ECLI:NL:RBASS:2006:AX7227

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
31 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/670 WRO
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van aanlegvergunning voor oefen- en examenbaan rijschool wegens vervallen voorbereidingsbesluit

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Assen op 31 mei 2006 uitspraak gedaan over een verzoek tot schorsing van een besluit van 18 april 2006, waarbij aan verkeersschool Nijland een aanlegvergunning onder vrijstelling was verleend voor het aanleggen van een oefen- en examenbaan. De verzoekers, de heer en mevrouw Zomer, waren van mening dat de vergunning ten onrechte was verleend, omdat de vrijstelling betrekking had op een bestemmingsplan dat meer dan 10 jaar oud was en het voorbereidingsbesluit op het moment van de vergunningverlening reeds vervallen was. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vrijstelling niet verleend had mogen worden, omdat er geen geldig voorbereidingsbesluit was en dat de vergunninghouder het risico had genomen door met de aanleg van de baan te beginnen voordat de bezwaarfase was afgerond. De voorzieningenrechter heeft daarom het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en het besluit van 18 april 2006 geschorst tot twee weken na de beslissing op het bezwaarschrift van de verzoekers. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van de verzoekers, die zijn begroot op €644,-.

Uitspraak

RECHTBANK ASSEN
Sector Bestuursrecht
Kenmerk: 06/670 WRO
Uitspraak van de voorzieningenrechter op de voet van het bepaalde in titel 3 van hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) d.d. 31 mei 2006
in het geding tussen:
de heer en mevrouw Zomer, wonende te Nieuw-Dordrecht, verzoekers,
en
Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Emmen, verweerder.
I. Procesverloop
Bij besluit van 18 april 2006, heeft verweerder aan verkeersschool Nijland te Nieuw-Dordrecht een aanlegvergunning onder vrijstelling verleend voor het aanleggen van een oefen- en examenbaan.
Namens verzoekers is bij brief van 18 mei 2006 tegen dit besluit bij verweerder bezwaar gemaakt.
Bij brief van 18 mei 2006 is tevens namens verzoekers aan de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De heer W. Nijland heeft namens verkeersschool Nijland, hierna vergunninghouder, kenbaar gemaakt dat hij op grond van artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) als partij aan het geding wil deelnemen.
Verweerder heeft bij brief van 22 mei 2006 de op de zaak betrekking hebbende stukken alsmede een verweerschrift ingezonden. De gemachtigde van verzoekers heeft hiervan een afschrift ontvangen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van de rechtbank op 24 mei 2006, alwaar verzoekers zich hebben laten vertegenwoordigen door de heer mr. C. Lubben.
Voor verweerder is verschenen de heer A. Bartelds.
Namens vergunninghouder was de heer W. Nijland ter zitting aanwezig.
II. Motivering
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de recht-bank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure.
Aangezien tijdig bezwaar is gemaakt tegen het besluit waarop het verzoek betrekking heeft en deze rechtbank in de hoofdzaak bevoegd zal zijn, is voldaan aan het connexiteitsvereiste. Ook overigens is er geen beletsel het verzoek om een voorlopige voorziening ontvankelijk te achten.
Feiten en omstandigheden
Op 21 december 2004 heeft verkeersschool Nijland, gevestigd aan de Vastenow 93A te Nieuw-Dordrecht, bij verweerder een vergunning aangevraagd voor het aanleggen van een oefen- en examenbaan op het perceel op voornoemd adres.
Ingevolge het vigerende bestemmingsplan “Nieuw-Dordrecht, Vastenow” rust op het perceel van vergunninghouder de bestemming “agrarische doeleinden (zonder bouwperceel)”.
De raad van de gemeente Emmen heeft op 31 maart 2005 een voorbereidingsbesluit genomen voor de herziening van voornoemd bestemmingsplan, waarbij is bepaald dat het voorbereidingsbesluit in werking treedt op 13 april 2005. Dit besluit heeft verweerder op 12 april 2005 gepubliceerd in een plaatselijke huis-aan-huisblad.
Bij besluit van 13 april 2006 hebben Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe (hierna: GS) een verklaring van geen bezwaar afgegeven ter zake van de aanvraag van vergunninghouder.
Bij het thans bestreden besluit van 18 april 2006, verzonden op 24 april 2006, heeft verweerder aan vergunninghouder op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de Wet op de ruimtelijke ordening (WRO) vrijstelling verleend ter zake van voornoemd bestemmingsplan en tevens een aanlegvergunning verleend voor de aanleg van een oefen- en examenbaan op het perceel van vergunninghouder.
