"Er bestond twijfel aan de duurzaamheid, vanwege overname aan de afdeling door Transportgroep Van der Graaf.
....
Per 01-02 '98 is de arbeidsovereenkomst overgegaan naar Transportgroep Van der Graaf. Met de heer [B], pz-functionaris, maar ook met verzekerde en de bedrijfsarts de heer [C], is diverse malen overleg gepleegd tav reïntegratie Het standpunt van de heer [B] is van meet af aan geweest dat verzekerde niet zou terugkeren naar de arbeidsplaats waar verzekerde werkzaam was bij AAF alsmede dat een gelijksoortige functie-inhoud noch tijdelijk noch blijvend verzekerde niet werd aangeboden. Beleidsoverwegingen tav overname lagen hieraan te grondslag.
...
Overigens geldt dat bij deze overname er sprake is van overname met alle lusten en lasten. Situatie van verzekerde was Transportgroep Van der Graaf bekend. Dus ook de financiële consequenties. N.m.m. had ook gekozen kunnen worden om vanuit een vergelijkbare positie als bij AAF bij Transportgroep Van der Graaf te starten met reïntegratie. Ook dan was mogelijk de conclusie getrokken dat verzekerde aangewezen zou zijn op passende arbeid bij een andere werkgever, echter dan was verzekerde wel werkzaam geweest. Deze keus ligt bij de werkgever. Echter van begin af aan is duidelijk en herhaalde malen gesteld dat hiervoor niet werd gekozen."
Van der Graaf heeft zulks ook erkend in de memorie van antwoord (punt 16):
"Namens Van der Graaf is slechts kenbaar gemaakt dat de speciaal voor [appellant] binnen AAF gecreëerde functie, binnen Van der Graaf niet bestond en ook niet gecreëerd kon worden door de andere inrichting van de organisatie".
5.5 [appellant] stelt dat Van der Graaf met overeenkomstige toepassing van artikel 7:665 en artikel 4 lid 2 van EG-richtlijn 77/187 vergoedingsplichtig is.
De rechtbank overweegt dienaangaande dat uit deze bepalingen volgt dat indien de werknemer de arbeidsovereenkomst beëindigt omdat de overgang van de onderneming voor hem tot een nadelige wijziging van (arbeids)omstandigheden leidt, de werkgever mogelijk schadeplichtig is. Van een beëindiging door de werknemer is in dit geval geen sprake, zodat deze bepalingen niet rechtstreeks van toepassing zijn. Uit de strekking van deze bepalingen, namelijk dat de werknemer geen onevenredig nadeel mag ondervinden van de overgang van de onderneming, volgt evenwel dat een werkgever ook schadeplichtig kan zijn indien een door hem geëntameerd ontslag voortvloeit uit een met de overgang van de onderneming samenhangende nadelige wijziging van de arbeidsomstandigheden
5.6 De stelling van [appellant] dat hij zonder bedrijfsovername blijvend zijn oude functie in aangepaste vorm had kunnen vervullen, wordt niet door de overgelegde bescheiden gesteund. Wel blijkt uit de stukken voldoende dat deze wijze van reïntegreren in ieder geval meer succes heeft gehad dan de daarop volgende pogingen die zijdens Van de Graaf zijn ondernomen, en dat hieraan een eind is gekomen ten gevolge van de bedrijfsovername. Hierbij is aan [appellant] een kans op een uiteindelijk succesvolle reïntegratie ontnomen. De rechtbank is van oordeel dat de gevolgen van het missen van deze kans niet eenzijdig volledig op [appellant] afgewenteld mogen worden.
5.7 Dat er thans nog voor [appellant]s krachten en bekwaamheden geschikt werk bij Van der Graaf aanwezig is, acht de rechtbank niet aangetoond, zodat de vordering tot wedertewerkstelling door de kantonrechter terecht is afgewezen.
5.8 De rechtbank acht het gegeven ontslag kennelijk onredelijk, nu dat niet vergezeld is gegaan van enige financiële vergoeding, behoudens doorbetaling van loon gedurende de periode van ziekte en de opzegtermijn. Bij de schadevergoeding die de rechtbank aan [appellant] toe zal kennen, houdt zij wel rekening met de door de kantonrechter in rechtsoverwegingen 3.2 en 3.3 gememoreerde omstandigheden waaruit hij naar het oordeel van de rechtbank terecht heeft afgeleid dat [appellant] zich onvoldoende heeft ingespannen om in ander werk bij Van der Graaf te hervatten dan in de functie die hij bij AAF vervulde en dat de arbeidsovereenkomst eerst is beëindigd ruim een jaar nadat [appellant] duidelijk was dat geen reïntegratie plaats zou vinden op de door hem voorgestane wijze, in welke tussentijd [appellant] zijn volledige loon heeft genoten.
5.9 De rechtbank neemt bij het bepalen van de hoogte van de toe te kennen schadevergoeding enerzijds in aanmerking de leeftijd van [appellant] ten tijde van het ontslag (40) en de duur van diens dienstverband met AAF (19 jaar) en de vergoeding waarop hij aanspraak had kunnen maken indien hij in een procedure ex artikel 685: BW zelf rond maart 1998 een ontbindingsvergoeding had gevorderd, en anderzijds diens passieve, niet flexibele houding toen duidelijk was dat reïntegratie volgens het door hem wenselijke model niet bij door Van der Graaf mogelijk was en de duur van de loondoorbetaling genoemd in rechtsoverweging 5.8. Alles afwegend acht de rechtbank een schadevergoeding van ƒ 20.000,00 netto billijk, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der inleidende dagvaarding. Van voor vergoeding in aanmerking komende buitengerechtelijke incassokosten is de rechtbank niet gebleken.
5.10 Zij zal het vonnis van de kantonrechter in zoverre vernietigen en opnieuw rechtdoende, dienovereenkomstig beslissen, waarbij zij de kosten in eerste aanleg zal compenseren en Van der Graaf als de in appel in het ongelijk te stellen partij, in de kosten op het appel gevallen veroordelen.