ECLI:NL:RBASS:2002:AD9526

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
19 februari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/874
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke handhaving en gelijkheidsbeginsel met betrekking tot illegale bouwwerken op recreatieterrein

In deze zaak heeft de rechtbank Assen op 19 februari 2002 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen eiser, eigenaar van een chalet op het Landgoed 't Wildryck te Diever, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerveld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder, waarin zijn verzoek om handhaving van de Woningwet werd afgewezen. Verweerder had eerder de bezwaren van eiser gegrond verklaard, maar besloot vervolgens om geen bestuursdwang toe te passen tegen andere illegale bouwwerken op het terrein.

Eiser stelde dat er sprake was van schending van het gelijkheidsbeginsel, omdat hij wel werd aangesproken op zijn chalet, terwijl andere illegale bouwwerken op het landgoed niet werden aangepakt. Verweerder verdedigde zijn besluit door te stellen dat er bijzondere omstandigheden waren die de weigering om handhavend op te treden rechtvaardigden, zoals afspraken uit het verleden over de kampeerexploitatievergunning.

De rechtbank oordeelde dat verweerder niet op goede gronden had geweigerd handhavend op te treden. De rechtbank benadrukte dat een bestuursorgaan verplicht is om handhavend op te treden, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. De rechtbank vond dat verweerder een categorale gedoogbeschikking had afgegeven zonder dat er zicht was op beëindiging van de illegale situatie, wat in strijd was met de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en het rechtszekerheidsbeginsel. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Kenmerk: 01/874 GEMWT
U I T S P R A A K
In het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerveld, verweerder.
I. Procesverloop
Bij besluit van 23 oktober 2001 heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen het besluit van 10 mei 2001 gegrond verklaard, laatstgenoemd besluit herroepen en besloten eisers verzoek tot toepassing van bestuursdwang af te wijzen.
Namens eiser is bij brief van 29 oktober 2001 tegen dit besluit bij de rechtbank beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 8 november 2001 de op de zaak betrekking hebbende stukken alsmede een verweerschrift ingezonden. De gemachtigde van eiser heeft hiervan een afschrift ontvangen.
Het beroep is, gevoegd met het geding 01/401 GEMWT, behandeld ter zitting van de rechtbank op donderdag 24 januari 2002, alwaar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. R.G.A. Luinstra.
Voor verweerder is verschenen A.J. Boers, medewerker van de gemeente Westerveld.
II. Motivering
Feiten en omstandigheden
Eiser bezit een chalet op het Landgoed 't Wildryck te Diever. Ter verwijdering van dit chalet is eiser door verweerder aangeschreven. Het geding 01/401 GEMWT heeft op deze aanschrijving betrekking.
Namens eiser is bij brief van 16 maart 2001 aan verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen de op het Landgoed 't Wildryck te Diever aanwezige bouwsels (recreatiewoningen).
Bij het (primaire) besluit van 10 mei 2001 heeft verweerder eisers verzoek niet-ontvankelijk verklaard.
Bij brief van 12 juni 2001 is namens eiser tegen dit besluit bij verweerder bezwaar gemaakt. Eiser is op 28 augustus 2001 in de gelegenheid gesteld zijn bezwaren mondeling toe te lichten ten overstaan van de commissie van advies voor de bezwaar- en beroepschriften van de gemeente Westerveld, van welke mogelijkheid eiser geen gebruik heeft gemaakt. De commissie heeft verweerder in haar advies 8 oktober 2001 geadviseerd het bezwaarschrift gegrond te verklaren, het primaire besluit te herroepen en alsnog te beslissen op het verzoek om toepassing van bestuursdwang.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder overeenkomstig het advies van de commissie besloten, waarbij het verzoek om toepassing van bestuursdwang is afgewezen.
Standpunten partijen
Eiser stelt zich op het standpunt dat sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel nu hij wel door verweerder is aangeschreven om het door hem op het Landgoed 't Wildryck geplaatste bouwwerk te verwijderen (procedure 01/401) en andere - op het landgoed aanwezige - illegale bouwwerken kunnen blijven staan. Eiser is van mening dat deze andere bouwwerken zich niet zodanig van zijn recreatiewoning onderscheiden dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel terzijde kan worden geschoven. Daarnaast meent eiser dat sprake is van willekeur.
