ECLI:NL:RBASS:2006:AY3601

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
10 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
171454\4954-05
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M.H. Pauw
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk onredelijk ontslag en de gevolgen voor werkgever en werknemer

In deze zaak vorderde de werkgever, aangeduid als [eiser], een verklaring dat het door de werknemer, aangeduid als [gedaagde], genomen ontslag kennelijk onredelijk was. De werkgever eiste ook een schadevergoeding op basis van de kantonrechtersformule. De kantonrechter oordeelde dat de vordering niet toewijsbaar was op basis van artikel 7:681 lid 3 BW. De rechter stelde vast dat er geen overeenkomst was tussen partijen die de werknemer verhinderde om de arbeidsovereenkomst te beëindigen tijdens de afwezigheid van de werkgever, die op wereldreis was. De werknemer had zijn ontslag opgezegd met een geldige reden, die bij de werkgever bekend was. De rechter concludeerde dat de gevolgen van de opzegging voor de werkgever niet te ernstig waren in vergelijking met het belang van de werknemer, die recht had op acceptabele werkomstandigheden en financiële voorwaarden. De werkgever had de mogelijkheid om zijn wereldreis te onderbreken om zijn verantwoordelijkheden in de praktijk op te nemen, maar had dit niet gedaan. De kantonrechter wees alle vorderingen van de werkgever af en veroordeelde hem in de proceskosten. De uitspraak vond plaats op 10 mei 2006.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ASSEN
Sector kanton
Locatie Emmen
zaaknummer 171454\4954-05
uitspraak van 10 mei 2006
in de zaak van
de besloten vennootschap [naam eiser],
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats],
eisende partij
gemachtigde: mr. L.R.G. Uneken
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde partij
gemachtigde: mr. G. Raaben.
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.
1. De procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
1.2 de dagvaarding van 7 december 2005 en de akte houdende overlegging producties van 21 december 2005;
1.3 de conclusie van antwoord van 1 februari 2006 met 1 productie;
1.4 de conclusie van repliek van 15 maart 2006 met producties;
1.5 de conclusie van dupliek van 12 april 2006.
2. De vaststaande feiten
2.1 De kantonrechter stelt als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken het volgende vast.
2.2 [gedaagde] is op 1 januari 1991 krachtens arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in dienst getreden van [eiser] in de functie van tandtechnicus, zulks tegen een bruto maandsalaris van laatstelijk € 3824,-, inclusief vakantietoeslag. De werkzaamheden werden verricht in het tandtechnisch laboratorium van [eiser] te [adres];
2.3 Op 3 juli 2001 heeft [eiser] aan [gedaagde] kenbaar gemaakt dat hij en zijn gezin voornemens waren om van juli 2003 tot juli 2005 een wereldreis te gaan maken met hun zeilboot. Met het oog op het omschakelen naar werken zonder de aanwezigheid van [eiser] is door [eiser] eenzijdig een prestatietoeslag voor [gedaagde] vastgesteld voor de periode augustus 2002 tot 1 juli 2003 en per 1 juli 2003. De daarin vermelde afspraken zouden komen te vervallen indien [eiser] in juni 2003 of zoveel eerder tot de beslissing zou komen dat zijn voorgenomen afwezigheid in het bedrijf niet mogelijk was, terwijl die afspraken bij terugkeer van [eiser] naar Nederland, om wat voor reden dan ook, sowieso kwamen te vervallen. [eiser] is op 28 juni 2003 met zijn gezin vertrokken. Partijen hebben na het vertrek van [eiser] wekelijks telefonisch contact gehad over de gang van zaken in de praktijk. In de e-mail van 9 januari 2004 heeft [eiser] [gedaagde] te kennen gegeven dat er geen aanleiding was voor een salarisaanpassing en aangegeven dat hij bij voortdurende onvrede van [gedaagde] zijn reis voortijdig zou beëindigen om de praktijkleiding weer op zich te nemen. In februari 2004, tijdens een kort verblijf van [eiser] in Nederland, heeft er een gesprek plaatsgehad tussen partijen over door [gedaagde] ervaren problematiek (toegenomen aard en omvang van zijn werkzaamheden waar onvoldoende financiële compensatie tegenover stond). In dat verband is als oplossing voor de problematiek een praktijkovername aan de orde geweest. Na toetsing van het overnamevoorstel door zijn accountant en zijn bank, heeft [gedaagde] het overnamevoorstel afgewezen omdat de prijs te hoog was;
2.4 [eiser] heeft vervolgens kenbaar gemaakt zijn reis af te maken en uit te gaan van een ongewijzigde voortzetting van de arbeidsverhouding. [gedaagde] heeft daarop besloten om de arbeidsovereenkomst op te zeggen, welke opzegging hij kenbaar heeft gemaakt bij e-mail van 27 maart 2004, luidende als volgt:
Bij deze deel ik u mede, dat ik mijn ontslag bij [eiser] [naam] neem op 27 maart 2004, met naleving van de opzegtermijn van 3 maanden.
Dit houdt in dat ik nog tot en met 30 juni 2004 bij [eiser] [naam] in dienst zal zijn. Aangezien ik nog 12,5 vakantiedagen heb, zou ik graag op donderdag 10 juni 2004 mijn werk afronden. (…);
2.5 In de e-mail van 29 maart 2004 heeft [eiser] als volgt gereageerd:
We hebben je ontslagbrief ontvangen en geaccepteerd.
Wat we daar nog bij willen zeggen is het volgende.
We vinden het enorm teleurstellend dat je, na een lang dienstverband bij ons, waarin we altijd het beste met OOK JOU WELZIJN voorhadden, op deze manier ontslag neemt. Een zeer afstandelijke ontslagbrief, zonder enig begeleidend schrijven.
Blijkbaar had je niet het vertrouwen om open kaart met ons te spelen en loyaal te blijven tot in ieder geval het einde van onze reis. Dat je ontevreden werd, zagen we wel. Ons inziens betrof dat o.a. je salaris, waarover we hadden laten weten dat je bij ons daarin je top bereikt had.
Bovendien de problemen die je tegenkwam met je teamgenoten.
Het alternatief was een mogelijke overname van het bedrijf door jou.
Echter, na een eerste aanzet daartoe, haakte je al af. Blijkbaar had je niet echt interesse. In onze ogen kan iemand op basis hiervan besluiten om naar een andere baan op zoek te gaan. Dat je op dat moment echter geen open kaart met ons hebt gespeeld, vinden we absoluut ongepast. We hopen en gaan ervan uit dat je het in ieder geval kan opbrengen om je funktie naar behoren te blijven vervullen tot je laatste werkdag bij [eiser] [naam].;
2.6 In een opvolgend e-mail bericht van 6 april 2004 heeft [gedaagde] zijn opzegging als volgt toegelicht: Na vele slapeloze nachten betreffende het al dan niet nemen van mijn ontslag en de daarop volgende gebeurtenissen, zullen jullie wel begrijpen dat ik niet over een nacht ijs ben gegaan. Voor mijzelf heb ik gewoon een duidelijke beslissing genomen.
Naar aanleiding van het door jullie verstuurde mailtje in januari, waarin jullie stelden dat ik in mijn functioneren iets verkeerds zou doen, en ik [naam eiser] een schuldgevoel aan zou praten, als ik aangaf dat ik het erg druk heb, heb ik toen besloten om mijn eigen bedrijf te starten.
Het liefst had ik op dat betreffende moment in februari jouw zaak gekocht; wat ik ook heel duidelijk heb gezegd, toen. Maar [naam eiser], wat had ik dan van je gekocht?.... Geen inventaris, geen pand, alleen goodwill. Dit zie ik niet zitten, gezien de PRIJS die ik daarvoor toen, maar ook nu, zou moeten betalen. Toen [naam eiser] hier in februari was, had ik het er nog niet aan te om mijn ontslag te nemen, maar ik was toen al wel in een vergevorderd stadium.
Toen [naam eiser] mij voorstelde zijn zaak over te nemen was mijn intentie om dit ook daadwerkelijk te gaan realiseren. Mijn toelichting hierover is bekend.
Het verbaast mij ook, dat jij denkt dat ik elders een functie heb aanvaard.
Nog steeds vind ik dit een vervelende situatie, maar ik vind ook, dat ik voor mijzelf mag kiezen. Mijn besluit staat vast.