Standpunten partijen
Verzoekers zijn van mening dat de aanlegvergunning ten onrechte is verleend.
Volgens verzoekers was verweerder niet bevoegd om de vrijstelling te verlenen. De vrijstelling heeft betrekking op een bestemmingsplan dat meer dan 10 jaren oud is. Gelet op het bepaalde in artikel 19, vierde lid, onder b, WRO diende ter zake van dit bestemmingsplan een voorbereidingsbesluit van kracht te zijn. Het door de raad van de gemeente Emmen genomen voorbereidingsbesluit was op het moment dat het thans bestreden besluit werd genomen reeds vervallen. Evenmin is een ontwerp voor een herziening van het bestemmingsplan ter inzage gelegd.
Voorts hebben GS volgens verzoekers ten onrechte een verklaring van geen bezwaar afgegeven, omdat sprake is van strijd met het Provinciaal omgevingsplan.
Verweerder had volgens verzoekers onderzoek moeten doen naar mogelijke strijdigheid met het Besluit luchtkwaliteit.
Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen.
Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat het vereiste spoedeisende belang ontbreekt en stelt dat verzoekers geen belanghebbenden zijn.
Subsidiair is verweerder van mening dat het bestreden besluit op goede gronden genomen is.
Toepasselijke regelgeving
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Wet op de ruimtelijke ordening (WRO) kan de gemeenteraad, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid van artikel 19 WRO, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben.
Ingevolge artikel 19, vierde lid, WRO wordt vrijstelling krachtens het eerste lid niet verleend voor een project dat wordt uitgevoerd in een gebied waarvoor
a. het bestemmingsplan niet tijdig overeenkomstig artikel 33, eerste lid, is herzien of
b. geen vrijstelling overeenkomstig artikel 33, tweede lid, is verleend, tenzij voor het gebied een voorbereidingsbesluit geldt of een ontwerp voor een herziening ter inzage is gelegd.
In artikel 21, eerste lid, WRO is bepaald dat de gemeenteraad kan verklaren, dat een bestemmingsplan wordt voorbereid (voorbereidingsbesluit).
Ingevolge artikel 21, vierde lid, WRO vervalt een besluit als in het eerste lid bedoeld, indien niet binnen één jaar na de datum van inwerkingtreding daarvan het ontwerp van het plan ter inzage is gelegd.
Artikel 33 van de WRO luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“1. Een structuurplan en een bestemmingsplan worden, onverminderd het bepaalde bij artikel 37, eerste en vierde lid, tenminste eenmaal in de tien jaren herzien.
2. Gedeputeerde staten kunnen op verzoek van de gemeenteraad voor ten hoogste tien jaren vrijstelling verlenen van de verplichting, bedoeld in het eerste lid.”
Beoordeling
Gesteld voor de vraag of er aanleiding bestaat een voorlopige voorziening te treffen overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
Gelet ook op de door verweerder aangenomen toename van de bedrijvigheid door realisering van het bouwplan en nu verweerder voornemens is hangende de bezwaarprocedure een onderzoek te doen naar de luchtkwaliteit (zie later) ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding verzoekers op voorhand niet als belanghebbenden te beschouwen.
Gebleken is dat de aanlegwerkzaamheden van de oefen- en examenbaan reeds zijn aangevangen en dat de baan thans gereed is om te worden geasfalteerd. Vergunninghouder is voornemens om de baan op 6 en 7 juni 2006 te laten asfalteren. Gelet hierop acht de voorzieningenrechter het vereiste spoedeisende belang aanwezig.
Op het onderhavige perceel is het bestemmingsplan “Buitengebied gemeente Emmen” van toepassing. Niet in geschil is dat ingevolge dit bestemmingsplan op het onderhavige perceel de bestemming “agrarisch gebied (zonder bebouwing)” rust en dat de aanleg van de oefen- en examenbaan ten behoeve van een rijschool hiermee strijdig is.
Evenmin is in geschil dat het bestemmingsplan op 10 mei 1990 onherroepelijk is geworden en dat het sindsdien niet is herzien.
Hiermee is niet voldaan aan het bepaalde in artikel 33, eerste lid, WRO. Van een vrijstelling in de zin van artikel 33, tweede lid, WRO is niet gebleken.
