5. De beoordeling
5.1. De vraag die beoordeeld moet worden is of er grond is het door [gedaagde] gelegde conservatoir beslag op te heffen. Uit het door [eiseres] gestelde kan worden afgeleid, dat zij meent, dat [gedaagde]'s vordering ondeugdelijk is. [gedaagde] is het hier niet mee eens.
5.2. Allereerst moet worden vastgesteld, dat aan de afspraken, waarop [eiseres] zich beroept, bij de beoordeling geen betekenis kan worden gehecht. [gedaagde] betwist, dat uitdrukkelijk is afgesproken, dat aan de beste koper zou worden verkocht en dit kort geding leent zich niet voor vaststelling van de vraag of de afspraak inderdaad is gemaakt. In het vervolg wordt er dus vanuit gegaan, dat geen afspraken zijn gemaakt.
5.3. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt, dat ons hoogste rechtscollege van oordeel is, dat het bij inschrijving ten verkoop aanbieden van een onroerende zaak zich er in beginsel
niet toe leent anders te worden opgevat dan als een uitnodiging om in onderhandeling te treden (vgl. HR 11 dec. 1991, NJ 1992, 177). Een overeenkomstige regel is door de Hoge Raad geformuleerd voor de vergelijkbare situatie, waarin een onroerende zaak te koop werd aangeboden bij advertentie (HR 10 april 1981, NJ 1981, 532). In dit arrest overwoog de Hoge Raad dat bij de onderhandelingen niet alleen prijs en eventuele verdere voorwaarden van de koop, maar ook de persoon van de gegadigde van belang kunnen zijn. Ook in recente literatuur wordt ervan uitgegaan, dat de verkoop bij inschrijving een uitnodiging tot het doen van een aanbod is. Daar is reden toe, omdat de persoon van de gegadigde voor de verkoper van belang is, gezien het feit, dat koper en verkoper in de periode tussen koop en levering regelmatig met elkaar van doen zullen hebben (vgl. Prof. mr. W.G. Huijgen, Koop en verkoop van onroerende zaken, 8b).
5.4. In de oudere literatuur en lagere jurisprudentie wordt verschillend gedacht over de vraag of een openbare verkoop bij inschrijving een uitnodiging tot het doen van een aanbod behelst, dan wel een volledig openbaar aanbod. Het ligt niet voor de hand aan deze verdeelde literatuur en jurisprudentie, die bovendien vaak een ander soort inschrijvingen dan de onderhavige betreft, een argument te ontlenen om af te wijken van de jurisprudentie van de Hoge Raad.
5.5. Aan de verschillende algemene voorwaarden en NVM-richtlijnen die door [eiseres] zijn overgelegd, kan geen betekenis worden toegekend voor de beslissing, alleen al omdat niet is afgesproken, voor zover dat al kon, dat op de in die voorwaarden/richtlijnen bedoelde wijze te werk zal worden gegaan.
5.6. De vraag is dus of er sprake is van omstandigheden, waaruit kan worden afgeleid, dat afgeweken moet worden van het door de Hoge Raad aangenomen beginsel. Dergelijke omstandigheden zijn door [gedaagde] onvoldoende gesteld. Het enkele feit, dat geen afspraken zijn gemaakt is daartoe uiteraard onvoldoende. Het argument van [gedaagde], dat de inschrijvingsprocedure geen zin had, als vervolgens niet de hoogste bieder als koper zou worden geaccepteerd, gaat niet op; immers, uiteindelijk is wel voor een hogere prijs dan de vraagprijs en het eerste bod van beide gegadigden verkocht. Het stond [eiseres] dus vrij andere omstandigheden dan alleen de vraag wie het hoogst had geboden mee te nemen in haar beslissing.
5.7. Het komt op grond van het vorenstaande onwaarschijnlijk voor dat de bodemrechter de vordering van [gedaagde] tot levering zal toewijzen. De vordering is dus summierlijk ondeugdelijk gebleken. Bovendien is aannemelijk, dat [eiseres] door het voortduren van het beslag in haar belangen geschaad wordt, doordat de levering aan [derde] niet op de geplande datum door kan gaan, en is het niet waarschijnlijk, dat de bodemrechter tijdig voor die datum uitspraak zal doen. Onder deze omstandigheden is de vordering van [eiseres] toewijsbaar, met dien verstande dat de president het gelegde beslag op grond van art. 705 Rv. zelf kan opheffen, zodat het niet nodig is [gedaagde] te bevelen dat te doen.
5.8. [gedaagde] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding.