ECLI:NL:RBASS:2006:AX6715

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
30 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
19.606206-05
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over verkeersdelict met dodelijke afloop en strafmaat

In deze zaak heeft de Rechtbank Assen op 30 mei 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval waarbij een andere verkeersdeelnemer om het leven is gekomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, als bestuurder van een motorrijtuig, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden. De verdachte heeft de kruising met de Hoofdweg opgereden zonder voldoende rekening te houden met het verkeer van rechts, wat heeft geleid tot een botsing met een andere auto. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet, waarbij het ongeval resulteerde in de dood van de bestuurder van de andere auto. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, met een vervangende hechtenis van 120 dagen, en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor twaalf maanden met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan, en de houding van de verdachte tijdens de zitting. De rechtbank heeft besloten af te wijken van de oriëntatiepunten voor straftoemeting, mede omdat het slachtoffer harder reed dan de toegestane snelheid ter plaatse. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de rechtbank de betrokkenheid van de verdachte bij de nabestaanden van het slachtoffer heeft meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK ASSEN
STRAFVONNIS van de Meervoudige kamer in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] 1984,
wonende [adres verdachte].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 16 mei 2006.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.L. Hellinga, advocaat te Zwolle.
De officier van justitie mr. B.D. van der Burg acht hetgeen primair is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen:
* 240 uren werkstraf, subsidiair 120 dagen hechtenis;
* twaalf maanden ontzegging van de rijbevoegdheid, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, proeftijd 2 jaren.
1. TENLASTELEGGING
De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
hij op of omstreeks 01 september 2005 te Bovensmilde, gemeente Midden-Drenthe, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto),
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, doordat hij verdachte, zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend is geweest, aangezien hij verdachte,
rijdende met zijn personenauto over de weg, de Witterweg, gekomen nabij een kruising en/of splitsing van die weg met de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Hoofdweg, terwijl ter plaatse bij het naderen van die Hoofdweg haaientanden op het wegdek waren aangebracht en/of een bord model B6 van bijlage 1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 stond - aanduidende: verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg -
deze kruisings- of splitsingsvak is opgereden, op een moment dat de bestuurder van een personenauto (Mercedes) hem van rechts, zeer dicht, althans dicht was genaderd
waardoor, althans mede waardoor, een botsing of aanrijding, althans aanglijding tussen genoemde voertuigen is ontstaan, waarbij de bestuurder van de personenauto (Mercedes) tegen een boom is gebotst, althans is aangereden althans is aangegleden en/of (vervolgens) met zijn personenauto (Mercedes) te water is geraakt, tengevolge waarvan de bestuurder van deze personenauto (Mercedes) [naam slachtoffer], werd gedood;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen,
terzake dat
hij op of omstreeks 1 september 2005 te Bovensmilde, gemeente Midden-Drenthe,
als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Witterweg, gekomen nabij een kruising en/of splitsing in die weg en de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Hoofdweg,
terwijl ter plaatse bij het naderen van die Hoofdweg haaientanden op het wegdek
waren aangebracht en/of een bord model B6 van bijlage 1 van het Reglement
Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 stond - aanduidende: verleen voorrang aan
bestuurders op de kruisende weg -,
met dat motorvoertuig het kruisings- of splitsingvlak is opgereden, op een moment dat de bestuurder van een over die voorrangsweg rijdende personenauto (Mercedes), dicht was genaderd,
waardoor, althans mede waardoor, een botsing of aanrijding, althans aanglijding, tussen genoemde voertuigen is ontstaan, tengevolge waarvan de bestuurder van de personenauto (Mercedes) tegen een boom is gebotst en/of aangereden en/of (vervolgens) met zijn auto in het water is geraakt,
waarbij de bestuurder van deze personenauto (Mercedes) is gedood, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.
2. BEWIJSMIDDELEN
Overeenkomstig de nader op te nemen bewijsconstructie.
3. BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 01 september 2005 te Bovensmilde, gemeente Midden-Drenthe, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto),
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, doordat hij verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig is geweest, aangezien hij verdachte,
rijdende met zijn personenauto over de weg, de Witterweg, gekomen nabij een kruising van die weg met de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Hoofdweg, terwijl ter plaatse bij het naderen van die Hoofdweg haaientanden op het wegdek waren aangebracht en een bord model B6 van bijlage 1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 stond - aanduidende: verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg -,
deze kruising is opgereden, op een moment dat de bestuurder van een personenauto (Mercedes) hem van rechts, zeer dicht was genaderd waardoor een botsing of aanrijding tussen genoemde voertuigen is ontstaan, waarbij de bestuurder van de personenauto (Mercedes) tegen een boom is gebotst en vervolgens met zijn personenauto (Mercedes) te water is geraakt, tengevolge waarvan de bestuurder van deze personenauto (Mercedes) [naam slachtoffer], werd gedood;
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring.
De verdachte zal van het primair meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting aangevoerd dat verdachte de auto van het slachtoffer niet heeft zien aankomen ondanks dat verdachte een aantal malen naar rechts heeft gekeken; de richting van waaruit het slachtoffer kwam aanrijden.
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat het niet zien van het slachtoffer moet worden verklaard uit het feit dat het slachtoffer met zeer hoge snelheid aan kwam rijden. Dat laatste wordt aannemelijker indien niet -zoals de politie heeft gedaan- de minimale remvertraging waarmee wordt gerekend als uitgangspunt wordt genomen, maar een meer dan minimale vertraging, zodat de snelheid waarschijnlijk hoger is geweest dan de berekende 71 km/uur.