Ter zitting is door de gemachtigde van verweerder bevestigd dat ter zake van de in voorbereiding zijnde herziening van het bestemmingsplan nog geen ontwerp van het plan ter inzage is gelegd en dat evenmin een nieuw voorbereidingsbesluit is genomen. Gelet op het bepaalde in 21, vierde lid, WRO was hiermee het per 13 april 2005 in werking getreden voorbereidingsbesluit ten tijde van het thans genomen vrijstellings- en vergunningverleningsbesluit reeds vervallen.
Dit betekent dat verweerder, gelet op het bepaalde in artikel 19, vierde lid, WRO niet bevoegd was om tot vrijstellingsverlening over te gaan.
De voorzieningenrechter ziet in het vorenstaande aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft ter zitting weliswaar aangekondigd dat in de bezwaarfase met spoed een nieuw voorbereidingsbesluit zal worden genomen, maar dat neemt niet weg dat thans onvoldoende vaststaat dát daadwerkelijk op korte termijn een dergelijk besluit zal worden genomen. Op grond van artikel 21 WRO is de gemeenteraad het bevoegde orgaan ter zake van het nemen van een voorbereidingsbesluit. Volgens de gemachtigde van verweerder zal het te nemen nieuwe voorbereidingsbesluit naar verwachting begin juli 2006 in de vergadering van de gemeenteraad worden gebracht. Een en ander betekent dat verweerder voor wat betreft zijn voornemen om op korte termijn voornoemd gebrek te herstellen nadrukkelijk afhankelijk is van de medewerking van een ander orgaan van de gemeente.
De voorzieningenrechter laat voorts wegen dat de vertraging die vergunninghouder voor wat betreft de geplande activiteiten op de oefen- en examenbaan zal oplopen, naar het zich thans laat aanzien, van tijdelijke aard zal zijn. Ter zitting is gebleken dat verweerder de nieuwe voorbereidingsprocedure reeds in gang gezet heeft, en dat verweerder verwacht dat omstreeks juli/augustus 2006 de besluitvorming rond zal zijn.
Daarbij komt dat ook in het geval dat verweerder tijdig, dat wil zeggen binnen de termijn van een jaar na inwerkingtreding van het voorbereidingsbesluit, de verlenging van dat besluit had bevorderd, vermoedelijk vertraging was opgetreden voor vergunninghouder, omdat verweerder ook in dat geval afhankelijk was geweest van een door de gemeenteraad te nemen nieuw voorbereidingsbesluit.
De voorzieningenrechter overweegt voorts dat vergunninghouder, door terstond na de vergunningverlening en dus hangende de bezwaarfase met de aanleg van de baan te beginnen, bewust het risico heeft genomen dat in een later stadium zou worden vastgesteld dat verweerder ten onrechte tot vergunningverlening is overgegaan.
Met betrekking tot de door verzoekers genoemde mogelijke strijdigheid met het Besluit luchtkwaliteit, heeft de gemachtigde ter zitting aangegeven dat in het kader van het te nemen besluit op bezwaar alsnog onderzoek zal worden gedaan naar de gevolgen die de aanleg van de meergenoemde baan heeft voor de luchtkwaliteit. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat verweerder dit voornemen gestand doet.
Het vorenstaande betekent dat de gevraagde voorziening wordt toegewezen, in die zin dat het bestreden besluit wordt geschorst tot twee weken nadat verweerder een besluit op het bezwaarschrift van verzoekers heeft genomen.
Er bestaat om die reden aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Ter voorlichting van partijen merkt de voorzieningenrechter nog op dat zolang de vergunning geschorst is, daarvan geen gebruik mag worden gemaakt en het de taak van verweerder is daarop toe te zien en zonodig handhavend op te treden.
De kosten die verzoekers in verband met de behandeling van hun verzoekschrift hebben moeten maken worden, onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op €644,-, zijnde de kosten ter zake van verleende rechtsbijstand.
III. Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe, in die zin dat het besluit van 18 april 2006 wordt geschorst tot twee weken nadat door verweerder op het bezwaarschrift d.d. 18 mei 2006 van verzoekers is beslist;
- veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten, begroot op €644,-, en bepaalt dat de gemeente Emmen deze kosten alsmede het betaalde griffierecht ad €141,- aan verzoekers dient te vergoeden.
Aldus gegeven door mr. A.T. de Kwaasteniet, voorzieningenrechter en uitgesproken in het
openbaar op 31 mei 2006
door mr. A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van mr. K. Jongsma, griffier.
mr. K. Jongsma mr. A.T. de Kwaasteniet
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.