ECLI:NL:RBASS:2006:AY6076

Rechtbank Assen

Datum uitspraak
17 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
176752
Instantie
Rechtbank Assen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bruikleenovereenkomst en afnameverplichting na beëindiging

In deze zaak, die voor de Rechtbank Assen is behandeld, betreft het een geschil tussen de Gulpener Bierbrouwerij B.V. en een gedaagde partij over een bruikleenovereenkomst voor een biertapinstallatie. De overeenkomst, die op 1 mei 1995 inging, had een looptijd van 10 jaar en eindigde op 30 april 2004. Na de beëindiging van de overeenkomst eiste Gulpener van de gedaagde de nieuwwaarde van de bruikleengoederen, terwijl de gedaagde betwistte dat hij deze waarde moest vergoeden. De kantonrechter oordeelde dat de vordering van Gulpener ongegrond was. De rechter stelde vast dat de contractsbepalingen enkel van toepassing waren voor de overeengekomen periode van 10 jaar en dat er geen expliciete afspraken waren gemaakt over de verplichtingen na de beëindiging van de overeenkomst. De kantonrechter benadrukte dat als partijen de intentie hadden gehad om na de looptijd van de overeenkomst nog rechten te behouden, dit uitdrukkelijk in de overeenkomst had moeten worden vastgelegd. De rechter concludeerde dat de belangen van beide partijen door de oorspronkelijke overeenkomst werden gediend en dat de gedaagde niet verplicht was om de nieuwwaarde van de bruikleengoederen te vergoeden. Gulpener werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ASSEN
Sector kanton
Locatie Assen
zaaknummer 176752 \ CV EXPL 06-860
uitspraak van 17 juli 2006
in de zaak van
de besloten vennootschap B.V. GULPENER BIERBROUWERIJ,
gevestigd te Gulpen,
eisende partij,
gemachtigde: J. Pranger, gerechtsdeurwaarder,
tegen
[gedaagde],
wonende te [adres],
gedaagde partij,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna Gulpener en [gedaagde] genoemd.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 1 maart 2006 met producties;
de conclusie van antwoord met producties;
de nadere toelichtingen van partijen.
De vaststaande feiten
1. De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten, die vaststaan omdat ze niet of niet voldoende zijn betwist en/of blijken uit de in zoverre onweersproken gelaten inhoud van de overgelegde producties.
Partijen hebben ingaande 1 mei 1995 een bruikleenovereenkomst gesloten betreffende een 2-kraans biertapinstallatie met toebehoren en onderdelen, een en ander met een gezamenlijke waarde van Hfl. 10.258,00, waarbij Gulpener genoemde zaken kosteloos in bruikleen heeft verstrekt aan [gedaagde] voor de duur van 10 jaar.
In de schriftelijk vastgelegde bruikleenovereenkomst is voor zover thans van belang onder meer bepaald:
III. Duur der verplichtingen
sub a: "Deze overeenkomst wordt aangegaan voor de duur van 10 jaar, ingaande 1 mei 1995 en derhalve eindigende op 30 april 2004."
sub b: ......
sub c: "Ieder der partijen kan deze overeenkomst gedurende de in lid a genoemde termijn te allen tijde beëindigen door opzegging, ...."
sub d: "Vindt opzegging van deze overeenkomst plaats, conform lid b of lid c, dan is de Gulpener gerechtigd in plaats van teruggave van de in artikel I genoemde goederen, te eisen dat ondernemer haar de in dat artikel genoemde waarden van deze goederen binnen 14 dagen na de dag van beëindiging voldoet."
Door [gedaagde] is op 10 oktober 2001 een ontvangstbewijs getekend voor bruikleenzaken ten bedrage van € 4.438,42 (excl. BTW).
[gedaagde] heeft na ommekomst van genoemde periode voormelde bruikleenovereenkomst opgezegd.
Bij brief van 26 januari 2006 heeft (de gemachtigde van) Gulpener [gedaagde] aangeschreven en hem daarbij - wegens de opzegging van de bruikleenovereenkomst - aangezegd respectievelijk gesommeerd om binnen 10 dagen na datum briefhoofd de door hem ontvangen bruikleengoederen tegen nieuwwaarde te vergoeden in plaats van teruggave van de bruikleen, bij gebreke waarvan nakoming in rechte zal worden gevorderd alsmede rente en (buitengerechtelijke) kosten.
De vordering en het verweer
2. Gulpener baseert haar vordering op voormelde feiten en stelt daarbij dat [gedaagde] ondanks aanmaning en sommatie in der minne weigert de waarde van de bruikleengoederen aan haar te vergoeden. Volgens Gulpener is de bruikleenovereenkomst na ommekomst van de overeengekomen duur tussen partijen stilzwijgend voor onbepaalde tijd verlengd, zodat [gedaagde] zich onverkort aan de contractsbepalingen dient te houden, met uitzondering van de bierafnameverplichting in verband met de toepasselijkheid van EG-verordening 1984/83. Met betrekking tot het hierna vermelde verweer van [gedaagde] merkt Gulpener op dat de bruikleen dateert van 2001 en niet van 1994, zodat de bruikleen ten tijde van de opzegging door [gedaagde] pas 5 jaar oud was.