Aangezien we elkaar zo goed kennen, en ik jouw openheid altijd maar ook nu blijf waarderen, (…);
2.7 Begin mei 2004 is [eiser] naar Nederland teruggevlogen en heeft hij op 5 mei 2004 een gesprek met [gedaagde] gehad. De dag daarna heeft [gedaagde] zich ziek gemeld. Middels aangetekende brief van 22 december 2004 heeft [eiser]s gemachtigde aan [gedaagde] te kennen gegeven dat [eiser] zich voor de geleden schade als gevolg van [gedaagde]s opzegging van de arbeidsovereenkomst al haar verhaalsmogelijkheden volledig voorbehield en dat die schriftelijke mededeling plaatsvond teneinde te verhinderen dat [eiser]s aanspraken zouden worden getroffen door verjaring, in het bijzonder de vorderingen gebaseerd op kennelijk onredelijk ontslag uit artikel 7:681 BW. Middels aangetekende brief van 16 juni 2005 van DAS Rechtsbijstand, is nogmaals aan [gedaagde] te kennen gegeven dat [eiser] van oordeel was dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst als kennelijk onredelijk diende te worden aangemerkt en werd het voorstel gedaan tot betaling van € 50.000,-. Namens [gedaagde] is op die brief gereageerd bij brief van 22 juni 2005, waarin elke aansprakelijkheid is afgewezen, alsmede betaling van enig bedrag aan schadevergoeding, omdat [gedaagde] zijn arbeidsovereenkomst had opgezegd met inachtneming van de geldende opzegtermijn, [gedaagde] zich niet had schuldig gemaakt aan onrechtmatig handelen dan wel handelen in strijd met goed werknemerschap en [gedaagde] niet met [eiser] is overeengekomen dat hij zijn dienstverband niet zou mogen opzeggen gedurende de afwezigheid van [eiser].
3. De vordering en het verweer
3.1 [eiser] vordert om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor recht te verklaren dat het door [gedaagde] op 27 maart 2004 genomen ontslag oer 1 juli 2004 kennelijk onredelijk is, [gedaagde] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen het bedrag van € 103.248,-, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente vanaf 1 juli 2004 tot de dag der voldoening, [gedaagde] te veroordelen om aan [eiser] te voldoen de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 1400,- en [gedaagde] te veroordelen om aan [eiser] te voldoen de kosten die aan deze procedure verbonden zijn.
3.2 [gedaagde] is van oordeel dat de van belang zijnde omstandigheden zijn opzegging niet als kennelijk onredelijk is te duiden, dat [eiser] de kennelijke onredelijkheid overigens geforceerd ten grondslag heeft gelegd aan de vordering tot schadevergoeding en dat deze grondslag in de gegeven omstandigheden ook niet past in het systeem van de wet.
4. De beoordeling
4.1 Aan de hand van de beschikbare gedingstukken stelt de kantonrechter in de eerste plaats vast dat gesteld noch gebleken is dat tussen partijen is overeengekomen dat [gedaagde] de arbeidsovereenkomst met [eiser] niet zonder enig daaraan te verbinden (financieel) gevolg zou (kunnen) beëindigen in de periode dat [eiser] afwezig was in verband met diens wereldreis. De kantonrechter wijst in dit verband op het door [eiser] vastgestelde en schriftelijk vastgelegde voorstel ‘Prestatietoeslag [naam gedaagde] vóór vertrek [naam eiser]’ en ‘Prestatietoeslag [naam gedaagde] tijdens afwezigheid [naam eiser]’ ([naam gedaagde]=[gedaagde] en [naam eiser]=[eiser]) voor de periode augustus 2002 tot 1 juli 2003 en per 1 juli 2003. Indien immers al voor waar zou moeten worden gehouden dat partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde] gedurende de afwezigheid van [eiser] de arbeidsovereenkomst niet zonder enig daaraan te verbinden gevolg zou (kunnen) beëindigen, dan had toch zonder meer mogen worden verwacht dat die afspraak ook schriftelijk in dat voorstel of anderszins was vastgelegd. Gesteld noch gebleken is dat dit is gebeurd. En dat klemt in de gegeven omstandigheden te meer, waar in de schriftelijke vastlegging van de afspraken met betrekking tot de prestatietoeslagen tevens is bepaald dat de gemaakte afspraken zouden komen te vervallen, indien [eiser] tot de beslissing zou komen dat zijn voorgenomen afwezigheid in het bedrijf om wat voor reden dan ook niet mogelijk zou zijn en bij terugkeer van [eiser] naar Nederland om wat voor reden dan ook. Opgemerkt wordt dat daar ook zeker een beëindiging van de arbeidsovereenkomst door [gedaagde] onder begrepen moet worden, nu bedoelde prestatietoeslag juist met het oog op de bijzondere positie van [gedaagde] gedurende de afwezigheid van [eiser] was vastgesteld. Voorondersteld dat een beëindiging van de arbeidsovereenkomst door [gedaagde] noodzakelijkerwijs zou moeten leiden tot terugkeer van [eiser] in het bedrijf (waar dat blijkens de e-mail van 9 januari 2004 zelfs al zou gebeuren bij blijvende onvrede van [gedaagde] over de werksituatie), zou [eiser] zijn wereldreis dus sowieso moeten onderbreken of afbreken.