Verweerder stelt zich - met eiser - op het standpunt dat de andere bouwwerken ook bouwwerken zijn in de zin van de Woningwet. Legalisatie van deze bouwwerken achteraf is niet mogelijk vanwege strijd met het bestemmingsplan.
Verweerder meent dat sprake is van een bijzondere situatie die de weigering om handhavend op te treden rechtvaardigt. De bijzondere situatie is volgens verweerder gelegen in de in het verleden gemaakte afspraken in het kader van de kampeerexploitatievergunning. Hierbij komt dat deze andere bouwwerken, anders dan de recreatiewoning van eiser, qua hoogte en omvang wel voldoen aan de uitgangspunten van het bestemmingsplan en aan de kampeerexploitatievergunning.
Toepasselijke regelgeving
Ter plaatste geldt het bestemmingsplan "Wijzigingsplan Landgoed 't Wildryck". Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de bij dit bestemmingsplan behorende voorschriften zijn de als recreatieterrein aangewezen gronden bestemd voor de doeleinden: staanplaatsen voor kampeermiddelen, recreatiewoningen, trekkershutten, beheersvoorzieningen ten behoeve van het eigen terrein, verkeers- en verblijfsdoeleinden, beplantingen. Voorts is bepaald dat recreatiewoningen uitsluitend zijn toegestaan op de gronden aangegeven met "recreatiewoningen" en staanplaatsen voor kampeermiddelen en trekkershutten uitsluitend zijn toegestaan op de gronden aangegeven met "kampeerplaatsen".
Onderhavige bouwwerken staan op gronden met de bestemming "kampeerplaatsen".
Beoordeling
In dit geding staat de rechtbank voor de beantwoording van de vraag of verweerder op goede gronden heeft geweigerd handhavend op te treden, overeenkomstig het verzoek van eiser, tegen de op het Landgoed 't Wildryck, op het terrein dat is aangewezen voor staanplaatsen voor kampeermiddelen, aanwezige chalets of stacaravans. In verband hiermee overweegt de rechtbank het volgende.
Voor verweerder staat vast dat onderhavige bouwsels zijn aan te merken als bouwwerken in de zin van de Woningwet en dat een bouwvergunning is vereist. De rechtbank sluit zich hierbij aan. Dit heeft als consequentie dat de bouwwerken niet onder de in 1997 ingevolge de Wet op de openluchtrecreatie (Wor) verleende kampeervergunning kunnen vallen die ter plaatse alleen kampeermiddelen toestaat. Het verlenen van een bouwvergunning is niet mogelijk, omdat het geldende bestemmingsplan ter plaatse geen bouwwerken toestaat. Verweerder is voorts niet voornemens voor de bouwwerken een legaliseringstraject in te zetten door middel van een bestemmingsplanwijziging, al dan niet met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Desondanks heeft verweerder geweigerd handhavend op te treden.
Vaststaat dat verweerder in dezen het bevoegde orgaan is om handhavend op te treden. Blijkens de jurisprudentie is een bestuursorgaan gehouden gebruik te maken van zijn bevoegdheid om handhavend op te treden, tenzij bijzondere omstandigheden nopen daarvan af te zien. Het belang van handhaving van wettelijke voorschriften weegt des te zwaarder wanneer een belanghebbende derde heeft verzocht om handhavend op te treden. Voor de rechtbank staat niet ter discussie dat eiser als belanghebbende kan worden aangemerkt.
Volgens verweerder zijn de bijzondere omstandigheden gelegen in de in het verleden - door het gemeentebestuur van de voormalige gemeente Diever - gemaakte afspraken in het kader van de verleende exploitatievergunning ingevolge de Wor omtrent de omvang van de chalets en stacaravans.
