiste wetsuitleg. Onder verwijzing naar de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (onder andere: de uitspraak van 20 december 2011, LJN BV0080) overweegt de rechtbank dat bij de vraag of er sprake is van bijzondere omstandigheden in aanmerking behoort te worden genomen of de belanghebbende voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd heeft kunnen reserveren, hetzij door te sparen vooraf hetzij door aflossing van een geldlening achteraf. Bij de vraag of degene die bijzondere bijstand heeft aangevraagd voor de betreffende kosten heeft kunnen reserveren kan verweerder, naar het oordeel van de rechtbank, de middelen van de belanghebbende betrekken en die van degene met wie bij een gezamenlijke huishouding voert of heeft gevoerd. Vast staat dat eiser en [naam] hebben verzwegen dat zij een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd. Verder is vast komen te staan dat eiser en [naam] werkzaamheden tegen betaling hebben verricht welke zij evenmin hebben gemeld bij verweerder. Dit alles heeft er in geresulteerd dat eiser en [naam] binnen de periode van drie jaren direct voorafgaande aan de aanvraag om bijzondere bijstand, samen een inkomen hebben genoten dat ruim boven de bijstandsnorm voor gehuwden was gelegen. Daarmee is voldaan aan het gestelde in artikel 5 van de Beleidsregels.
3.8. De rechtbank acht de termijn van drie jaar waarbinnen de verzwegen woon- en inkomstenfraude eiser wordt tegengeworpen niet onredelijk. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiser een bedrag van ruim € 11.000 teveel aan bijstand heeft ontvangen en acht het aannemelijk dat hij daarvan een bedrag opzij had kunnen zetten voor uitgaven waarvoor hij bijzondere bijstand heeft aangevraagd.
3.9. Gelet op de door eiser geschetste omstandigheden komt de rechtbank voorts tot het oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen dringende dan wel bijzondere redenen waren op grond waarvan verweerder in redelijkheid niet tot hantering van artikel 5 van de Beleidsregels heeft kunnen komen.
3.10. Het bovenoverwogene leidt de rechtbank tot de slotsom dat verweerder op grond van artikel 5 van de Beleidsregels op goede gronden heeft aangenomen dat er geen bijzondere omstandigheden aanwezig waren op grond waarvan bijzondere bijstand diende te worden verstrekt. Verweerder heeft de aanvraag dan ook terecht afgewezen.
3.11. De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
3.12. Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, voorzitter, mr. F.J. de Vries en mr. J.A. van Schagen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B. de Vries, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 22 november 2012.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 22 november 2012.