[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Daarop zal, voor zover van belang, bij de beoordeling van het geschil nader worden ingegaan.
4. Beoordeling van het geschil
Het standpunt van [eiser]
[eiser] betwist de stelling van [gedaagde] dat [voormalig partner eiser] de door haar gestelde wensen omtrent de asbestemming kenbaar heeft gemaakt. [eiser] verwijst naar de uitspraak van 20 december 2001 van de kort geding rechter te Utrecht (KG nr.1377629/KG ZA 01-1128), die heeft beslist dat in dat geval naar redelijkheid met inachtneming van de gevoelens en belangen van de nabestaanden een bestemming aan de as moet worden gegeven.
Zij stelt verder dat het meer aan de vermoedelijke wens van [voormalig partner eiser] tegemoet zou komen als zijn as in Coevorden wordt bijgezet, aangezien hij daar is geboren en getogen en hij erg betrokken was op zijn kinderen die in Coevorden wonen. Daarentegen had [voormalig partner eiser] volgens [eiser] geen enkele binding met Meppel. Tot het moment van zijn overlijden woonde en werkte hij in Hoogeveen, alwaar hij ten tijde van zijn overlijden nog stond ingeschreven. Plaatsing van de urn op de begraafplaats te Coevorden is van groot belang voor de kinderen, mede met het oog op hun rouwverwerking. [eiser] stelt dat de door [gedaagde] in het geding gebrachte verklaringen niets zeggen over de wens van [voormalig partner eiser] ten aanzien van de bestemming van zijn as. Volgens [eiser] bestond tussen [voormalig partner eiser] en zijn ouders en broers gedurende de laatste anderhalf jaar voor zijn overlijden, afgezien van een kortdurend contact vlak voor zijn overlijden, geen contact en wilde hij ook niet dat zijn ouders zijn crematie zouden regelen.
[eiser] stelt verder dat [gedaagde] niet bevoegd was om over de asbestemming te beslissen, omdat zij niet als nabestaande kan worden beschouwd. Zij kan nog niet als levensgezel worden aangemerkt, vanwege de zeer korte duur van de samenleving en de psychische instabiliteit van [voormalig partner eiser], die nog kort voor zijn overlijden aan haar en aan derden kenbaar had gemaakt naar [eiser] en de kinderen te willen terugkeren. Zelfs al zou [gedaagde] als nabestaande moeten worden aangemerkt, dan nog gaan de kinderen, als enige erfgenamen, voor. [eiser], als wettelijk vertegenwoordigster van de kinderen, is in deze de enige beslissingsbevoegde.
Het standpunt van [gedaagde]
[gedaagde] stelt dat zij op grond van artikel 18 lid 1 Wet op de Lijkbezorging bevoegd is te beslissen over de asbestemming, aangezien zij de opdracht voor de crematie heeft gegeven. Ook als levensgezel - [voormalig partner eiser] en zij hadden trouwplannen - was zij beslissingsbevoegd. Zij verwijst daarvoor naar de in de artikelen 67 en 72 van de Wet op de lijkbezorging aangegeven beslissingsbevoegden.
Zij stelt dat de wens van [voormalig partner eiser] ten aanzien van de bestemming van zijn as valt te achterhalen aan de hand van verklaringen, onder meer van de ouders, broers en collega’s van [voormalig partner eiser]. Uit deze verklaringen blijkt volgens [gedaagde] dat [voormalig partner eiser] geen binding meer had met Coevorden en dat hij wenste dat zijn as zou worden bijgezet in Meppel. Dit zou hij ook aan haar meegedeeld hebben, toen zij spraken over wat er na zijn dood moest gebeuren. Ter zitting heeft zij kenbaar gemaakt dat zij zich uitsluitend heeft laten leiden door de wens van [voormalig partner eiser] en niet (mede) door de belangen van de kinderen.
5. Beoordeling
Wens van de overledene
Ingevolge artikel 18 lid 1 en 2 van de Wet op de Lijkbezorging geschiedt de lijkbezorging en de bestemming van de as overeenkomstig de wens of de vermoedelijke wens van de overledene, tenzij dat redelijkerwijs niet gevergd kan worden.
Nu [voormalig partner eiser] zijn wens omtrent de bestemming van zijn as niet op schrift heeft gesteld, dient op andere wijze te worden achterhaald wat de vermoedelijke wens van [voormalig partner eiser] ten aanzien van de bestemming van zijn as is geweest. In dit geding is niet voldoende komen vast te staan wat de vermoedelijke wens is geweest van [voormalig partner eiser] ten aanzien van de bestemming van zijn as. Beide partijen stellen dat [voormalig partner eiser] zich heeft uitgelaten in de door hen voorgestane zin over de bestemming van zijn as, terwijl er tegenstrijdige getuigenverklaringen in het geding zijn gebracht. De voorzieningenrechter sluit niet uit dat [voormalig partner eiser] onder invloed van zijn instabiele psychische conditie wisselende signalen heeft afgegeven.
Nu de vermoedelijke wens van [voormalig partner eiser] niet voldoende vaststaat en waarschijnlijk niet met voldoende zekerheid alsnog vast kan worden gesteld, zal naar redelijkheid en met afweging van de gevoelens en belangen van de nabestaanden, over de bestemming van de as dienen te worden beslist.
Beslissingsbevoegde nabestaanden
Het door [gedaagde] aangegeven artikel 67 van de Wet op de lijkbezorging ziet op ontleding van een lijk ten behoeve van de wetenschap. Artikel 72 op orgaandonatie. In beide situaties gaat het om kort respectievelijk zeer kort na het overlijden te nemen beslissingen. Vanwege de spoed die daarbij is vereist, alsmede vanwege het karakter van de te nemen beslissing is in de artikelen 67 en 72 de volgorde van beslissingsbevoegden: de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot of andere levensgezel, dan wel bij ontstentenis of onbereikbaarheid van deze, de naaste onmiddellijk bereikbare meerderjarige bloed- of aanverwanten tot en met de derde graad, of, wanneer ook deze niet bereikbaar zijn, de aanwezige meerderjarige erfgenamen of anders degenen die de zorg voor het lijk op zich nemen. Dit is een geheel andere situatie dan de beslissing over de asbestemming, die eerst na omstreeks een maand na de crematie behoeft te worden genomen, terwijl ook het karakter van de beslissing over de asbestemming een andere is dan de beslissingen ingevolge de artikelen 67 en 72.
Voor de asbestemming is een specifieke regeling in de Wet opgenomen. Voor het onderhavige geding gaat het om de in artikel 59 lid 2 van de Wet op de Lijkbezorging aangegeven mogelijkheden. In onderdeel c van voormeld artikellid wordt bepaald dat de asbus ter beschikking wordt gesteld aan een nabestaande die de zorg voor de asbus op zich neemt.
Anders dan [gedaagde] stelt, is voor het bepalen wie gerechtigd is om over de asbestemming te beslissen niet doorslaggevend wie de opdracht heeft gegeven voor het aanvragen van het in artikel 11 jo. 18 lid 1 van de Wet op de Lijkbezorging bedoelde verlof tot crematie. Wegens haar algemeenheid is evenmin juist de stelling van [eiser], dat alleen de erfgenamen als in aanmerking komende nabestaanden beslissingsbevoegd zijn en dat zij, als wettelijk vertegenwoordigster van de erfgenamen, dus alleen beslissingsbevoegd is. Immers niet elke nabestaande hoeft erfgenaam te zijn, terwijl een erfgenaam geen nabestaande hoeft te zijn.
De voorzieningenrechter constateert dat genoemde Wet geen definitie inhoudt van het begrip nabestaande. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat als nabestaanden moeten worden aangemerkt de levensgezel, de kinderen en verdere bloed- en aanverwanten van de overledene. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is de levensgezel in beginsel de meest gerede nabestaande om over de lijkbezorging, waaronder de asbestemming, te beslissen. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat [gedaagde] niet als levensgezel en dus niet als nabestaande kan worden aangemerkt. Een levensgezel is iemand, waarmee een ander een bestendige, duurzame, relatie heeft. Gezien de zeer korte duur van de samenleving, in samenhang met de instabiliteit van [voormalig partner eiser], was daarvan (nog) geen sprake.
De beslissingsbevoegdheid omtrent de bestemming van de asbus komt naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in de omstandigheden van het geval toe aan [eiser], in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster van de kinderen van [voormalig partner eiser], als naaste bloedverwanten en tevens enige erfgenamen, waarbij ook betekenis toekomt aan het gegeven dat de kosten van de lijkbezorging aan de erfgenamen in rekening zijn gebracht. Haar keuze om de asbus van [voormalig partner eiser] te doen bijzetten op de begraafplaats te Coevorden, teneinde de kinderen de mogelijkheid te geven om in eigen omgeving om hun vader te rouwen en hem te gedenken, komt de voorzieningenrechter als redelijk voor.
Ingevolge artikel 63 lid 1 van de Wet op de lijkbezorging kan op verzoek van een nabestaande die de zorg voor de asbus op zich neemt, door de houder van de plaats van bijzetting aan de nabestaande ter beschikking worden gesteld. Uit lid 2 van artikel 63 volgt dat verwijdering van de asbus die is bijgezet slechts kan geschieden met toestemming van de rechthebbende op de ruimte waar de asbus is bijgezet.
De door [gedaagde] aangegeven toestemming van de burgemeester tot het openen van het graf is ingevolge artikel 29 lid 1 Wet op de lijkbezorging vereist voor het opgraven van een lijk. In artikel 63 van de Wet is geen vergelijkbare bepaling opgenomen. Voor het opgraven van een asbus is naar voorlopig oordeel dan ook geen toestemming van de burgemeester nodig.
[gedaagde] dient derhalve toestemming te geven aan de houder van de plaats van bijzetting om de asbus op te graven, opdat de asbus aan [eiser] kan worden afgegeven.
Het voorgaande leidt ertoe dat het primaire gedeelte van de primaire vordering van [eiser] zal worden toegewezen. De door [gedaagde] verzochte verlenging van de termijn zal worden toegewezen als in het dictum aan te geven, daar het opgraven van de asbus in overleg met de houder van de begraafplaats zal dienen te geschieden. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om de dwangsom te maximeren als in het dictum aangegeven.
Proceskosten
Als de in het ongelijk te stellen partij zal [gedaagde] in de kosten van het geding worden verwezen.