4.2 Ingevolge artikel 7:681 lid 3 BW zal opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werknemer onder andere kennelijk onredelijk geacht kunnen worden wanneer deze geschiedt zonder opgave van redenen of onder opgave van een voorgewende of valse reden en/of wanneer de gevolgen van de opzegging voor de werkgever te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de werknemer bij de opzegging.
4.3 De voorhanden zijnde gegevens bieden naar het oordeel van de kantonrechter voldoende rechtvaardiging voor de conclusie dat [gedaagde], vanaf het moment dat [eiser] de plannen voor een lange wereldreis kenbaar had gemaakt, zijn bezorgdheid over de organisatie van de praktijk en de werkdruk, alsmede zijn onvrede over zijn positie aan [eiser] kenbaar heeft gemaakt. Dat blijkt onder meer uit de notulen van het teamoverleg van 15 februari 2002: [naam gedaagde] ziet het vooralsnog niet zitten, de werkdruk te hoog. en uit de notulen van 6 september 2002: Dit wordt ook genoemd in verband met de te merken stress bij [naam gedaagde]. Vastgesteld wordt dat [eiser] in de periode voorafgaande aan de wereldreis veelvuldig afwezig was wegens de reisvoorbereidingen en gedurende de proefperiode geheel afwezig was. Voorts wordt vastgesteld dat [eiser] onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken dat tijdens bedoelde proefperiode twee medewerkers zijn vertrokken, voor wie een jonge onervaren leerlinge en een freelance tandtechnicus in de plaats kwamen, en dat dit extra werkdruk in de productie met zich meebracht. In dit verband is overigens evenmin voldoende gemotiveerd weersproken dat [gedaagde] niet volmondig met [eiser]s voorstel inzake de prestatietoeslag heeft ingestemd en dat [eiser] heeft laten weten dat dat voorstel als niet-onderhandelbaar gold.
4.4 Uit de hierboven weergegeven e-mails van 27 maart 2004, 29 maart 2004 en 6 april 2004 op zichzelf en in samenhang beschouwd met de gang van zaken voorafgaande aan de wereldreis van [eiser], in welk kader [gedaagde] meermalen aandacht heeft gevraagd voor de toegenomen belasting in verantwoordelijkheden en werkdruk en hij zijn onvrede heeft geuit over de financiële compensatie daarvoor, valt naar het oordeel van de kantonrechter genoegzaam op te maken dat [gedaagde] de arbeidsovereenkomst onder opgave van geldige redenen heeft opgezegd en dat die redenen voor opzegging bij [eiser] ook als zodanig bekend waren, althans geacht mochten worden redelijkerwijze bekend te zijn. Nog afgezien van de vraag of [gedaagde] op het moment dat hij de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd al een duidelijk beeld had van wat hij ging doen, acht de kantonrechter het in dat verband overigens ook niet geloofwaardig dat [eiser] ten tijde van die opzegging geen weet zou hebben gehad van de mogelijkheid dat [gedaagde] eventueel voor zichzelf wilde gaan beginnen, al was het maar omdat vaststaat dat [eiser] en [gedaagde] voor de opzegging hadden gesproken over overname van de praktijk van [eiser] door [gedaagde]. Vastgesteld wordt dat [eiser] bij e-mail van 29 maart 2004 die opzegging zonder enig voorbehoud heeft geaccepteerd. Nu ook anderszins niet is gebleken van een opzegging zonder opgave van redenen of van een opzegging onder opgave van een voorgewende of valse reden, levert artikel 7:681 lid 3 onder a BW derhalve geen toereikende grondslag op voor [eiser]s vordering.