Daar komt nog bij dat de politie de snelheid heeft berekend na het botspunt en ervan uit moet worden gegaan dat het slachtoffer na de botsing nog heeft geremd.
Verdachte hoefde er dan ook geen rekening mee te houden dat er een auto zou kunnen komen aanrijden met een niet toegestane zeer hoge snelheid.
De raadsvrouw heeft daarnaast aangevoerd dat de gevolgen van het verkeersongeval niet (alleen) door het gedrag van verdachte zijn veroorzaakt. Uit het technisch rapport van de politie blijkt dat het slachtoffer na de botsing een sterke stuurcorrectie naar rechts heeft gemaakt mogelijk -zoals uit een getuigenverklaring zou kunnen worden afgeleid- naar aanleiding van een tegemoetkomende auto die aan het invoegen was.
De rechtbank gaat uit van de volgende toedracht van het ongeval.
Verdachte nadert de kruising met de Hoofdweg en moet wachten voor van links komend verkeer. Het betreft een langzaam rijdende shovel met daarachter een aantal auto's. Als één van die auto's aangeeft rechtsaf te willen slaan, besluit verdachte de ontstane ruimte te benutten om de kruising op te rijden en linksaf te gaan. Verdachte heeft daarvóór een aantal malen naar rechts gekeken met betrekking tot vanuit die richting komend verkeer.
Wanneer verdachte de kruising oprijdt wordt hem het zicht naar rechts deels ontnomen door de gepasseerde shovel met daarachter een aantal auto's.
Gelet op de getuigenverklaringen en de verklaring van verdachte ter terechtzitting heeft verdachte bij het oprijden van de kruising zijn aandacht voornamelijk bij het van links komend verkeer gehad.
Naar het oordeel van de rechtbank had verdachte er rekening mee moeten houden dat er toch een voertuig van rechts kon naderen ondanks het feit dat hij tevoren geen voertuig van rechts heeft zien naderen. Door dit na te laten heeft verdachte een risico aanvaard en kan hem aanmerkelijk onvoorzichtig handelen worden verweten.
Aan de stelling dat verdachte de auto van het slachtoffer niet heeft kunnen waarnemen op grond van de veronderstelde zeer hoge snelheid waarmee het slachtoffer heeft gereden, gaat de rechtbank voorbij. Het technisch rapport van de politie biedt daartoe geen aanknopingspunten. De afstand tussen het botspunt en het punt waar de (snelheids)berekening van de politie begint is dusdanig kort dat moet worden aangenomen dat de snelheid ten tijde van de aanrijding nagenoeg gelijk is geweest aan de door de politie berekende snelheid.
De stelling dat anderen mede verantwoordelijk voor de gevolgen van het ongeval zijn acht de rechtbank niet aannemelijk gemaakt.
4. KWALIFICATIE
Het primair bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood,
strafbaar gesteld bij artikel 175 van Wegenverkeerswet 1994.
5. STRAFBAARHEID
De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
6. STRAFMOTIVERING
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straffen in aanmerking:
- de aard en de ernst van het gepleegde feit;
- de omstandigheden waaronder dit feit is begaan;
- hetgeen de rechtbank is gebleken omtrent de persoon van de verdachte;
- het requisitoir van de officier van justitie;
- het pleidooi van de raadsvrouw van verdachte;
- de oriëntatiepunten voor de straftoemeting;
- de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 16 december 2005, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder ter zake van een misdrijf is veroordeeld;
De hiervoor aangehaalde oriëntatiepunten geven aan dat bij een zaak als de onderhavige een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid van twaalf maanden op zijn plaats is.
In de omstandigheden van dit geval waarbij de rechtbank in aanmerking neemt dat het slachtoffer harder heeft gereden dan de toegestane snelheid ter plaatse, de houding van verdachte ter terechtzitting waarin hij blijkt geeft de ernst van de zaak in te zien en zijn betrokkenheid toont bij de nabestaanden van het slachtoffer, ziet de rechtbank aanleiding van die oriëntatiepunten af te wijken.
De rechtbank is op grond van de ernst van het bewezen geachte, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat in dit geval een werkstraf geboden is.
7. MOTIVERING ONTZEGGING VAN DE RIJBEVOEGDHEID
De rechtbank is van oordeel dat aan de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen moet worden ontzegd omdat de verdachte, als verkeersdeelnemer, een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt waardoor een andere verkeersdeelnemer om het leven is gekomen.
Door of namens de verdachte is aangevoerd dat een ontzegging van de rijbevoegdheid hem onevenredig zwaar zal treffen omdat hij zijn rijbewijs voor zijn beroepsuitoefening nodig heeft en hij in geval van een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid zijn baan zal kwijtraken.
In de gegeven omstandigheden als weergegeven onder 6 alsmede de omstandigheid dat de verdachte onevenredig zwaar in zijn belangen zou worden getroffen door een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid, is de rechtbank van oordeel dat volstaan kan worden met het opleggen van een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid.
8. TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht.
Daarnaast heeft de rechtbank gelet op de artikelen 178 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
9. BESLISSING VAN DE RECHTBANK
De rechtbank verklaart bewezen dat het primair tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot
een taakstraf bestaande uit 240 uren werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid met bevel dat, voor het geval de verdachte deze werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast;
De rechtbank ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijdsduur van TWAALF MAANDEN geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De rechtbank beveelt, dat de voorwaardelijk opgelegde bijkomende straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de verdachte zich voor het einde van voormelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.A.M. van Veen, voorzitter en mr. H. de Wit en mr. N.R. Boonstra, rechters in tegenwoordigheid van D. Witvoet, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 30 mei 2006.