3. [gedaagde] heeft de vordering gemotiveerd betwist. Hij voert aan dat zijn nieuwe leverancier de claim van Gulpener slechts wil honoreren op voorwaarde dat 10% per jaar afschrijving op de nieuwwaarde in mindering wordt gebracht. Op deze voorwaarde is [gedaagde] op zijn beurt bereid de bruikleengoederen aan Gulpener te vergoeden. De onderhavige biertapinstallatie is inmiddels 13 jaar oud en is binnenkort aan vervanging toe. [gedaagde] stelt daarbij dat hij Gulpener heeft aangeboden de installatie retour te nemen, mits Gulpener hem daarbij vrijwaart voor aan te richten schade.
De beoordeling
4. De bruikleenovereenkomst tussen partijen bestaat uit twee hoofdverbintenissen. Enerzijds het kosteloos in bruikleen geven door Gulpener van de in de overeenkomst genoemde roerende goederen, waaronder de onderhavige biertapinstallatie. Anderzijds de daar tegenover staande verplichting van [gedaagde] om gedurende de contractsperiode slechts de bij contract genoemde bieren af te nemen bij Gulpener of een aan haar verbonden of door haar aangewezen onderneming. Mede nu krachtens de toepasselijke EG-verordening 1984/83 Gulpener [gedaagde] na ommekomst van de 10-jaarsperiode waarvoor de overeenkomst tussen partijen was aangegaan niet langer mocht houden aan zijn overeengekomen verplichting om - kort gezegd - slechts bier af te nemen van Gulpener, rijst daardoor de vraag of de overige contractsbepalingen - zoals Gulpener heeft aangevoerd - onverkort tussen partijen van kracht blijven. Waaronder de bepaling waarop Gulpener haar vordering heeft gebaseerd, namelijk dat het aan haar vrij staat bij opzegging door [gedaagde] de nieuwwaarde van de in bruikleen verstrekte goederen te vorderen in plaats van teruggave van de bruikleengoederen.
5. Naar het oordeel van de kantonrechter luidt het antwoord op de hiervoor geformuleerde vraag negatief. Blijkens de contractsbepalingen is het bepaalde onder III sub c slechts van toepassing verklaard voor de overeengekomen contractsperiode, zoals vermeld onder III sub a. en derhalve voor de overeengekomen periode van 10 jaar, ingaande 1 mei 1995 en mitsdien eindigende op 30 april 2004. Anders dan Gulpener kennelijk van oordeel is brengt dit niet als vanzelf met zich mee, dat wanneer de bruikleenovereenkomst na afloop van de overeengekomen contractsperiode al dan niet stilzwijgend tussen partijen wordt voortgezet, Gulpener na beëindiging van die bruikleenovereenkomst door opzegging van [gedaagde] nog steeds gerechtigd blijft om in plaats van teruggave van de in bruikleen verstrekte goederen van [gedaagde] te eisen dat deze de nieuwwaarde van die goederen zal voldoen. Het ligt in de rede dat in dat geval, welk geval zich thans heeft voorgedaan, tussen partijen nadere afspraken worden gemaakt over teruggave van de bruikleengoederen, dan wel over de overname van die goederen tegen een nader tussen partijen overeen te komen overnameprijs. Indien het de bedoeling van partijen zou zijn geweest om ook na ommekomst van de overeengekomen duur van de (bruikleen)overeenkomst aan Gulpener het recht te geven om na opzegging door [gedaagde] de nieuwwaarde van de bruikleengoederen in rekening te brengen, hadden partijen zulks naar het oordeel van de kantonrechter uitdrukkelijk moeten vastleggen in de overeenkomst. Overigens zou in dat geval naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake meer zijn van een bruikleenovereenkomst maar meer van een soort (uitgestelde) koopovereenkomst, waarbij Gulpener - behoudens deconfiture van [gedaagde] -geen enkel financieel risico zou (hebben ge) lopen. Het karakter van het onderhavige brouwerijcontract is nu juist dat tegenover de verplichting van [gedaagde], om gedurende de overeengekomen duur - kort gezegd - slechts bier af te nemen van Gulpener, de verplichting van Gulpener staat om de (door technische en economische) afschrijving steeds minder waard worden bruikleengoederen aan [gedaagde] in gebruik te geven. Juist door die twee tegenover elkaar staande verbintenissen worden de belangen van beide partijen gediend.
6. Het vorenstaande brengt met zich mee dat het dispuut van partijen met betrekking tot de waarde van de bruikleengoederen en het daarmee verband houdende antwoord op de vraag of deze al in 1995 in bruikleen zijn verstrekt dan wel pas in 2001 voor de onderhavige vordering niet van belang is. Die vraag zal bij de eventuele onderhandelingen tussen partijen over de overname van de bruikleengoederen door [gedaagde] een rol kunnen spelen.
7. Op grond van voorgaande overwegingen komt de kantonrechter tot het oordeel dat de vordering van Gulpener ongegrond is, zodat deze als ongegrond zal worden afgewezen.
8. Gulpener zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van deze procedure worden veroordeeld.
De beslissing
De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt Gulpener tot betaling van de proceskosten, tot deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 400,00 aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. A. van der Meer en in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2006.
typ/conc.162 / am
coll: