De beoordeling
Voeging
Ter zitting heeft [gedaagde3] gevorderd zich aan de zijde van gedaagden te mogen voegen. Zulks was reeds op voorhand, bij faxbrief van 11 mei 2006 door mr.Knotter aangekondigd. Door eiseres en gedaagden is geen bezwaar gemaakt tegen de gevorderde voeging. De voorzieningenrechter staat de voeging toe, nu zij van oordeel is dat [gedaagde3] rechtstreeks in zijn belang zal worden getroffen indien de vordering van eiseres zal worden toegewezen
Wijziging van eis
De voorzieningenrechter zal uitgaan van de eis, zoals deze na wijziging luidt, nu noch eiseres, noch gedaagden tegen de wijziging bezwaar hebben gemaakt en de procedure er niet door wordt vertraagd.
De vordering voorzover gericht tegen [gedaagde1]
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft [eiser] onvoldoende gesteld om aannemelijk te achten dat [gedaagde1] het concurrentiebeding heeft geschonden. De vorderingen tegen [gedaagde1] zullen dan ook worden afgewezen.
De vordering voorzover gericht tegen [gedaagde2]
De vraag die gezien de stellingen van partijen in dit geding beantwoord moet worden is of [gedaagde2] het concurrentiebeding heeft geschonden door zijn bedrijfspand, waarin voorheen [gedaagde1] en daarna [eiser] een gelijksoortige onderneming voerden, na het aflopen van de huurovereenkomst tussen hem en eiseres van zijn onroerende zaak, te verhuren aan [gedaagde3], [eiser]'s voormalige bedrijfsleider, die er een gelijksoortig bedrijf in wenst te exploiteren.
Volgens eiseres maakt [gedaagde3] gebruik van de schending van het concurrentiebeding door gedaagden. [gedaagde3] zou sinds oktober 2005, toen hij in het kader van de ontslagprocedure de volledige koopovereenkomst tussen eiseres en gedaagden had ontvangen, op de hoogte zijn geweest van het concurrentiebeding. [gedaagde2] heeft behalve het bedrijfspand ook de naam Mega-Camp en het telefoonnummer van de Stershop aan [gedaagde3] ter beschikking gesteld.
Volgens [gedaagde2] is een dergelijke verhuur geen schending van het concurrentiebeding, omdat hij zelf geen bemoeienis heeft met of belang heeft bij het in zijn bedrijfspand door [gedaagde3] uit te oefenen bedrijf. [gedaagde2] stelt ook dat [gedaagde3] een ander bedrijf in het pand had kunnen uitoefenen, zijn bedrijf ook in het naastgelegen pand had kunnen uitoefenen, of in een ander pand binnen de straal die wordt bestreken door het concurrentiebeding. Ook zou eiseres het vestigen van [gedaagde3] in het betreffende pand niet kunnen tegenhouden indien een ander dan [gedaagde2] eigenaar van de onroerende zaak zou zijn geweest. [gedaagde2] heeft niet betwist dat de strekking van het concurrentiebeding was dat hij niet betrokken zou zijn bij enige concurrerende activiteit.
[gedaagde2] heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat hij, voordat de huurovereenkomst met [gedaagde3] sloot, wist dat deze een soortgelijke onderneming in het pand wilde gaan drijven. Verder heeft [gedaagde2] verklaard dat hij [gedaagde3] heeft voorgehouden dat deze een eerdere door [gedaagde2] voor een zelfde soort onderneming in Musselkanaal gebruikte handelsnaam – Mega-Camp – mocht gebruiken. Tevens heeft [gedaagde2] een advertentie geplaatst in de Zuidoosthoeker, waaruit blijkt dat hij in samenwerking met de nieuwe kampeersuper Mega-Camp, bedrijfsruimte in het pand Wolfsbergenweg 47 te Emmen, voorheen de Stershop, verhuurt c.q. wil verhuren. De telefoonaansluiting is inderdaad eerst aan eiseres ten behoeve van de Stershop ter beschikking gesteld en nu aan [gedaagde3] voor Mega-Camp.
[gedaagde2] heeft verder gesteld dat het voor hem niet mogelijk is om aan de vordering te voldoen, nu hij het pand aan [gedaagde3] heeft verhuurd. Hij en [gedaagde3] zouden onevenredig zwaar getroffen worden, indien het gebod om opening van Mega-Camp te voorkomen, zou worden toegewezen.
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat [gedaagde2] het concurrentiebeding heeft geschonden. Immers hij heeft door de verhuur aan [gedaagde3] van het pand waarop het concurrentiebeding met name ziet, welbewust een voor eiseres concurrerende activiteit mogelijk gemaakt. De bedoeling van dat concurrentiebeding was juist om zulks te voorkomen. Voorzover hij al niet op enige wijze deelneemt in of belang heeft bij de door [gedaagde3] beoogde bedrijfsvoering in dat pand – de hierboven aangehaalde advertentie geeft aanleiding daarover anders te denken – is hij door middel van de verhuur in elk geval zijdelings betrokken bij deze concurrerende bedrijfsvoering. Hij trekt daar ook baat uit in de vorm van huurinkomsten. Dat [gedaagde3] dezelfde concurrerende activiteit in een ander pand kan kunnen uitoefenen, of in hetzelfde pand indien het van een ander dan [gedaagde2] zou zijn geweest, doet niet ter zake. Ook doet niet ter zake dat [gedaagde3] in hetzelfde pand met [gedaagde2] als verhuurder een andersoortig bedrijf had kunnen uitoefenen. Die gevallen worden niet bestreken door het concurrentiebeding, maar doen zich ook niet voor. Het zijn alternatieven waar [gedaagde2] en [gedaagde3] niet voor hebben gekozen.
[gedaagde2] heeft verder aangevoerd dat eiseres geen belang heeft bij de vordering, omdat zij haar bedrijfsuitvoering heeft gestaakt wegens onvoldoende resultaten. Dit was ook de grond waarop het ontslag van [gedaagde3] is toegestaan. Het lijkt er volgens [gedaagde2] op dat nu ten behoeve van Intratuin gebruik wordt gemaakt van het concurrentiebeding, maar Intratuin was daarbij geen partij en kan er geen rechten aan ontlenen.
Eiseres heeft daaromtrent opgemerkt dat zij voornemens is de Stershop in een nieuw bedrijfsgebouw naast het bedrijfspand van Intratuin aan de Nijbracht te Emmen te gaan exploiteren. Een deel van de vanuit het verlaten bedrijfspand van [gedaagde2] meegenomen goederen worden nu in het bedrijf van Intratuin verkocht; vanwege de bestemming mag een ander deel van de goederen niet in het bedrijf van Intratuin worden verkocht. In de Stershop zou een ander assortiment worden verkocht dan in Intratuin. Eiseres verwacht in de loop van 2007 de exploitatie van de Stershop te hervatten.
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat eiseres, gelet op haar stellingen, voldoende belang heeft bij handhaving bij de naleving van het concurrentiebeding. Nu [gedaagde2] willens en wetens het concurrentiebeding heeft geschonden, is het aan hem om het hierdoor ontstane probleem in de relatie met [gedaagde3] op te lossen.
[gedaagde3] heeft gesteld dat hij onevenredig zwaar zou worden getroffen bij toewijzing van het gevorderde. Nu de voorzieningenrechter er van uit gaat dat [gedaagde3] van het concurrentiebeding tussen eiseres en gedaagden op de hoogte was, gaat de voorzieningenrechter er ook van uit dat [gedaagde3] redelijkerwijze heeft kunnen weten althans begrijpen, dat [gedaagde2], door het bedrijfspand aan [gedaagde3] voor diens concurrerende onderneming te verhuren, het concurrentiebeding zou schenden. Het risico hiervoor komt voor rekening van [gedaagde3].
Dat [gedaagde2] en [gedaagde3] zich bewust waren van het risico dat hun overeenkomst wellicht een schending van het concurrentiebeding zou opleveren, is ter terechtzitting impliciet erkend door de mededeling dat zij terzake advies hadden ingewonnen. Tevens heeft eiseres onbetwist gesteld dat zij eerst uit aankondigingen in de media en door flyers op de hoogte kwam van de voorgenomen opening van [gedaagde3]’s onderneming in het bedrijfspand waarop het concurrentiebeding met name ziet. [gedaagde2] heeft erkend dat hij geen aanleiding zag om eiseres voor het sluiten van de huurovereenkomst met [gedaagde3] op de hoogte te stellen.
Gelet op de omstandigheden van het geval moet de voorzieningenrechter het ervoor houden dat [gedaagde2] en [gedaagde3] bewust het risico hebben genomen. Dit moet dan ook voor hun rekening blijven. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om de vorderingen sub II en VI tegen [gedaagde2] toe te wijzen als in het dictum te vermelden. Ten aanzien van het gevorderde voorschot op de boete is de voorzieningenrechter van oordeel, dat [eiser] niet aannemelijk heeft gemaakt, dat zij bij haar vordering tot betaling van een voorschot op de boete een spoedeisend belang heeft.
De vordering voorzover gericht tegen [gedaagde3]
De voeging strekt tot ondersteuning van gedaagden [gedaagde1] en [gedaagde2]. Weliswaar wordt [gedaagde3] door de voeging partij in de procedure, maar hij neemt daarin geen zelfstandige positie in. Dit heeft als gevolg dat hij als gevoegde partij geen vordering tegen de andere procespartijen kan instellen, maar ook dat tegen hem, als gevoegde partij, geen vordering kan worden ingesteld. Hierin verschilt de voeging van de tussenkomst.
[eiser] is dan ook niet ontvankelijk in haar vorderingen, voorzover tegen [gedaagde3] gericht, afgezien van eventueel een veroordeling in de proceskosten van [eiser], als zijn proceshouding tot extra kosten voor [eiser] heeft geleid of leidt.
[gedaagde2] zal als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding. De voorzieningenrechten acht geen termen aanwezig om [gedaagde3] te veroordelen in proceskosten. Dat [gedaagde1] afzonderlijk proceskoten heeft gemaakt is gesteld noch gebleken.