4.5 Waar [eiser] zich beroept op artikel 7:681 lid 3 sub b BW als grondslag voor de kennelijke onredelijkheid van de opzegging, vermag de kantonrechter niet in te zien dat en waarom de gevolgen van de opzegging voor [eiser] te ernstig zijn in vergelijking met het belang van [gedaagde]. Zoals hierboven al is overwogen, had [eiser] in het voorstel ‘Prestatietoeslag [naam gedaagde] vóór vertrek [naam eiser]’ en ‘Prestatietoeslag [naam gedaagde] tijdens afwezigheid [naam eiser]’ het voorbehoud vastgelegd om tot de beslissing te kunnen komen dat, indien zijn voorgenomen afwezigheid in het bedrijf om wat voor reden dan ook niet mogelijk zou zijn en bij terugkeer van [eiser] naar Nederland om wat voor reden dan ook, de afspraken met [gedaagde] zouden komen te vervallen. Indien al zou moeten worden aangenomen dat de gevolgen van een opzegging van de arbeidsovereenkomst door [gedaagde] gedurende de afwezigheid van [eiser] vanwege diens wereldreis te ernstig zouden zijn in vergelijking met het belang van [gedaagde] bij die opzegging, dan wordt dat eigenlijk al meteen gelogenstraft door het feit dat [eiser] daarover helemaal niets (kenbaars) met [gedaagde] is overeengekomen. Daar komt dan nog eens bij dat [eiser] in plaats van onmiddellijk enige juridisch adequate actie jegens [gedaagde] te ondernemen vanwege diens (beweerdelijk met [eiser]s belang strijdende) opzegging van de arbeidsovereenkomst, die opzegging toen zelfs uitdrukkelijk en zonder enig voorbehoud heeft geaccepteerd. Dat geeft in elk geval voldoende houvast voor de conclusie dat het belang van [eiser] door die opzegging als zodanig kennelijk niet werd geschaad.
4.6 Overigens wordt vastgesteld dat niet alleen niet is gesteld of gebleken dat en waarom [eiser] zijn wereldreis niet heeft kunnen onderbreken of afbreken om vervolgens zijn ondernemingsverantwoordelijkheid en zorgplicht voor zijn praktijk te nemen, maar dat evenmin is gesteld of gebleken dat (en waarom) de praktijk door het vertrek van [gedaagde] niet op een verantwoorde wijze is (kon worden) voortgezet. In dit verband heeft [eiser] tot in dit stadium van de procedure ook niet ten minste aannemelijk gemaakt dat en in welke mate het beweerdelijk teruglopen van de praktijk na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst moet worden toegerekend aan de opzegging door [gedaagde] van de arbeidsovereenkomst. Dat [gedaagde] uiteindelijk voor zichzelf is begonnen, dat [gedaagde] bij zijn vertrek bij [eiser] contacten heeft gehad met bestaande tandarts-relaties over zijn vertrek, dat later een aantal tandartsen hun tandtechnisch werk bij hem aanboden en dat een ex-medewerker van [eiser] (met een contract voor bepaalde tijd die van [eiser] te verstaan had gekregen dat haar contract niet zou worden verlengd) bij [gedaagde] in dienst is getreden, zijn overigens ook geen omstandigheden die op zichzelf kunnen leiden tot de conclusie dat de gevolgen van de opzegging voor [eiser] te ernstig zijn in vergelijking met het belang van [gedaagde]. Waar van een concurrentie- en/of relatiebeding geen sprake was en geen causaal verband is aangetoond tussen de opzegging en de beweerdelijk door [eiser] geleden (niet gespecificeerde) schade, valt niet in te zien waarom [eiser]s belang (het op vrijwillige basis maken van een wereldreis) zwaarder zou moeten wegen dan het belang van [gedaagde] (voor hem acceptabele werkomstandigheden en financiële voorwaarden). En dat geldt eens te meer waar als vaststaand moet worden aangenomen dat [eiser] zijn wereldreis zonder zwaarwegende bezwaren had kunnen afbreken, om al ruimschoots voor het vertrek van [gedaagde] zijn taken in zijn praktijk weer te gaan vervullen, zodat de belangen van [eiser](s praktijk) niet zouden kunnen worden geschaad door de opzegging van de arbeidsovereenkomst door [gedaagde].
4.7 Op grond van het voorgaande kan de kantonrechter tot geen andere slotsom komen dan dat alle vorderingen van [eiser] zonder meer zullen moeten worden afgewezen en [eiser] als de in het ongelijk te stellen partij zal moeten worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
5. De beslissing
De kantonrechter:
Wijst alle vorderingen van [eiser] af;
Veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, tot deze uitspraak aan de zijde van begroot op € 1300,- aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. J.M.H. Pauw en in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2006.
typ/conc. 54hp
coll: