De rechtbank verwerpt het primaire standpunt van de man, kort gezegd inhoudend dat de kinderalimentatie moet worden verlaagd omdat het huidige bedrag indirect moet worden bezien als zijnde tevens partneralimentatie, waarbij de man zich beroept op de uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 14-02-2012 LJN: BV 3856 om de volgende redenen. In de eerste plaats betreft de situatie in genoemde uitspraak een geheel andere dan de onderhavige. Bij die beslissing was er sprake van een gezinssituatie waarbij de ouders van de minderjarige nooit hebben samengewoond. In de onderhavige procedure is zulks wel het geval, immers onweersproken is door de vrouw aangevoerd dat de relatie van partijen 11 jaar heeft stand gehouden, waarbij zij met de kinderen als gezin onder een dak hebben samengeleefd, waardoor de kinderen ook daadwerkelijk zijn opgegroeid in de welstand van partijen gezamenlijk.
Voorts valt niet in te zien dat de kinderen van partijen als gevolg van hun uiteengaan met een lagere behoefte genoegen zouden moeten nemen en dus benadeeld zouden worden, enkel vanwege het feit dat de vrouw slechts een gering inkomen heeft. Indien partijen immers niet uiteen gegaan waren of wanneer de kinderen bij de man waren verbleven, zou de behoefte ook niet naar beneden zijn bijgesteld.
De stelling van de man dat de kinderalimentatie verlaagd moet worden omdat hij geen onderhoudsplicht jegens de vrouw heeft, terwijl de man het aannemelijk vindt dat de vrouw thans wel meeprofiteert van de kinderalimentatie gelet op de hoogte van haar eigen inkomen, snijdt evenmin hout. De vrouw is niet verplicht om te verantwoorden waaraan zij de kinderalimentatie besteedt. Er is ook geen rechtsregel die verbiedt dat de vrouw meeprofiteert van de toename van het gezinsinkomen als gevolg van de kinderalimentatie. Afgezien hiervan, en daargelaten het feit dat de man zich baseert op vermoedens, heeft de vrouw ter zitting verklaard dat zij de kinderalimentatie wel degelijk ten behoeve van de kinderen uitgeeft, zoals hoge oppaskosten, een auto voor het halen en brengen van de kinderen, fietsen, een laptop en allerlei andere kosten die ook partijen gewoon waren te maken. De rechtbank concludeert dan ook dat van een verkapte partneralimentatie geen sprake is.
Daarnaast merkt de rechtbank op dat het standpunt van de man implicaties heeft die in strijd komen met de uitgangspunten van de Wet Werk en Bijstand (verder WWB). Indien de vrouw in de toekomst in de bijstand zou komen, is haar bijstandsuitkering onsplitsbaar en wordt bij het door de gemeente te plegen bijstandsverhaal op de man ook niet gesplitst in een deel ten behoeve van de kinderen en een deel ten behoeve van de vrouw. De door de man te betalen kinderalimentatie telt dan volledig mee bij de berekening van het gezinsinkomen van de vrouw, aangezien de wetgever bij de WWB uitgaat van de solidariteitsgedachte waarbij de gezinsleden delen in door hen te ontvangen inkomsten. Vermindering thans van de kinderalimentatie in de door de man gewenste zin beperkt de hoogte van een mogelijk bijstandsverhaal in de toekomst en wentelt op die wijze een deel van de onderhoudsplicht van de man af op de publieke middelen. Dat is in strijd met het wettelijk beginsel dat een bijstandsuitkering een subsidiaire verstrekking is.
Gelet op al het voorgaande wordt het primaire standpunt van de man verworpen.