Wij gaan er van uit dat wij met het bovenstaande u op dit moment voldoende te hebben geïnformeerd.’
f. Het College heeft het schrijven van 20 september 2001 aan de Raad ingetrokken.
g. Op 27 september 2001 is er een gesprek geweest tussen [gedaagde], burgemeester Ter Avest en wethouder Bolhuis.
In het verslag van dit gesprek staat onder meer het volgende:
‘Burgemeester geeft uitleg over het beleid van de gemeente bij particuliere bouwgrondexploitatie. Uit een oogpunt van rechtsgelijkheid is de gemeente van mening dat in dergelijke gevallen het redelijk en billijk is dat de particulier een bijdrage aan de gemeente betaalt van f. 55,-- per m2, gerekend naar een bouwterrein van 600 m2 voor een vrijstaande woning.
Gemeente erkent dat dit uitsluitend via de privaatrechtelijke weg overeen kan worden gekomen.
Dat is de lijn geweest die de gemeente de afgelopen jaren heeft gevolgd, ondermeer bij particuliere bouwgrondexploitatie in Hijken, Hoogersmilde en Nieuw Balinge.
Burgemeester geeft aan dat het college verdeeld is en dat hij een minderheidsstandpunt inneemt. Burgemeester vindt het richting dhr. [gedaagde] van belang dat men in kennis wordt gesteld van de achterliggende gedachte van dat minderheidsstandpunt.
Uiteindelijk zal de gevraagde medewerking voor de bouw van de woning in de gemeenteraad aan de orde komen.’
En
‘De heer Lambeek deelt mede dat er steeds toezeggingen zijn voor behandeling in commissie en gemeenteraad. Wij willen best praten maar deze zaak duurt nu al zo lang, dat dit ook voor dhr. [gedaagde] een kostenverhoging betekent vanwege de steeds stijgende bouwkosten.
De burgemeester antwoordt hierop dat het college de zaak heeft teruggehaald om een antwoord te krijgen op de vraag of men bereid is een exploitatiebijdrage te betalen.’
En
‘Burgemeester is van mening dat men altijd via de juridische weg, bijvoorbeeld op basis van onverschuldigde aktie, een procedure jegens de gemeente kan opstarten.
Als dit gaat spelen, dan zou G.S. kunnen overwegen hangende de zaak geen medewerking te verlenen aan de planologische procedure.
De heer Lambeek is van mening dan men hoerdoor onder druk wordt gezet.
Daarnaast vindt men de bijdrage te hoog. De gemeente is toch ook voorstander van goedkoop bouwen. In Hooimaveld heeft dat nogal problemen. Hier kan het en nu werkt de gemeente niet mee.
De heer [gedaagde] vult aan met de opmerking dat men nu in de gelegenheid is een eigen woning te bouwen en begrijpt niet dat de gemeente dat tegenwerkt.
De heer Lambeek vraagt zich welke bezwaren G.S. zouden kunnen hebben.
Burgemeester deelt hierop mede, dat met name de gelegenheidsplanologie zwaar wordt beoordeeld. In feite zou de gemeente een planologische afweging moeten maken voor het gehele gebied Beilen-West: waar kan wel en waar kan niet op planologische gronden gebouwd worden.
Tweede punt is het gelijkheidsbeginsel en de redelijkheid en billijkheid.
Daar schuilt ook een financieel risico in voor de gemeente. Indien anderen niet behoeven te betalen, zal dat ook voor de reeds met derden gesloten overeenkomsten c.q. gemaakte afspraken kunnen betekenen dat de gemeente die bedragen terugbetaald of niet invordert.
Burgemeester heeft er begrip voor dat men zich onder druk voelt gezet, doch vraagt daarnaast begrip dat de gemeente dit nu wil bespreken.
De heer Lambeek hecht er grote waarde aan dat nu op korte termijn een besluit wordt genomen.
Hij kan het standpunt van de gemeente wel billijken doch er is geen rechtsgrond en dat wordt als onrechtvaardig ervaren.
Burgemeester deelt mede dat op korte termijn de zaak in commissie en raad aan de orde zal worden gesteld.’
En
‘Wethouder Bolhuis bespeurt dat men met name tegen de hoogte van de bijdrage aanhikt. De heer Lambeek bevestigt dat. Wij moeten betalen voor iets dat er niet is. Dat doe je bij de bakker of de slager toch ook niet. Dat steekt met name. De kavel is 380 m2 hetgeen een bijdrage betekent van ruim f. 20.000,-- en dat is een groot bedrag.
Als dat rechtens moet, dan is dat geen probleem, maar de gemeente heeft geen rechtsgrond.’
h. Op 9 oktober 2001 is namens [gedaagde] telefonisch aan de gemeente bericht dat [gedaagde] inhoudelijk bezwaar blijft hebben maar akkoord gaat met betaling om zodoende vertraging en eindeloze procedures te voorkomen.
Op 11 oktober 2001 is door [gedaagde] en door de gemeente een akte ondertekend waarin is vermeld dat [gedaagde] met de gemeente is overeengekomen dat hij aan de gemeente een bedrag van € 9.484,01 verschuldigd is als exploitatiebijdrage in verband met zijn verzoek om medewerking te verlenen aan de bouw van een woning en garage aan de [adres gedaagde] (f. 55,00 per m2 bij een kavel van 380 m2) onder de opschortende voorwaarde dat de bouwvergunning wordt verleend.
Verder is in de akte vermeld dat is overeengekomen dat planschadeclaims door [gedaagde] zullen worden voldaan.
De akte besluit als volgt:
‘Overeenkomstig de gemaakte afspraak zal in de raadsvergadering van 25 oktober a.s. ons voorstel tot vaststelling van het voorbereidingsbesluit aan de orde worden gesteld.
Wij verzoeken u één exemplaar van deze brief voor akkoord te ondertekenen en deze per ommegaande aan ons te retourneren.’
i. Vervolgens heeft het College zich tot de Raad gericht met een schrijven van 18 oktober 2001. Bij dat schrijven is de Raad voorgesteld om in diens vergadering van 25 oktober 2001 een voorbereidingsbesluit te treffen ten behoeve van een aan [gedaagde] te verlenen vrijstelling.
De gemeenteraad heeft in zijn vergadering van 18 oktober 2001 instemmend beslist met overneming van de overwegingen die het College eerder had geformuleerd (vide sub e).
j. Ten behoeve van de vrijstelling is op 3 december 2001 een verklaring van geen bezwaar gevraagd aan het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe. Die verklaring is verleend bij besluit van 8 januari 2002.
k. Bij besluit van 24 januari 2002 is zowel de aangevraagde vrijstelling als de bouwvergunning aan [gedaagde] verleend. Hem is voor de bouwvergunning een leges in rekening gebracht van € 1.456,63.
l. De gemeente heeft [gedaagde] op 21 mei 2003 een factuur gezonden voor een bedrag van € 9.484,01.
De gemeente heeft [gedaagde] herhaaldelijk gemaand om deze factuur te voldoen. [gedaagde] heeft dit steeds geweigerd.
[gedaagde] heeft eerst een uitgebreid gemotiveerde brief aan de gemeente gezonden op 25 april 2003. Deze eindigt met de conclusie dat er op grond van jurisprudentie geen juridische basis voor de factuur is.
De gemeente heeft die brief niet anders weersproken dan met de stelling dat betaald moet worden omdat er een overeenkomst is gesloten (brief van 21 mei 2003).
Daarop heeft [gedaagde] de bijstand ingeroepen van mr. W. van den Berg. Deze heeft op 30 mei 2004 een uitvoerig betoog aan de gemeente gezonden. In dat betoog is kort samengevat gesteld dat er geen wettelijke basis voor de factuur is omdat artikel 71 WRO in samenhang met artikel 193 Gemeentewet regelt dat kosten van het ontwerpen en voorbereiden van een bestemmingsplan verplichte uitgaven zijn die niet op de burgers kunnen worden verhaald langs een andere weg dan een exploitatieverordening, terwijl die verordening in het geval van [gedaagde] geen grondslag voor verhaal biedt. Het sluiten van een overeenkomst is dan ook niet een weg die voor de gemeente openstaat.
De gemeente heeft vervolgens niet op dit schrijven gereageerd maar heeft wel een sommatie verstuurd.
Op die sommatie heeft mr. van den Berg gereageerd bij brief van 25 maart 2004 met toezending van het arrest van de Hoge Raad van 2 mei 2003, RvdW 2003/87.
Vervolgens heeft de gemeente als volgt gereageerd:
‘De inhoud van de brief met bijlagen is voor ons geen aanleiding ons eerder ingenomen standpunt zoals laatstelijk verwoord in onze brief gedateerd 3 oktober 2003 te herzien. De invorderingsprocedure zal worden voortgezet.’
De gemeente heeft daarbij een incassobureau ingeschakeld. Mr. van den Berg heeft gereageerd op de sommatie van dit bureau. Zij heeft er op gewezen dat onnodig kosten worden veroorzaakt in een principiële kwestie en dat dit onrechtmatig is ten opzichte van [gedaagde]. Zij heeft de gemeente hiervoor aansprakelijk gesteld.
Vervolgens heeft de gemeente advocatenkantoor Van Oorschot ingeschakeld.
Dit kantoor heeft ook een sommatiebrief aan [gedaagde] gezonden. Dat heeft geleid tot uitwisseling van standpunten tussen dit kantoor en mr. van den Berg. Van Oorschot heeft geweigerd mr. van den Berg toestemming te verlenen om de betreffende correspondentie in de onderhavige procedure in te brengen.
Mr. van den Berg heeft [gedaagde] facturen gezonden van achtereenvolgens:
- € 589,74
- € 495,58
- € 605,59
- € 106,27
- € 145,53
- € 228,68
- € 270,21
- €1.135,08.
2. De vordering in conventie