Overwogen wordt dat verweerder met onderhavige besluitvorming categoraal voor alle op het terrein aanwezige bouwwerken heeft geweigerd handhavend op te treden. Een afweging per bouwwerk is niet gemaakt, terwijl ter zitting van de zijde van verweerder niet kon worden bevestigd dat alle bouwwerken voldeden aan de maatvoering zoals die bij de kampeerexploitatievergunning is afgesproken (een maximale oppervlakte van 70 m² en een maximale hoogte van 3,30 meter). Namens verweerder is voorts gesteld dat er geen concrete voornemens zijn om in de (nabije) toekomst over te gaan tot een bestemmingsplanwijziging, waarmee onderhavige bouwwerken kunnen worden gelegaliseerd. Dit betekent dat er sprake is van een gedoogsituatie - op grote schaal - waarvan het einde niet in zicht is. Naar het oordeel van de rechtbank is deze gang van zaken in strijd met het systeem van de WRO en met het rechtszekerheidsbeginsel.
Ingevolge de WRO is het de gemeenteraad die bevoegd is bestemmingsplannen vast te stellen en te wijzigen. In casu heeft verweerder door middel van onderhavige weigering om handhavend op te treden in feite een categorale gedoogbeschikking afgegeven zonder dat daarbij concreet zicht is op het beëindigen van de illegale situatie. Hierdoor is sprake van een planologische voorziening buiten het systeem van de WRO om door een bestuursorgaan dat daartoe niet is bevoegd. De rechtbank acht deze inbreuk op het wettelijke systeem niet toelaatbaar.
Daarnaast is er voor belanghebbende burgers sprake van een onduidelijke situatie, nu deze gang van zaken met zich brengt dat niet meer kan worden afgegaan op het planologisch kader dat door het bestemmingsplan is geschapen. De planologische regels, over de toegestane bouwmogelijkheden op de percelen waar ter plaatse ingevolge het bestemmingsplan kampeermiddelen (niet zijnde bouwwerken) zijn toegestaan, zijn gemaakt in het kader van de verleende kampeerexploitatievergunning aan de exploitant van het kampeerterrein. Hierbij zijn (derde-)belanghebbenden veelal niet bij betrokken geweest. Nog afgezien van de vraag of deze regels afdoende (schriftelijk) zijn vastgelegd, zijn deze regels in ieder geval niet op enigerlei wijze naar buiten toe (voor derden) kenbaar gemaakt (gepubliceerd). Hiermee komt naar het oordeel van de rechtbank de rechtszekerheid in het gedrang.
Indien verweerder meent dat sprake is van een bijzondere situatie vanwege een te rechtvaardigen vertrouwen in verband met de in het verleden gemaakte afspraken, overweegt de rechtbank dat verweerder dit per geval (per illegaal bouwwerk) dient af te wegen. De belangen die spelen bij een beroep op het vertrouwensbeginsel dienen te worden afgezet tegen de belangen die derden hebben bij handhaving van het bestemmingsplan, een belang dat - blijkens de jurisprudentie - zwaar weegt. Dit geldt des te meer, wanneer de individuele afweging uiteindelijk alsnog neerkomt op een algehele afwijzing om handhavend op te treden, waardoor er in feite alsnog sprake is van een categorale gedoogsituatie. Zoals hiervoor is overwogen geeft dit een grote inbreuk op het wettelijk systeem en de rechtszekerheid.
Het vorenstaande geeft reeds aanleiding het bestreden besluit te vernietigen. Er is geen aanleiding nader in te gaan op eisers grieven. Het beroep komt voor gegrondverklaring in aanmerking. Hierdoor is er tevens aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser redelijkerwijs in verband met de behandeling van zijn beroep heeft moeten maken. Deze kosten zijn onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 644,-- als proceskosten en op € 6,03 als reiskosten.
III. Beslissing
De rechtbank:
I. verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
II. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
III. veroordeelt verweerder in de kosten van eiser ten bedrage van € 650,03;
IV. bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht aan hem vergoedt, ten bedrage van € 102,10
(f 225,--);
V. wijst de gemeente Westerveld aan als de rechtspersoon die de onder III en IV genoemde bedragen dient te betalen.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen, alsmede iedere andere belanghebbende, hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te
's-Gravenhage. Het hoger beroep dient ingesteld te worden door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019 te 2500 EA 's-Gravenhage binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.
Aldus gegeven door mr. A.T. de Kwaasteniet, voorzitter en uitgesproken in het
openbaar op
door mr. A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van mr. A. Verweij, griffier.
mr. A. Verweij mr. A.T. de Kwaasteniet
Afschrift verzonden op: